De sfinx van Spanje
(1937)–Albert Helman– Auteursrecht onbekendBeschouwingen van een ooggetuige
[pagina 161]
| |
IX De evolutie der politieke partijenDe geschiedenis van de politieke partijen en van de arbeidersbeweging in Spanje is interessant genoeg, en men dient haar te kennen om het verloop van sommige gebeurtenissen en het gedrag van sommige personen beter te kunnen begrijpen. Deze voorgeschiedenis echter ook maar summier te behandelen, zou een geheel boekdeel vergen; wij moeten ons er dus toe beperken hun stand te bezien bij het uitbreken van de militair-fascistische opstand, om daarna hun hoogst eigenaardige evolutie tot op heden na te gaan. Van deze evolutie hangt immers, méér dan van de krijgskansen, het wel en wee van Spanje af. Sterker nog: die krijgskansen zijn de directe gevolgen van wat de verschillende partijen wensen en doen. Deze burgeroorlog heeft juist geleerd, dat het een misvatting is te geloven dat het oorlogvoeren reeds zozeer gemechaniseerd zou zijn, dat het niet meer op persoonlijke moed en overtuiging, op de ‘moraal van het mensenmateriaal’ aan zou komen. Kanonnen werden met keukenmessen en stokken veroverd; kazernes met de naakte vuisten genomen; beroepssoldaten door arbeiders overwonnen; bombardements-vliegtuigen met ongewapende jachtvliegtuigen te pletter gevlogen; de modernste tanks door homerische mijnwerkers opgeblazen. Madrid, ook toen het nog onvoldoende beschermd was, werd niet genomen; Málaga ook toen het over alle nodige verdediging beschikte, werd prijsgegeven. Waarlijk, alles komt nog op DE MENS aan. Op de indi- | |
[pagina 162]
| |
viduele waarden en de sterkte van de collectieve binding. In dit opzicht verkeren de legalen verreweg in de voordeligste positie. Want de partijen die tot rebellie zijn overgegaan, beschikken wel over kader, over leidende figuren, maar ze hebben geen massa-basis, zij hebben geen enkel uitgebreid volksdeel achter zich, en kunnen zich slechts door terreur staande houden, daar waar zij tegen de volkswil in, voet hebben kunnen vatten. Het is de grootste, de onoverkomelijke moeilijkheid voor Franco, overal waar hij stad en land heeft bezet, vooral in de later geoccupeerde gebieden. Het is trouwens geen toeval dat de rebellie alleen succes had in de achterlijkste delen van Spanje: Andalusië, Extremadura, midden Aragón en Navarra, en al het andere slechts moeizaam, kilometer na kilometer moest worden afgedwongen. Dat is de enorme, de principiële misrekening der Rebellen geweest. En van tal van lieden die uit het gebied der Franquisten hadden weten te ontsnappen, hoorde ik hetzelfde verhaal: de bevolking voelt niets voor Falangisten en Requetés, niets voor officieren uit binnen- of buitenland. Alles wordt zoveel mogelijk gesaboteerd, moet met executies en schenderij worden afgedwongen. Men heeft het nog duidelijk kunnen zien bij de val van Málaga: van de 180.000 inwoners verlieten 150.000 de stad nadat de legale troepen zich al hadden teruggetrokken. En van de overgebleven 30.000 goedgelovigen werden er toch nog, naar met zekerheid bekend is, enige duizenden door de fascistische overwinnaars tegen de muur gezet! In dit opzicht mogen de ‘nationalisten’ op alles rekenen behalve op de sympathie van de spaanse natie, van de massa. De autoritaire partijen der rechtsen bestaan slechts uit een betrekkelijk kleine groep van religieuze geestdrijvers, van ‘die-hards’ zoals onder de ‘Requetés’, nazaten van de Carlisten en traditionalisten der vorige eeuw, gevonden worden. Zíj zijn het vooral, die de Godsstaat te vuur en te zwaard willen verwerkelijken; het ideaal van Paraguay. De Falange, een jonge partij, grotendeels uit decadent- | |
[pagina 163]
| |
