| |
| |
| |
Het blinkende meer.
‘Dat ist doch très jolie, nietwaar, my dear?’
Zoo ongeveer praten we hier om het Lago Maggiore. Het is de essentie van onze Europeesche taalschat, het wonderlijke, practische taaltje, waar wij ons hier van bedienen. Want, nu ik deze zin zeg, weet het kellnerinnetje dat Duitsch verstaat, het Fransche schildertje, dat tegenover me zit, het Engelsche dansmeisje, èn mijn Hollandsche vriend, wat ik bedoel. Ik zou nog een scheut Italiaansch in de internationale cocktail moeten doen, om door het geheele gezelschap begrepen te worden. Maar ik wil het restje eerbied dat ik heb voor het melodische verloop van een gesprek niet weggooien.
Het Lago is geannexeerd door groot-Europa. We drinken hier Italiaansche Grappa en Tomato in café Zum Schiff, en worden door een petite fille sierlijk bediend. Je staat naast mijnheer Janssen bij de kapper en je leent een liter melk van Mr. Pitt. En het vreemdste van alles: er zijn hier Italianen die vrij vlot Hollandsch praten, en als fijnste uitbloei van hun levende talenken- | |
| |
nis, vragen of je uit ‘Mokum’ of uit een ander stuk Holland komt.
Ik kan me over deze internationaliteit niet verwonderen, omdat het meer zoo blauw is, en de bergen blinken, en om mijn haren de mimosa wuift. Het is omdat de bootjes varen met een stralend boegwater, en ze een schuimrand slaan tegen de kiezelzoomen onder aan den bergweg, die spoelend en spattend over de varens tuimelt, en vochtig neerslaat over de scherpe bladen van cactus en agave. Hier begint het Leven, en is een stuk gevallen van de geluksplaneet.
* * *
Als we in den morgen langs de zware kronkelwegen naar de ronde ruggen gaan wandelen, over de rotskolossen die veilig en kalm het groote meer binnen zich bewaren, begint al het geluk van den dag. Aan de steenen meerdammen knielen de vrouwen op hun houten waschbord, en wringen en spoelen de kleurige wasch van een Tessineesch gezin. In de kleine dorpscafé's stoot men de ramen open en zuigt de koele wind in lange slierten de rook weg van zware tabak en restjes verslagen wijn.
| |
| |
Het Leven begint.
Ver achter de Italiaansche bergen vallen de luchten open naar een nieuw geluk. Rood en oranje perst het licht door de grijze wolkenstapelingen, en blinkt in deinende streepen over het water. Het geluk vaart met de zon als vlag, en al het water valt zingend om de steven. Het schiereilandje krijgt een witte guirlande van water en zon, nu de deining over de kiezel kabbelt en zijn rhythmische merken zet in het zand.
De ronde havenmuurtjes buigen beschermend om de kalme strandjes, waarop de bootjes schommelen van Pepino en Pina en Jozef, die van varen houden. Alles krijgt leven en relief: de vervelooze huizen worden rose villa's in dit licht en alle trappen en stoepen worden opgangen naar een onbetreden paleis.
Ik schrijf aan een witte tafel, en de zon schiet een scherpe schaduwpijl naar de punt van mijn vulpen. Achter mijn rug trillen de sikkels van de Eucalyptusboom, en boven me geuren de gele zomerregens van mimosaboomen. Het licht spat tegen de oranje muur en vonkt over de koele gele kraan; het brandt in de wiegelende rook van het schoorsteentje, over de pan- | |
| |
nen die te drogen staan. Er bloeien blauwe sterren in het gras, en aan de cactusrijen zwellen de Figues d'Inde met een dieproode en abrikozige sapkleur. En de palmen...
De palmen, die jong en expressief hun naaldscherpe blad over de hemel cirkelen en grijpen naar de blauwe lucht.
Onder me leeft het dorp. Ik hoor de klikklak-geluidjes van kleine, houten vrouwenklompjes, en het helle gerinkel van een waterstraal in een leege emmer. De meisjes en de vrouwen klimmen langs de trapjes omhoog, de puntige mand op de rug. Die gaan hooger, langs de weg naar Ronco en over de kleine slingerpaadjes om hout te sprokkelen en dor blad te halen voor de schaarsch-bezette stal. Dat zal warm zijn aan de koeienpooten, en er zal mest van komen, die den grond beter maakt, waarop de druif en de groenten groeien, als het weer zomer is. Zoo eindigt hier alle werk als eenvoudige schakel in de eenvoudige levensketting. Wat zal de minestra geuren, en de harde kaas.
