Er komt dus een man met een kar de weg op, en ik kijk en huiver een beetje. De weg is inderdaad een zandweg, een slechte en stoffige ook, en de voerman is er net zo een als ik van jongsaf gekend heb: een haveloze Hindostaan, donker gebruind, met gegroefde trekken en al grijzende haren. Hij leit niet te ruste, want hij loopt op blote voeten naast zijn ezel, een grauwtje dat geen paardje is, maar dat nog gelatener, nog koppiger zijn weg wel weet. En de voerman heet hier ‘wadjiman’ of ‘karreman’, meervoud ‘karrelieden’, wat een veel mooiere, precieze naam is; alleen past hij niet in het ritme van het lied, hoewel veel beter in de trage maatgang van de combinatie: ezel, man en lege kar.
Zo'n kar is niets dan een ladder met sporten, en opzij twee grote, bijna knaap-hoge wielen. Als kind vond ik het ontzaglijk grote wielen; nu zijn ze zo groot niet meer.
Er ligt altijd een dikke houten lat op zo'n kar. Vandaag ontdek ik hem ook weer. Die wordt gebruikt om de kar te steunen wanneer men vrachten op- of aflaadt en de ezel even mag rusten.
‘Rusten’ klopt inderdaad met het liedje, maar het betreft hier de ezel en niet de voerman. En omdat een ezel zo zijn eigen opvattingen heeft over het wanneer en hoe van zijn rust, wordt de dikke lat meestal ook gebruikt om er op los te beuken op zijn flanken, wanneer hij geen lust heeft om voort te lopen.
Het is midden op de dag, de tropenzon schijnt onbarmhartig heet, ook op de ezelsrug, en het is niet goed denkbaar dat hij loopt ‘met luste’. Daarom moet hij er telkens weer van lusten met deze dikke lat. Niet bepaald nu, of door juist deze Hindostaan - in zichzelf verzonken komt hij aangesloft door de stoffigheid - maar zo in het algemeen. Sommige dierenlevens verschillen toch weinig van mensenlevens: slaag, een beetje voer en de dagelijkse route, de routine. Ik voel best voor dierenbescherming, maar dan als supplement van mensenbe-