burgerlijke elementen samengesteld, heeft al direct haar ‘Jefe’ (Leider, Führer) verloren in een crisis van fysieke lafheid, die voor Gil Robles niet de eerste openbare van zijn leven was! Gil heeft daarna tevergeefs getracht zijn positie te herwinnen; hij is voor zijn eigen adepten moeten vluchten en heeft zich nu naar het heet ‘uit de politiek teruggetrokken.’ Hij is intussen rijk genoeg getrouwd om zich dat te kunnen veroorloven. De monarchisten, een kleine maar over des te meer geld, invloed en ervaring beschikkende groep, meenden dat zij wel tezamen met de totalitaire nieuwlichters een kansje konden wagen om vóór alles het republicanisme in Spanje uit te roeien; de militairen die weifelend stonden tussen een fascisme naar duits (pseudo-democratisch) en italiaans (pseudo-monarchistisch) model, wilden gaarne op alle kaarten tegelijk spelen. Het kon niet schaden de Bourbons enige illusies te laten. Maar toen de monarchisten Don Jaime, de als eventuele troonopvolger aangewezen zoon van Alfonso XIII naar Burgos haalden, werd zijn aanwezigheid maar matig op prijs gesteld, en moest ook hij met de begeleidende familieleden naar elders terugkeren. Al deze betrekkelijk kleine partijen zijn ook machteloos zonder het leger. Het leger nu neemt een, politiek gesproken, weinig concreet standpunt in; het is veel meer avontuurlijk. En onder leger moet men dan nog verstaan: de duizenden officieren, die slechts onwillig gevolgd worden door de manschappen. Deze laatste heeft men slechts in de strijd kunnen voeren, door hen onophoudelijk met de revolver in de rug te bedreigen. Talloos zijn de gevallen van muiterij geweest, en de aanslagen op officieren; de soldaten-massa, uit arbeiders en boeren gerequireerd, en zelfs een deel van de Guardia-civil (maréchaussées) zijn te zeer met het proletariaat verbonden om goedschiks aan zijn onderwerping mee te werken. De officieren hadden hieromtrent ook niet te veel illusies, en haalden om deze reden al in het begin het Vreemdelingenlegioen en de Moren uit Marokko. | |
[pagina 164]
| |
Van onze kant behoeven wij omtrent de officieren niet al te hoge verwachtingen te koesteren. Nergens bezit de militaire stand heden ten dage een bizonder hoge cultuur; maar in Spanje wel het allerminst. Het soldatendom staat hierin nog mijlenver beneden de geestelijkheid. De ongeletterdheid en geborneerdheid der generaals was spreekwoordelijk: het militair-technische gebied niet uitgezonderd. Onder de monarchie boekten zij slechts nederlagen in Marokko, tegenover de ruiters van Abd-el-Krim. Hun leger was een slordige bende, zij zelf slechts opgedirkte Don-Juans die een parasitair bestaan voerden, waaraan de zwakke republikeinse regering maar zeer weinig veranderd heeft. Bij het uitbreken van de opstand telde het slecht-uitgeruste en ongeoefende spaanse leger niet minder dan 850 (zegge: achthonderd en vijftig!) generaals, van wie het vaststaat dat er zeker 120 aan de opstand hebben deelgenomen. Namelijk 24 divisie-generaals, 57 brigade-generaals, en 59 van de zogenaamde ‘speciale en geassimileerde corpsen’. (Guardia civil, Asalto, etc.) In de eerste reserve stonden nog 14, in de tweede reserve niet minder dan 411 generaals genoteerd, van welke laatste 44 divisie- en 256 brigade-generaals zijn. Dit opzichzelf bewijst al, welk een waanzinnige, voor westerse waarnemers eenvoudig onbegrijpelijke toestanden er heersten. Telt men er dan nog de 319 ‘honoraire’ generaals bij, dan komt men tot het respectabele totaal van ruim 850. De meesten van deze lieden genoten bezoldigingen van de Staat; zij verhielden zich tot het aantal manschappen als ongeveer één tot zeventig. En het aantal lagere officieren was naar evenredigheid: voor elke vijf minderen stond een officier. En deze verhouding alleen maakte het mogelijk de soldaten tot een fascistisch avontuur te dwingen. Terwijl er aan de rechtse zijde dus, zowel bij de oorlogvoerenden als in de achterhoede een overvloed aan kader is, maar een tekort aan willige subalternen en geen geestdriftig-volgende massa, is dit aan de legale zijde juist omgekeerd. Kenmerkend is daar het enthousiasme en de | |
[pagina 165]
| |
vastberadenheid van de arbeiders en boeren, die in kortstmogelijke tijd een leger, machtiger dan het spaanse leger van Franco, uit het niets geschapen hebben; en het aperte tekort aan politiek- en militair-leidende figuren. Dit ontbreken van betrouwbaar kader en van mannen die voor de grote opgaven van het ogenblik berekend zijn, doet zich overal en voortdurend in het linkse Spanje gevoelen. De massa is bereid, volgzaam, aan het bewust-worden; maar de leiders ontbreken helaas. En bijna zou men geneigd zijn aan een historisch Noodlot te geloven, dat Spanje hierdoor in een onmogelijke situatie gebracht heeft, die vooralsnog geen hoop geeft op een bevredigende oplossing. Het gezegde geldt natuurlijk in de eerste plaats voor de regering, en dus a fortiori voor de politieke partijen welke deze regering hebben samengesteld. De enige staatsman van formaat die Spanje bezit, - men mag het met hem eens zijn of niet, - is Azaña; en deze is als President van de Republiek aan handen en voeten gebonden. Hij schijnt ook niet in de fout van zijn voorganger te willen vervallen, die telkens in de politiek ingreep. Azaña heeft gedurende de getourmenteerde acht maanden welke Spanje achter zich heeft, hoofdzakelijk gezwegen en toegezien. Dit hardnekkige zwijgen van een zo buitengewoon meeslepend redenaar en een zo schrander tacticus, is opzichzelf een houding van verstrekkende betekenis. Maar het doet het gemis aan leiding des te sterker voelen bij het geredekavel der overigen. Slechts éénmaal heeft het staatshoofd een patriottische, verzoeningsgezinde rede gehouden, die klaarblijkelijk op effect in het buitenland berekend was, maar die niemand in het binnenland heeft kunnen bevredigen, juist omdat zij allesbehalve richtinggevend was. De partij wier ziel Azaña was, de ‘Izquierda republicana’ (links-republikeinen), is met haar liberaal-democratisch karakter in de felheid en het extremisme dat de burgeroorlog meebracht, geheel op de achtergrond geraakt. De uiterst gematigde en tolerante houding der Izquierdisten had hen bij de arbeidersmassa gediscrediteerd; zij hadden | |
[pagina 166]
| |
reeds in de eerste dagen van het Volksfront een belangrijk deel van hun aanhang verloren, en toonden na 19 Juli '56 nauwelijks een teken van leven. Eerst thans, nu men in het centrale gedeelte van Spanje begint te geloven dat men ‘het socialistische gevaar’ tot het lanceren van frasen zal kunnen beperken, begint ook de Izquierda weer haar kop op te steken, stellig aangemoedigd door het lot van haar zuster-partij, de veel sterker in de bourgeoisie verwortelde ‘Esquerra Catalana’, die voortdurend aan de spits van de regering in Catalonië is gebleven, en wier voornaamste vertegenwoordiger, En Lluis Companys, de President der Generaliteit is. De lotgevallen van deze Esquerra (liberaal-democratische republikeinen) zijn heel wat interessanter dan die van de door de mannen der IIe en IIIe Internationale geheel onder de voet gelopen Izquierda. De Esquerra heeft zich in Catalonië juist erg nauw gelieerd met de officiële socialisten en communisten, en wordt, - aangezien zij de nog altijd machtige catalaanse commerciële en industriële burgerij vertegenwoordigt, - met de meeste égards behandeld. Daarbij heeft de Esquerra veel plooibaarheid aan de dag gelegd, om niet in conflict te komen met de voornaamste factor waarmee men in de catalaanse politiek te rekenen heeft, de anarcho-syndicalisten van de C.N.T. en de F.A.I. Deze plooibaarheid gaat het verst bij President Companys, die onder alle omstandigheden aan de regering schijnt te willen blijven, desnoods als president-volkscommissaris van een libertaire raden-republiek! Zóver gaan zijn overige partijgenoten niet; integendeel, zij werken ijverig mee met de Geunifieerde Socialisten en Communisten om elke revolutionaire poging de kop in te drukken, en de richtlijnen van de centrale regering van Madrid-Valencia te volgen, die slechts op instandhouding van de vroegere republikeinse staatsvorm bedacht is. Terwijl de links-oppositionelen, en de revolutionaire anarchisten de macht voor de arbeiders, boeren en militie opeisen, maar terwille van de eenheid-van-actie in de | |
[pagina 167]
| |
anti-fascistische strijd de macht niet wagen te usurperen, huldigen de anderen de leus: ‘samenwerking van alle klassen, geen scheiding van de belangen van bourgeoisie en proletariaat.’ Men ziet dat de burgerij van het overige Europa zich ten onrechte verontrust over de officiële socialisten en communisten in Spanje; zij zijn juist bedacht op het behartigen van de belangen van middenstand en grote en kleine bourgeoisie; met een elegant gebaar hebben zij hun marxisme over boord gegooid, al hebben zij vele leuzen en termen behouden. Dat heeft de Esquerra goed begrepen, en de samenwerking laat niets te wensen over, zeer ten verdriete van het overgrote deel der proletariërs dat wèl revolutionair is blijven denken, maar dat de nodige leiders en inzichten mist om zijn zin te kunnen doorzetten. Het Volksfront is in Spanje