* * *
| |
| |
Ik zie de boot komen van Luino, en een kleinere van Brissago; ze kruipen over het meer als zwemmende torren, met een lief baantje water-zilver dat uitveert als een schuimige panache naar de oevers. En over de wegen komt het Leven. Over de wegen en de kronkelpaden van Arcegno en Ronco, van Brissago en Locarno, uit Minusio, Solduno en Ponte-Brolla. Ze komen uit de kou van de Valle Centovalli naar de zon die over het Lago Maggiore hangt, alsof het altijd dag zal blijven en al zomer is. Ze komen over de groote brug die de Maggia-oevers moet verbinden, en zien onder zich het wilde water, dat een steenen vesting heeft neergeworpen langs zijn loop, en steeds dieper geulen krast en schuurt in de glanzende rotslagen. Het schiet zóó snel, dat het lijkt stil te staan, en zichzelf te bezinnen in diepgroene kolken en helblauwe valletjes. Het wielt spelend de rose en gele steentjes mee, en rent de wandelaars vooruit naar de warmte van de kom binnen de bergen.
Over de muurtjes hangen de boomtakken zwaar neer, en de schaduw vlekt rond op den weg. De huizen hebben een teere kleur, zacht als de jongste Meimorgen, als een
| |
| |
ongeweten meisjesdroom. Het is heel even geel, en éven groen, en rood als van perzikbloemen die morgen open gaan. De vensters staan ondiep in de wand gesneden, lang en rond, en ik zie daar 's avonds zoet licht, oranje, en een kanten waas van tule, als in de liefste avondkamer van een jonge prinses. O, die wegen, die naar boven klimmen, moeizaam en vol ronde trekken van hun lenig lijf, en naar beneden tuimelen met een vaart, die de boomen doet krommen langs de weg. Ze suizen in wilde vaart langs het groote meer, en nemen dan hun aanloop over de toppen, waar geen huizen meer staan, om hoog boven de wilde rivier rustig af te dalen naar de valleien, langs de kleine dorpjes, die handgestrengeld een reidans doen om de schuine helling. De torens pieken hoog en laag, massieve kolommen met een enkel goedig rond venster en de colonnadetjes rijzen speelsch en sierlijk onder de bloeiende gewelven. Om de poort en tegen de gevels kleurt broos en sober de oude fresco-tint, door zon en weer diep in den muur gedreven, en heel even gloeiend als de lichtstraal treft in de roos van het schilderij. De heiligen leunen vermoeid tegen hun ouden muur, en over hun hoofden hamert en tampt de oude
| |
| |
klok, die gonst en bomt door de gaten als het avond gaat worden.
Voor de kerken liggen de pleintjes breed en open en donkeren de straatmonden die tot achter de kleine huizen voeren. Een enkel van die buurtjes is doorlaaid van leven. Nooit veranderd, en door geslacht op geslacht aanvaard als een zekerheid. De breede trappen van ruwe blokken, de zware boomstompen die geen mensch kan tillen, en die niemand ooit verbranden zal. De hooge rugmanden en het zware kapmes; over alles heen schemert de wingerd die vol zal hangen met de rinsche druif van Ticino. Voor de getraceerde vensters heeft Peppa haar anjers te zonnen gezet, en ik denk dat hier 's avonds Piero zijn serenade komt brengen aan het zoete lief. Hij zal zingen Vieni sul mar!, en zijn stem zal buigen en trillen als een weeke, donkere cel...
Maar de donker-oogige moeder acht Pina, haar duifje, te jong, en houdt de zoete fluiter buiten het kooitje. Zoo moet alles hier zijn, omdat hier het geluk is, en de jeugd, de jeugd... En ik zal Piero zien, als ik ga roeien in den avond, ergens achter het mooie schiereiland, of om de bocht van Isola di Brissago. Hij heeft het milde seizoen al in
| |
| |
het hart en treurt met de schemer en de sterren om de onvermurwbare prinses, die nooit haar klepperende klompjes aanschiet, om hem te treffen in de schaduw van de kerk of het Museo Communale.
Ik heb niet veel medelijden met hem; want ik weet dat hij, samen met zijn vriend, met il bel Hugo, die smachtende oogen heeft, zal dansen tot de ochtend over het water komt, en het verwoedste dansmeisje het rythme voelt wijken voor de vermoeienis. Er wordt hier altijd gedanst.
Elk cafétje heeft zijn afgebeulde piano, valsch en ontstemd, maar met juist genoeg leven om er een foxtrott of een jazz uit te kloppen. De frissche wijn blijft even duur, en, liefhebber of niet, ieder smijt graag zijn kleine muntjes op het bord, om de muzikant te betalen, die speelt zonder vermoeienis en zonder pauze.
Men danst zonder het minste inzicht, los en leutig, en de strakste figuur wordt hier gracielijk en ongedwongen. De Italianen dansen als op een oude, bleeke fries, met even de grootsche intentie van een bacchanten-rei, de armen in een rythmische huppel-ronding. De Duitschers wat meer serieus, te veel doordrongen van het zwaarwichtige van het geval.
| |
| |
En de Franschen winnen de edele kamp. Het is lang niet de gedempte lenigheid, het verstrakte kattengebaar dat een Parijsche dancing zoo donker en verborgen maakt, maar toch is er bij hen de superieure bewustheid: het spel om het spel te spelen.
Het maanlicht ligt melk-wit over de wegen als de dans eindigt. Vroeg in den avond begint men, en al om tien uur eindigt het vermaak. De avond waait dan koel en koud over het stille gedoe van huizen en boomen, en de rustige kamers verbergen hun licht achter gordijnen. De menschen slapen hier al vroeg, en wandelen om vijf uur in den ochtend welgemoed naar hun land en werk. Dan varen de enkele visschers uit, in hun rond-overhuifde booten, met het ragfijne net als een ijle sluier in het heldere water. Ze varen naar Luino, naar de Italiaansche kust van het meer, waar het vischwater rijker is.
* * *
En nu, nu ik dit gezicht op het Lago Maggiore wil voltooien, is plotseling de sneeuw gaan vallen. Gisteravond was er al een ruw windje over het meer, en sloeg de dei- | |
| |
ning met witte schuimkoppen tegen de meerpalen; de boomen vingen koppig en ongewend de wind, die lang en onstuimig over de hellingen jaagt en de gordijnen bol blaast als een woest zeil. Ik heb toen dit verwacht, dit oude sprookje van wit en rose en geel. De boomen met witte blazen en dolle pruiken, dwaze bordesjes en dakjes van sneeuw, afgezakte dekens en reine onbeslapen lakens, overal, overal gehangen over huis en schuur. Door de naden van raam en deuren, door de zomersche spleten van ons niet al te dicht home, is de witte poeder naar binnen gegruizeld. Over de schrijftafel watert het vocht, tusschen brieven en papieren, en de vensterbanken zijn, glad afgesneden, opgehoogd met witte borstweringen.
De morgen is nog jong als we een pad trappen in de sneeuw. Tot ver boven de knieën vlokt alles vast aan onze kleeren, en waar gisteren de Pervanches blauw sterden tegen de zachte delling van de tuintrap, is nu niets, niets dan wat kale rozentakken die van de leistok afgeslagen zijn. De laurier kleumt, kinderachtig kort van stam, boven de witte vlakte. De cactus piekt nijdig zijn scherp staketsel naar de mistige lucht.
Ik ga waden, wandelen in dit wonderlijke,
| |
| |
prachtige niets. Iedere stap vraagt krachtsinspanning, en achter mijn voeten schuiven de scheeve muren van mijn loopgraaf weer zacht en geruischloos naar elkaar. De honden blaffen vreemd en angstig, en elk geluid is zoo geketend aan zijn oorsprong door de stilte, dat alles kleiner lijkt en van de kou gekrompen. De bergwand is triestig licht en donker, de weiden liggen mathematisch juist geplekt tusschen de zwarte lijn van boom en struikgewas. Als ik de weg zoek naar het dorp moet ik sneller gaan, omdat geen steen of trap meer houvast biedt. Alles is beweeglijk en onzeker, glijdend en schuivend. Met een vaartje neem ik de hoeken, en kom buiten adem in de dorpsstraat. De honden happen naar de sneeuw, en rennen dan snuivend en proestend langs de huizenkant, waar hun bange pooten veilig zijn. De kade is verdwenen, de meerpalen zijn weg, de booten zijn onherkenbaar, de huizen zijn van hun persoonlijkheid beroofd; en de menschen weten niet of ze dit onverwacht spektakel een blije afwisseling of een triestig gebeuren moeten noemen. Ze bepalen zich tot het verwisselen van schoenen, het stoken van meer hout, en het weemoedig zien naar het Lago, dat grijs overpapt is
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
De Carceri. Assisie
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
Basiliek van St. Franciscus met arcaden. Assisie
| |
| |
met een geleilaag van gesmolten sneeuw.
De zon worstelt zwaar met de taaie misten, en ver, over Italië, kruien de wolkenstapels tot een nieuwe knettering van lichtende sneeuw en vlokkendans.
Ascona.
|
|