| |
| |
| |
VI Sinaasappelen en bommen
Januari 1937.
De grote geschiedenis van deze oorlogs-winter is, dat wij het hier in Spanje meer dan ooit van de sinaasappelen moeten hebben. Oorlog betekent economische verwarring, en economische verwarring betekent gebrek. Elke week wordt de schaarste aan levensmiddelen groter, en nadat vlees en eieren reeds kostbare zaken geworden zijn, maken wij nu mee, dat het brood iets is, dat men niet elke dag meer eten kan.
Gelukkig zijn de sinaasappelen er nog! Hoe lang kan een mens van sinaasappelen en amandelen leven? Voor het eerst sinds lang beginnen de epicuristen zich te interesseren voor vitaminen, plantaardige vetten en vervangmiddelen van proteïnen. De sinaasappelen zijn kostelijk dit jaar, en sinds er overal in het buitenland een clearing bestaat die de export belemmert, komen er uit Valencia evenveel appelsienen als oekases voor het binnenland.
Juist nu is Valencia, - altijd al een opgewekte stad, - drukker, rumoeriger en geanimeerder dan ooit. Een nood-residentie waar halve ministeries in veel te kleine paleizen zijn ondergebracht. Waar het wemelt van milicianos met verlof, die een paar dagen komen uitrusten van de barre strijd aan het front van Madrid. Ze nemen het er goed van, overtuigd van de wisselvalligheid van dit leven, en maken de winkelstraten overvol, de restaurants blauw van de zware rook, en de bioscopen slechts door belegering betreedbaar.
| |
| |
Terwijl de ambtenaarswereld die uit Madrid naar Valencia overgebracht is, in zijn bureaux en zijn hotels nagenoeg onzichtbaar blijft, behoort het leven van de straat aan de miliciano, die in de loop van vijf maanden van vrijbuiter en franctireur tot een echte soldaat geworden is, behoorlijk uitgerust en van duidelijke onderscheidingstekenen voorzien.
Het is niet zonder een speciale gezelligheid, nu men aan elk cafétafeltje de wonderlijkste avonturen kan horen vertellen, zoals elke soldaat die bij dozijnen gereed heeft, grappen en kleine heldenfeiten, exempelen van een bizonder goed gesternte of van een buitengewoon bangelijke kameraad. Van een uitgesproken haat, een uitgesproken politieke felheid valt niets te bespeuren. Die opereren in het verborgen, achter de schermen der kanselarijen en ministeries, niet onder het dappere, geestdriftige volk dat bij alles toch nooit zijn gezonde realiteitszin verliest.
En zo kan men met recht zeggen, dat er in Valencia meer van de oorlog en minder van de revolutie bemerkbaar is, dan noordelijker langs de kust, in de steden en dorpen van Catalonië. Dat wordt men reeds onderweg gewaar. In tegenstelling met nog geen maand geleden, komen wij op de 400 K.M. van Barcelona naar Valencia geen enkele wachtpost tegen, niemand die onze auto aanhoudt of naar papieren vraagt. Met een absoluut gevoel van veiligheid doorkruist men op een koude winterdag dit gedeelte van Spanje langs de kust. Niettemin zijn er telkens kleine episodes die eraan komen herinneren dat wij ons midden in een burgeroorlog bevinden: de oorlogsschepen die men van de weg af, hier en daar op zee ziet, de bijna totale afwezigheid van vissersboten, het strenge ‘niet meer dan twee gerechten’ in ons restaurant onderweg, en vooral de ontmoeting met een convooi geëvacueerden uit Madrid. Een lange reeks autobussen, gevuld met oudjes, met vrouwen en kinderen. De oudjes inelkaar-gedoken, wanhoop aan dit leven op hun rimpel-gezichten; de moeders met grote staarogen hun zuigelingen zeulend, en gelig-benauwd
| |
| |
de zwangeren; de kinderen, - onze eeuwige hoop op de toekomst, - de vuistjes zwaaiend en roepend: ‘Viva la republica!’ Het is een beklemmend gezicht dat met een schok het bewustzijn teruggeeft, dat wij hier op nog geen twee uur autorijdens van het gevechtsfront van Teruel verwijderd zijn, dat er op ditzelfde ogenblik misschien nog altijd de 200-kilo-bommen (made in Germany) op de huizenresten van de Puerta del Sol in Madrid neervallen. Dat wij in Valencia vandaag of morgen ook onaangenaam bezoek ‘per lucht’ kunnen verwachten.