slechts mogelijk geweest, doordat ieder zóveel water bij zijn wijn deed, dat er geen sprake meer kon zijn van wijn, maar slechts van water! Dit van kleur en inhoud veranderen met behoud van de oude vormen en namen is in het kort de evolutie van de officiële socialistische en van de communistische (stalinistische) partij geweest, gedurende de burgeroorlog en feitelijk al sinds de voorbereiding van het Volksfront. Wat dit betreft loopt hun geschiedenis niet alleen parallel met die van de Volksfront-partijen in Frankrijk, maar zijn de consequenties in Spanje reeds in een verder stadium gekomen. En wel hierin: dat de bourgeoisie van Spanje, en zelfs de legaal gebleven clericale groeperingen (Baskische nationalisten bijvoorbeeld) volkomen vertrouwen hebben gekregen in de loyale samenwerking der ci-devant-marxisten. De Partido Socialista vertoonde vóór de burgeroorlog twee tendenties: een gematigde, op de basis van de IIde Internationale staande vleugel, onder leiding van Priëto; en een radicalere, sterk met de IIIde Internationale sympathiserende, onder leiding van Largo Caballero die, - een grijsaard reeds, - in het Volksfront de rol van Léon Blum kreeg te spelen, zoals hij thans misschien die van een Noske op zich genomen heeft. De verschillen tussen de | |
[pagina 168]
| |
beide groeperingen werden hoe langer hoe groter, en een scheuring in de Socialistische Partij scheen al op handen, toen de burgeroorlog uitbrak. Largo Caballero kreeg de leiding der regering, en Rusland zegde morele en materiële steun toe. Largo Caballero is daarop degene geweest, die de brug naar de IIIde Internationale heeft voltooid, welke reeds terwille van het Volksfront geslagen was. Dat deze brug gemaakt werd van het puin der vroegere socialistische idealen, kwam er minder op aan. Largo's regering werd van meet af aan geïnspireerd van buiten af. Velen schijnen vergeten te zijn, dat hij ook minister van Arbeid tijdens de monarchie geweest is! In de loop der jaren heeft hij zeker geleerd rekening te houden met de meest tegenstrijdige belangen. Reeds voordat hij aan het hoofd kwam, tijdens de regering van Casares Quiroga, had men geleerd volkomen naar de pijpen te dansen van de ‘democratische’ regeringen Frankrijk, Engeland en Rusland. Men zwoer bij de Volkenbond (niet het volk, maar de bewindslieden...) en had verzuimd iets te leren van het rampzalig avontuur van Abessynië. Spoedig genoeg zou getracht worden van Spanje een tweede Abessynië te maken. De voornaamste inspiratie voor Largo Caballero kwam uit Moskou, van het Polit-bureau der IIIde Internationale. Alleen is die inspiratie van andere aard dan men algemeen gedacht heeft. Het was een inspiratie die dienen moest om in het kader van het Frans-Russische pact en het Franse Volksfront, in het kader van de handelsbelangen van de Sovjet-Unie, van de Middellandse-zee belangen van Frankrijk en Engeland, van de voor deze drie landen gunstigste verdeling van mijnen en afzetgebieden, Spanje als burgerlijk-democratische republiek te redden. De logische, voor-de-hand-liggende oplossing, een regering de vrije hand te laten tegen de binnenlandse opstandelingen, werd versmaad, omdat dit noodzakelijk zou geleid hebben tot het ontstaan van een socialistisch Spanje. Hetgeen weer direct een Europese oorlog ten gevolge zou hebben. Wat | |
[pagina 169]
| |
men nu trachtte te bereiken, en waarin men maar al te goed slaagde, was: de europese oorlog binnen beperkte grenzen te houden en op spaanse bodem te laten uitvechten. Dat dit slechts gebeuren kon ten koste van het spaanse volk en de spaanse belangen, scheen geen gewicht in de schaal te leggen. Dit is dan ook wat velen in Spanje Largo Caballero en zijn mederegeerders en inspirateurs verwijten: dat zij erin toestemden Spanje als fiche uit te geven in het hazardspel der imperialistische grote mogendheden. Het krachtigst heeft de Sovjet-Unie in dit proces ingegrepen, en dit hangt ten nauwste samen met het doen en laten van de Communistische Partij, die ook in Spanje, gelijk overal elders, blindelings heeft uit te voeren wat het Polit-bureau te Moskou voorschrijft. Vóór het uitbreken van de rebellie was de Partido Communista van Spanje slechts klein en zwak. Thans is zij degene die bij de regering van Madrid-Valencia (zeker achter de