bloemen vooral, waren in zwang. Maar deze (een ervan was bijvoorbeeld ‘Vurige liefde’, een vuurrode bloem) zijn begrijpelijkerwijze meer bedoeld om tot mannen te spreken dan tot vrouwen.
Het is nog altijd een hele kunst een hoofddoek te vouwen en te knopen, en er komt menig dozijn spelden aan te pas, nog afgezien van de hulp van een vriendin, op wier hoofd het kunststuk moet worden voltooid voordat de eigenares het zelf opzet. Maar een goed gevouwen hoofddoek kan men, door het stijve papier dat er binnenin zit, op en af zetten als een hoed, en ze kan op die manier wel een week lang bij het uitgaan gedragen worden. Een stadsnegerin die wat om zichzelf gaf, verscheen ook nooit zonder dit hoofddeksel op straat.
De namen van de knopen en vouwen die deze ‘koptrofee’ voltooien, droegen een algemener karakter. Een daarvan was bijvoorbeeld ‘Ruzie’, en had tot effect, dat men de draagster ervan liever enige meters uit de weg bleef, daar men eruit kon opmaken dat ze ruzie zocht, of heel erg boos op iemand was en die dag niets kon velen. Men ziet dat de mode hier ook een meer praktische waarde kreeg.
Een andere knoop werd genoemd: ‘Wacht op mij om de hoek’ en betekende dat de draagster die dag zin had in een kleine flirt. ‘Verkrijgbaar’, als was het een winkelopschrift. Jonge mannen die anders bedeesd zouden blijven, voelden zich bij de ontmoeting met zulk een schone aangemoedigd door de manifest geworden vooruitzichten. En de vrouwen die hun gunsten verkochten voor geld hadden ook een eigen manier om de hoofddoek te knopen. Die droeg natuurlijk een minder vleiende naam.
Heel eigenaardig was de knoop die werd aangeduid met de lange naam: ‘Je kunt naar alle kanten waaien, ik draai me toch niet om’, en die de hoofddoek er van achteren liet uitzien als een waaier. Een dergelijke knoop werd gedragen door een vrouw die bijvoorbeeld na een ruzie met haar man wou zeggen: