| |
| |
| |
Het water van Rome.
Water is hier iets heel anders dan in de Noordelijke landen. Werkelijk iets anders. Ik heb dit al, bewonderend, gezien in kleine bergdorpjes van Italië, waar iedere straathoek zijn waterbekken heeft, en ieder pleintje zijn min of meer bouwvallige fontein. In Assisi staat nog een fontein, waarop een oude pauselijke verordening is gebeeldhouwd, dat ieder die zijn goed waschte in het bekken, een boete opliep van één scudo (een oude munt in de pauselijke staten) èn zijn waschgoed verbeurde. In Castelgandolfo is een fonteintje, waar een engeltje zóó speelsch de straaltjes over het mos laat spartelen, dat ik ernstig denk, dat dit onze eenigste erfenis is uit het Verloren Paradijs.
Maar in Rome eerst hoort men de brillante première van deze lyrische klankentuimel, ziet men het steeds herhaalde, snelle waterballet.
* * *
De wandelaar die op een zonnige morgen (welke morgen is hier niet zonnig?) zijn weg neemt op toeval's kompas, zal niet de minste lust in zich voelen, het bonte ru- | |
| |
moerige leven van straat en plein te verwisselen voor de koele, àl te ernstige atmospheer van musea en beeldenkabinetten. Hij wandelt langzaam, en weet aan de palmen, die ruischen, de scherpe segmenten van de bladgroencirkels schuivend naar elkander, dat het Zuiden de blijdschap van altijd af bewaart. Hij ziet aan de hooge witheid van huizen, die blokkend neerstaan langs de breede straten de eeuwigoude zon, die statig en kalm de vaste schaduwen uitschuift van hoeken en portieken. Hij ruikt de kruidige geur van mimosa en het zoete aroma van voorjaarsrozen; hij ziet de rappe sprongen van de kinderen, die de springende bal volgen over de scheidslijn van schaduw en licht.
Totdat om de hoek van de straat het heldere zingen van water een doel wordt van zijn kalmen gang. Hij luistert naar het spetteren van water, dat hij blauw vermoedt als een morgenlucht, zóó leerde hem het Zuiden reeds de waarheid van zijn onbesnoeiden droom, en naar het zakkend openploffen van waterkringen op de stabiele stroom van het bekken.
* * *
| |
| |
Als het geluid rijk en gezuiverd van de roezige straatklanken tot hem komt, als door een lange, zéér gerekte kindertrompet, zal hij gaan naar de plaats waar het water valt. De zon legt mathematisch-juist zijn hoon aan gevels en prullerig huizenniemendal bloot op de lichte keienkleur. Zingt als aan een vergeten instrument, aan de dwaze kanteelen van een onnoozel café, die van en naar de hemel springen als de pijpen van een fluit uit Pan's vroolijke dag. En de zon is maar schuchter, en verlangend en verliefd op het water. Van de eerste dag af, dat de fontein spoot, greep hij de stralen, zonde ze, zoende ze, en hing ze vol met een ongekende schat van al het beste wat het Licht kon geven. Hij zette een onregelmatige glansvlek op de bolle waterscheuten die schieten uit de leeuwenbek; hij trilde een allerheerlijkste regenboog in het zwevende waterstof, dat, als mist om licht, cirkelend tintelt; hij maakte, speelsch, en met ingehouden verwondering om het eigen wonder, zachte arceeringen van geel licht op de platte spiegel van de kom, en kleine gouden kuiltjes, zoo snel hij een zware druppel vallen zag. Doch zoo gauw heeft niet het licht het water verheerlijkt, en zich er mee versmol- | |
| |
ten tot het nieuwe vreemde van vloeibaar licht, en lichtende vloeistof, of het water zakt ongezien in de koele ondoorgrondelijkheid van de marmeren basis.
Zoo was het eeuwen, en zoo zal het morgen zijn, en altijd, sinds de Schepper de geele Zonnekogel hing in het ongenoemde, en de wateren scheidde van het land.
* * *
Rome heeft zich fonteinen omgehangen, zooals een behaagziek meisje de glans van parels probeert tegen haar matte hals, en de donkere flonkering van een robijn in een geheime plooi van het kleedje. En men moet zich laten drijven op een volle droom, om de eerste glorie van deze pracht te kunnen meten. Toen de zuilen rytmisch zich rijden en openwaaierden om paleizen en om de openheid van pleinen, toen de tunica in trotsche plooien hing over de zéérblanke voeten van de ouden die de dichters lazen in de zon, en de biceps van hun zonen zwaar en hard was van balspel en het strenge heffen van knotsen en het korte zwaard, spiegelde het water het beeld van een physieke volkomenheid. Het was er, vanzelfsprekend, ontsproten aan de noodzaak van luxe en pracht, als een
| |
| |
onmisbare coulisse in deze scène van aardschheid en verzadigde lust.