schermen) de lakens uitdeelt, en die ook in Catalonië en in Baskenland een buitengewone druk weet uit te oefenen. De vastberaden, voor niets terugdeinzende politiek van Stalin heeft zijn aanhangers en zaakgelastigden binnen korte tijd deze invloed bezorgd, door middelen die stellig de Russische belangen duizendmaal meer ten goede komen dan Spanje zelf. Wapens en munitie die de internationale wapenhandelaars, - naar ik met door documenten gestaafde zekerheid weet, - ook in voldoende mate voor de legalen beschikbaar gesteld hadden, maar die de regering botweg weigerde of door haar laksheid verspeelde, - werden tegen deugdelijke betaling in goud, goederen en concessies van Rusland betrokken, waarbij de Communistische Partij door haar intermediaire rol onwillekeurig in aanzien en zeggenschap steeg. De regering stelde zich afhankelijk van de Russische leveranties, en het Politbureau eiste daarvoor een zo groot mogelijke zeggenschap in de nationale, interne aangelegenheden des lands. In Madrid en Valencia werd die zeggenschap zo groot, dat er maar weinig regeringsapparaten te vinden zijn, waar | |
[pagina 170]
| |
men niet al zeer snel onder de oppervlakte stuit op enige schakels van ‘de stalen wereldketen van Stalin’. Georganiseerd naar het illustere voorbeeld van de Gé-pé-oe in Rusland. Het socialistische syndicaat, de U.G.T. werd nagenoeg geheel gedomineerd door de Communistische Partij. De Ugétisten moesten de massa vormen, welke het bureaucratische apparaat achter zich nodig had. De Socialistische Partij verloor daarbij een groot deel van haar betekenis. In Catalonië voerde men zelfs een fusie door van de kleinere socialistische groeperingen met de daar aanvankelijk zéér zwakke communisten; de nieuw-gevormde partij, de P.S.U. (Partido Socialista Unificado) werd daarop zuiver stalinistisch.
De door Russische en Internationale invloed zo sterk geworden communisten stelden zich een dubbel doel: mee te werken aan het neerslaan van de fascistische agressie, en tegen te werken dat er in Spanje door welke revolutie dan ook, een toestand zou ontstaan die het europese evenwicht en de ‘rustige’ economische ontwikkeling van Rusland in gevaar zou kunnen brengen. Om dit doel te bereiken, beperkte Rusland zich er dan ook toe slechts zóveel hulp te bieden als nodig was om de strijd zonder hem te verliezen te kunnen doorvoeren. Een snelle en verpletterende nederlaag van Franco zou direct het ontstaan van een socialistische staat in Spanje ten gevolge hebben; dit moest worden vermeden, de strijd moest dus slepende gehouden worden, totdat voor Rusland, Engeland en Frankrijk de garantie dáár zou zijn, dat alle revolutionaire impulsen bij het volk waren doodgelopen. Om deze reden ook bleef een oorlogsverklaring aan Italië en Duitsland, zelfs na de meest brutale agressie achterwege, waardoor de gebeurtenissen hadden kunnen verhaast, en een effectief ingrijpen van de democratische mogendheden had kunnen afgedwongen worden. En waardoor men had kunnen profiteren van de voordelen die een open oorlog biedt tegenover een feite- | |
[pagina 171]
| |
lijke maar formeel niet bestaande oorlog van Italië, Duitsland en Portugal tegen Spanje. In Catalonië, waar de revolutionaire stootkracht verreweg het sterkst is, werden slechts de allernoodzakelijkste wapens geleverd, zodat aan het front van Aragón sinds een half jaar geen offensief kan plaats vinden, en de militie daar bij een vijandelijke tegenaanval ernstig gevaar zou lopen. Op de bevolking wordt een systematische uithongering toegepast, tot zij capituleert voor de contra-revolutie. Antonov Osveenko, een der voornaamste diplomaten van de Sovjet-Unie, grijpt als Consul van de U.S.S.R. direct in de Catalaanse politiek in. Openlijk is hij, nog bij de jongste regeringscrisis (Maart '37) in consult geroepen door president Companys. Bij de centrale regering is de gelijkschakeling nog intensiever. De spaanse bevolking - de enige factor waar het in casu op aan komt, - begint deze tactiek te doorzien. Russen en communisten beginnen in de laatste tijd ernstig aan populariteit in te boeten. En men wijst in Spanje gaarne op het voorbeeld van Mexico, dat geheel belangeloos zijn materiële en morele hulp gaf, zonder daarvoor tegenprestaties van welke aard ook te verlangen. De