bloemen. De loerah en de andere voorname gasten worden ook door een fluitje aangekondigd, en ieder met hun aparte welkomstmuziek begroet. Op een tafel tegen het woonhuis aan staan de flessen en de borrelglazen; daar zit ook de kassier bij zijn bedekte soepterrien, waarin het feestgeld straks, door iedereen die dansen wil, gedeponeerd wordt, met naast hem een boekhouder die van alle ingekomen gelden zorgvuldig aantekening houdt in een blauw schoolschrift.
Een danseres, fraai uitgedost, speciaal voor deze gelegenheid voor zestig gulden gehuurd, neemt plaats op een stoel naast het orkest. Ze kijkt gelaten-afwachtend, haast apathisch voor zich uit.
Eerst wordt er gegeten; dan spreekt een imam een niet al te lang gebed uit, dat Allah's zegen afroept over het feest. Een paar keer wordt hij onderbroken door een roep die zoveel als ‘Amen’ betekent en enigszins verward uit de mond van alle aanwezigen klinkt. Daarna begint pas het eigenlijke dansfeest. Het orkest zet in en de danseres werpt een doek af en geeft met ontblote schouders haar eerste nummer.
Voor wie, zoals ik, veel goede Javaanse en Balinese dans gezien heeft, blijkt het niet veel zaaks. De dame is ook verkouden en kan niet zingen. De drager van een met een slendang bedekte schaal komt haar tegemoet dansen en gaat dan, steeds dansend, naar de gastheer, die geld in of onder de slendang stopt, en daarna de eerste dans mag doen tegenover de bewegingen van de danseres. Vervolgens komt Toewan Besar aan de beurt, die geld geeft, maar een ander opdraagt in zijn plaats te dansen.
Vroeger, in ‘betere’ tijden, vertelt hij mij, moet hij het ook wel eens zelf gedaan hebben, tot grote hilariteit van alle aanwezigen. Maar tegenwoordig zou zo iets alleen maar ‘ondermijnend’ kunnen werken voor de ‘gezonde’ verhoudingen.
Eén voor één komen wij aan de beurt en doen als hij. Daarna volgen de Javanen, die echter bij voorkeur geen plaatsvervang-