* * *
Ik zie de waaiering van gezalfde haren, en nog de rug weerspiegeld van de droomer, die op de marmeren rand de koelte zocht van een verslagen zon.
En met het water, is de tijd gevloeid, en zijn de beelden van de eerste heerschers verdwenen in de zachte vergetelheid.
Toen kwam de avond, dat het bleeke gelaat van Paulus, die leed aan Christus en de Liefde, scherp stond in het strakke water, en hij de banen van druppels en licht zag kruisen achter zijn mager hoofd. Zoo bracht het water de boodschap, de blijde, dat zijn verlangen zou worden vervuld om zijn brandend hart, en dat hij in het huis van Jezus zou zijn als de liefste zoon, omdat hij den weg gegaan was met bloedende voeten, en èlke stap stond in de richting van het Goddelijk Licht.
En weer spiegelt het water, de tijd, de liefde, de Gerechtigheid. Het toont onbarmhartig de gezichten, waarin dwaze nachten hun donker vraten, het glanst heerlijk om de gelaten, die de ootmoed aten
| |
| |
als het zoetste brood, en die alleen varen in den scherpe koers van Christus' Wil.
Dit is hetzelfde water, dat als olie droop uit de handen van den Dooper, toen het zwijgend uitvloeide langs het hoofd van God's Zoon, die het eeuwig voorbeeld gaf in het heldere water van de Jordaan. Hetzelfde dat Franciscus Xaverius schepte uit een onbevaren stroom, en dat hij biddend uitstortte over de duizend hoofden, die hij gebogen had voor de Schepper van het Licht, leven en dood. Hetzelfde dat over mijn hoofd leekte, toen de Genade mijn eerste schreien stilde om het geluk, en dat mij voor eeuwig bracht in de kudde, die vertrouwt op haar Herder en de eeuwige rust.
Met dit water zullen wij de millioenen doopen, in wiens monden geen tegenspraak ligt van het Eeuwige Teeken.
Met dit water, waarmee God de voeten waschte van Zijn dienstknechten; dat iederen morgen in de kelken vloeit, waarin Christus' bloed zal bloeien als de eenige verlossing.
O, heilig water, dat uit de zijde vloeide van de gestorven God, dat ons ontvangen heeft op deze harde aarde, dat over ons koude gezicht zal gesprenkeld worden, als wij
| |
| |
huiverend ingaan aan de poorten der Eeuwigheid.
* * *
Het water spiegelt, spiegelt... De stad van Petrus, die niet warm voor u open ligt als ge komt van ver om het Heilig Oord. De stad, waarin zooveel is van de Wereld en zóóveel van het Vleesch, en waarin welhaast Christus gevangen is in Zijn kerken. De vrouwen hebben niets van Maria, en het verlangen naar geluk is gericht naar een klein en bekrompen doel. Men lacht en praat, kleedt zich alsof de wereld nooit 'n eind zal nemen, en elk menschenleven zoo lang zal duren als de zon, alsof de ernst een attribuut van Satan is. Men rent en rolt over elkaar achter geld en bezit, men trapt om zelf niet getrapt te worden, men ziet het doel bereikt in een zware auto en een ontzagwekkende naam. Spottend, met een heilige spot, zingt het water het snelle lied der Eeuwigheid.
* * *
Het rolt over de koude rug van stroomgoden en uit de gespalkte bekken van visch en leeuw. Het klatert buigend uit de ronde handjes van dansende kinderen, die niets
| |
| |
bezitten dan de onnoozelheid. Het wiegelt in bolle plooien over de bokspoot van een sater, die zijn sterke rug kromt onder de zware last van een vreemde obelisk.
In de parken van de Monte Pincio spat het op de bladeren van de Oleander en draagt het willig het varend speelgoed van kleine kinderen. Op de Piazza Navona sproeit het ver de keien nat, en de geurige kleeden van haastige vrouwen, die wandelen naar een onbekend doel. Op de Piazza del Popolo neuriet het stil achter het geratel van auto's en het drukke grootverkeer.
* * *
Voor de San Pietro spuit het huizenhoog, trotsch als de kerk, en vroom als een Meikaars.
En als alles verlaten is, brandt het lantarenlicht van de nacht in de doffe spiegels en het water rekent den dag na, het goed en kwaad van een dag der eeuwigheid, van een moment in de tijd, van een oogenblik. Het oude, wijze water van Rome.
|
|