internationale solidariteit waarvan zovele arbeiders in alle landen ter wereld blijk hebben gegeven, heeft in verreweg de meeste gevallen niet het geringste te maken met de partij-politiek der verschillende ‘Internationales’ welke geheel andere belangen dienen dan bepaald die van het wereldproletariaat. Over sterke persoonlijkheden beschikt de Partido Communista in Spanje niet. De beide jonge en onervaren communistische ministers Uribe en Hernández (Onderwijs en Landbouw) hebben op hun gebied niets tot stand gebracht wat het vermelden waard is, niets wat het volk niet reeds tevoren zelf in handen genomen had. En minder dan dat. Zij zijn evenmin lichten als de socialisten Largo Caballero in zijn hoedanigheid van Minister van Oorlog of Priëto als Luchtvaart- en Marine-minister. Een reclame-figuur als | |
[pagina 172]
| |
Dolores Ibarruri ‘La Pasionaria’ (de Passiebloem) die overal als woordvoerdster ten tonele gevoerd wordt, geniet zelfs in haar eigen partij niet al te veel aanzien, en waagt het niet op haar gebruikelijke manier te gaan spreken in het Asturië waar zij vandaan komt, en waar de mijnwerkers nog steeds even vastbesloten zijn tot revolutie over te gaan, als bij de opstand van '34. Het is hier wellicht tevens de plaats om nog een andere misvatting uit de weg te ruimen: Kleber, de generaal van de Internationale Brigade, is géén Rus! Scherp tegenover de officiële Communisten staan die der leninistische en trotskistische oppositie. Zij worden vertegenwoordigd door de P.O.U.M. (Arbeiderspartij voor Marxistische Aaneensluiting) die het parool heeft uitgegeven: ‘De regering in handen van arbeiders, boeren en militie!’ en wier aanhangers wensen de revolutie zo lang dóór te zetten, totdat dit bereikt is. Hetgeen zij voorstaan, zou stellig te verwezenlijken zijn, wanneer men slechts over leiders beschikte gelijk de Russische revolutie ze gekend heeft: een Lenin die autoriteit gaf aan de radenregering en een Trotski die een leger formeerde dat tegen de interventie stand hield. Zulke leiders echter komen in Spanje niet opdagen, ook niet uit de P.O.U.M. die numeriek zwak is en bovendien bij haar zin voor theoretische juistheid buitengewoon onhandig manoeuvreert in de practische politiek. Ook zij mist markante persoonlijkheden, ofschoon haar leider Andrès Nin als minister van Justitie in Catalonië belangrijk en baanbrekend werk verricht heeft. Als politicus blijft hij echter beneden de proporties die vereist zijn op het ogenblik. Thans is de P.O.U.M. die vooral onder de catalaanse boerenmassa haar aanhangers heeft, bijna overal uit de regeringslichamen geëlimineerd. Dit is te wijten aan de verwoede vervolging waaraan zij van de zijde der officiële communisten (stalinisten) blootstaat. Dezen, voor iedere oppositie dodelijk bevreesd, treden ook in Spanje tegen het ‘trotskisme’ op met dezelfde middelen als men | |
[pagina 173]
| |
in Rusland sedert 1928 aanwendt. Ook de P.O.U.M. wordt door de stalinistische kampvechters der ‘antifascistische eenheid’ ervan beschuldigd ‘agente van Hitler en Mussolini’ te zijn, volkomen ten onrechte overigens. Daar de communisten overal min of meer door afdreiging de lakens uitdelen, verliezen de opposanten, de verstokte aanhangers van Marx en Lenin, allerwege terrein. Eerst wanneer de krijgskansen gunstiger worden, en de ‘chantage’ dus aan effect verliest, zal de P.O.U.M. haar positie weer kunnen terugwinnen. De anti-trotskistische campagne der Communisten (Trotski heeft met dit alles niets van doen), waarbij de ergste laster en demagogie gebruikt is, heeft niet nagelaten de officiële communisten bij de overige bevolking te discrediteren. Een dergelijke felheid in de bestrijding van klassegenoten onderling ligt allerminst in de aard van de spaanse arbeider of boer! Men heeft het gevoeld als een van buiten af opgedrongen, slechte practijk, wat het dan ook is. Het zal de meesten wel verwonderen te horen, dat de grootste integriteit en de zuiverste revolutionaire ethiek (marxisten verafschuwen dit woord!) te vinden zijn bij de Anarchisten en Anarcho-syndicalisten, de mannen berucht om hun aanslagen en stakingen. Zij vormen de opstandigen ‘pur sang’ en de onverschrokkenste ‘draufgänger’. Zij zijn hoofdzakelijk georganiseerd in de grote vakverenigingsbond de C.N.T., die weer is aangesloten bij de internationale A.I.T. De militante anarchisten zijn in de F.A.I. bijeen, die ten nauwste met de C.N.T. in verbinding staat. Het anarchosyndicalisme dat zo sterk beantwoordt aan het impulsieve, individualistische karakter van het spaanse volk, en dat nergens diepere wortels in de massa geslagen heeft dan op het Iberische schiereiland, huldigde het niet-deelnemen aan verkiezingen en regeringen. Uit opportunistische overwegingen stemden zijn aanhangers echter voor het Volksfront (gelijk zij in '31 voor de Repu- | |
[pagina 174]
| |
bliek gestemd hadden), zonder er al te veel sympathie voor te koesteren. Geoefend in gewapende tegenweer en individuele terreur, hadden zij bij het neerslaan van de opstand in de meeste steden de morele leiding, en behielden deze ook wekenlang. Doch zij lieten heel principieel de regering in handen van de andere partijen, hetgeen hun duur te staan is gekomen. Over het algemeen zijn zij de slachtoffers geworden van hun edele idealistische principes, die terecht leren dat alle politiek bevuilt en vroeg of laat tot onverantwoordelijke compromissen voert, maar waartegen zij nog altijd geen remedie hebben gevonden... De practijk heeft uitgewezen, dat ook zij het niet zonder utilitaristische zelfverloochening konden stellen. Toen zij, overtuigd van hun goed recht en van de nobele bedoelingen van hun mede-strijders tegen de fascisten, de revolutie trachtten door te voeren, stieten zij op de met ‘eer en geweten’ weinig rekening houdende tegenstand der regerende partijen. Er bleef hun nog slechts één middel over: van het resterende prestige, - dat zij nog met de wapens in de hand konden doen gelden, - gebruik maken om méé te regeren. Enige anarcho-syndicalisten werden minister in Catalonië en daarna ook bij de Centrale Regering. Ook toen men uit Madrid-Valencia er meer en meer op aandrong van de militie een regulair en streng-gedisciplineerd leger te maken, en de vrijkorpsen van gewapende arbeiders en boeren geheel te onderwerpen aan de zeggenschap van het Ministerie van Oorlog, weigerden de C.N.T. en F.A.I. tot deze voor de revolutie hachelijke maatregel over te gaan. Door de regelmatige sabotage in het verschaffen van wapens, munitie en voeding, die hun toen van de zijde der centrale regering gewerd, zagen zij zich ten slotte genoodzaakt toe te geven. Al zijn ook nu nog de vrijkorpsen niet geheel en al verdwenen.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 175]
| |
De oudere anarchisten die zoveel water bij de wijn hebben moeten doen, vervallen gaarne tot de paradoxale uitspraak, dat zìj meer dan alle anderen voor het welzijn van Spanje geofferd hebben, want behalve hetzelfde als alle anderen, gaven zij ook nog hun principes prijs. Zij zouden zich daardoor ook bizondere rechten verworven hebben, die de anderen echter wel niet licht zullen erkennen. De jongere anarchisten, georganiseerd in de grote jeugdbeweging ‘Juventudes Libertarias’ (welke zich kortgeleden met de jeugd der communistische oppositie heeft verenigd tot ‘Juventudes Revolucionarias’) denken er geheel anders over, en verwijten de ouderen domheid en opportunisme. Zij willen van geen compromis weten en wensen vast te houden aan de klassieke leer der anarchistische vrijheid en der ingeboren goedheid en verstandigheid des mensen. Zij theoretiseren weinig en hebben niet veel klare denkbeelden omtrent de positieve staatsstructuur, omtrent de wijze ‘hoe het wèl moet, en wèl gaat.’ | |
[pagina 176]
| |
Maar in de practijk werken zij met allerlei socialistische beginselen en vindt een gestadige toenadering tussen anarcho-syndicalisten en revolutionaire socialisten plaats. Een eenheid-van-actie tussen deze partijen is eerder mogelijk dan de in vele opzichten hoognodige fusie tussen de twee vakverenigingsbonden de U.G.T. en de C.N.T. Niet om syndicale redenen is deze fusie moeilijk tot stand te brengen, maar omdat de politieke partijen die er achter zitten, elk de hegemonie willen hebben, en niet aan invloed willen verliezen. Dit zal nog genoeg moeilijkheden opleveren. Bij dit alles blijven de anarchisten toch de sterkste revolutionaire factor waarmee men in Spanje rekening te houden heeft. Niet alleen door hun grote vitaliteit en stootkracht, maar ook omdat zij het meest de grootste gemene deler der bevolking vertegenwoordigen, en numeriek zeer sterk zijn. Vroeg of laat zullen zij van hun duur-betaalde politieke naïveteit genezen raken, en dán zal Spanje eerst recht op zijn grondvesten schudden. Hun ideologie evolueert intussen steeds meer tot een soort van anarcho-socialisme, dat zich beter aanpast aan de realiteit, dan de rousseau-achtige, utopische ‘libertaire anarchie’. Met hun romantische Don-Quichotterie vormden de anarchisten het schilderachtigste en sympathiekste element in de spaanse burgeroorlog, gelijk zij ook het meest-gevreesde en gevaarlijkste element vormen, door hun grote persoonlijke eigenwilligheid en hun volslagen gebrek aan politieke systematiek. De enige werkelijke volksheld door de gebeurtenissen opgeleverd, was een der hunnen. Durruti! Hij die jaren geleden tot het groepje behoorde dat in Zaragoza Kardinaal Segura neerschoot, werd thans de romaneske leider van een heldhaftige, streng-gedisciplineerde kolonne, die hij zelf vormde, en die wonderen van dapperheid in Aragón deed, en meewerkte aan het ontzet van Madrid. Toch stierf Durruti niet door een fascistische kogel, maar door die van politieke tegenstanders uit het Volksfront, welke | |
[pagina 177]
| |
bevreesd waren dat hij meer zou doen voor het stimuleren van de revolutie dan voor het opwekken van de sympathie van Frankrijk, Engeland... en Rusland. Het volk beschouwt Durruti thans als een martelaar voor de goede zaak, in meerdere mate nog dan zijn vriend Ascaso, een andere prominente anarchist, die viel tijdens de straatgevechten in Barcelona. Zij die van oordeel waren dat de C.N.T. een zuiver vakverenigings-karakter moest dragen, en daarnaast een aparte syndicale partij de politieke belangen diende te behartigen, sloten zich aan bij de kleine maar schrandere ‘Partido sindicalista’ onder leiding van Angel Pestaña. Thans, nu de C.N.T. toch zelf aan de regering deelneemt, is de rol van deze, hoofdzakelijk in Valencia krachtige partij, ietwat twijfelachtig geworden. Rekening moet ook gehouden worden met de kleine maar door hun ideologie invloedrijke regionale partijen, zoals de ‘Estat Català’ in Catalonië en de ‘Partido nacional Vasco’ in Baskenland en het industriegebied rondom Bilbao en San Sebastian. Door hun separatisme werken zij de centralistische politiek van Madrid-Valencia dikwijls tegen, en steunen zij de revolutionaire partijen in hun eis, dat Spanje worde: EEN FEDERATIE VAN AUTONOME IBERISCHE REPUBLIEKEN. Zij menen op goede gronden dat in zulk een geval het Katholieke Baskenland een geheel andere republiek zal kunnen vormen dan het anarcho-socialistische Catalonië, het agrarische Valencia of het gematigd-republikeinse Castilië. ‘Eerst de oorlog winnen, dan praten we over de rest,’ is echter het consigne van de republikeinen, socialisten en communisten, die thans bij de regering te paard zitten. ‘Revolutie en antifascistische strijd zijn onscheidbaar en hebben gelijktijdig te geschieden,’ antwoordt de communistische oppositie. ‘Wat hebben wij aan een victorie over Franco, indien wij de revolutie verliezen?’ roepen de anarchisten uit. | |
[pagina 178]
| |
‘Spanje is het land van alle Spanjaarden.’ leraart president Azaña. ‘Ik zal de belangen van het volk desnoods tegen die van de partijen in helpen handhaven,’ verklaart president Companys. ‘Wij kunnen de revolutie niet opofferen voor de eenheid,’ murmureert de C.N.T. ‘Alles komt terecht, vadertje Stalin zorgt voor ons,’ bidden de communisten. ‘Wij kunnen niet langer transigeren!’ schreeuwt de F.A.I. terug. Intussen kost de burgeroorlog aan Spanje naar ruwe schatting van officiële zijde ongeveer anderhalf millioen mensenlevens. En de armoede, het gebrek, de hongersnood van hoeveel jaren? Op het verminkte lijf van Spanje wordt een bloedige internationale strijd uitgestreden, waarvan in elk geval het arme, door iedereen alleen gelaten volk, de arme door iedereen beduvelde man van de straat, de onwetende vrouw en het schuldeloze kind de dupe zijn. Om een strijd van handelsbelangen, van filosofisch geen van alle steekhoudende ideologieën en doctrines, van onverzoenlijke klasse-tegenstellingen. Om een mondiaal bedrog. Wie weet raad? Wie heeft baat? Welke partij? Welke richting? Welke eenling? Welke leider? Welke held? |
|