Inderdaad is de nieuwe residentie van Spanje goed voorbereid op luchtaanvallen. Er zijn grote ‘refugios’, bomvrije kelders, gebouwd, die een paar duizend man kunnen bevatten; bestaande kelders werden ingericht voor massaverblijf. Alle winkelruiten zijn met papierstroken, - meestal met fantasie en zin voor ornamentiek, - beplakt, tegen het springen. Onzichtbaar is op bepaalde daken luchtafweergeschut opgesteld. En des avonds branden op straat blauwe lichtjes, terwijl rigoureus om tien uur heel de stad in donker gehuld wordt. Alleen in de zorgvuldig afgesloten huizen mag het licht blijven branden, en het is een zonderlinge sensatie om middernacht uit de bioscoop komend, haast op het gevoel af de weg naar huis te moeten vinden in deze vreemd-verstilde nachtstad.
Op een keer, kort na middernacht, is er alarm. Sirenes loeien, met lange claxonkreten rennen auto's door de stad. Een luchtaanval op komst! Ik moet bekennen mijn civiele plicht zozeer vergeten te hebben, dat ik mij omgekeerd heb op het andere oor. Met de slaap valt minder te spotten dan met het leven, en alle gevaar went op den duur en krijgt iets belachelijks. Als de vensterschijven in gruizelementen gaan, is het tijd genoeg om op te staan.
De volgende morgen blijkt, dat het ongewenst bezoek van een paar vliegtuigen niet veel heeft kunnen uitrichten. Maar van schrik over het alarm zijn verschillende ingezetenen dood gebleven. Dat discrediteert voorgoed alle luchtraids.
| |
| |
‘Eet meer sinaasappelen. Sinaasappelen zijn voor ons. wat spinazie voor Popeye is,’ zegt mijn reisgenoot bij wijze van moraal uit deze geschiedenis getrokken.
Maar ze heeft nog een andere moraal.
De volgende dag, juist tegen etenstijd, is er opnieuw luchtalarm. Afgezien van een paar vrouwen die beginnen te hollen en die spottend worden nageschreeuwd, maakt echter niemand zich daar meer druk om. Nieuwsgierig blijven de meesten staan om de hemel af te zoeken. Rustig gaan anderen bar's binnen om ‘een laatste aperitief.’ Ik geloof niet dat er veel mensen in de kelders gevlucht zijn. Er verschijnt tenminste niemand wanneer een half uur later nieuwe signalen bekend maken dat het gevaar geweken is. Ditmaal heeft de vijand slechts een kleine raid boven het strand gehouden, waar juist militaire oefeningen plaatsvonden. Er viel geen enkel ongeluk te betreuren, maar het had ook anders kunnen lopen. Doch zo is de massa: ze houdt er niet van zich twee keer dood te schrikken door éénzelfde ding. Die les moet men onthouden.
Op het station, waar de treinen met vijf, zes uur vertraging gaan, komen honderden geëvacueerden uit Madrid en Extremadura op hun doorreis aan. Dit levert een nog ellendiger gezicht op, dan dat van de autobussen. Want deze vluchtelingen hier, slechts vrouwen en kinderen en grijsaards, slepen nog de resten van hun hebben en houden mee, die zij uit de algemene ramp hebben kunnen redden: zakken vol nutteloos eetgerei, lompen en rafels, halfvervuilde kledingstukken, een paar dekens. Moeders met vier, vijf kleine kinderen achter zich aan, meiskes die met balen zeulen welke haast zo groot zijn als zij zelf. Mensen die de laatste overblijfselen van hun verleden niet willen en niet kúnnen opgeven. Misère, doodsangst, radeloosheid. Ze zitten neer op hun weinige bezittingen, ergens op het verlaten perron, en wachten urenlang tot de aansluiting komt. Een paar vertellen dat zij al drie dagen onderweg zijn... Ellende van de achterhoede.
Wanneer wij met de trein teruggaan naar het Noorden, in
| |
| |
de zonnige namiddag een paar uur lang door bloeiende, neen, rijk met vruchten beladen sinaasappeltuinen, dan is het moeilijk te geloven dat dit alles tegelijkertijd bestaat: een zo feestelijke, zo mooie aarde, en een wereld zo vol van leed en moord en waanzin. Een zo lokkend leven en een zo afschrikwekkend bestaan!
Millioenen en millioenen sinaasappelen zijn nog ongeplukt. Hun stralende, zongouden ronding prijkt met ontzaglijke overdaad tussen het donkergroene gebladerte. Eén enkele boom draagt menigmaal honderden vruchten, en er zijn duizenden kavels vol bomen. Talloze overrijpe vruchten zijn afgevallen, liggen daar in de schaduw te wachten en weg te rotten. Juist zoals in de steden ontelbare rachitische kinderen op sinaasappelen wachten en vegeteren bij gebrek aan zon. Waanzinnige wereld...
De trein is vol milicianos en vluchtelingen. Allen zijn stiller geworden, geïmponeerd door de oosterse pracht en de rijkdom van deze onafzienbare oranje-en-groene appelsienengaarden. Hier en daar staat een tuinman tussen de bomen de trein aan te gapen. Wanneer de vaart langzaam en langzamer gaat, de trein naar spaanse aard begint te kruipen, worden de milicianos weer luidruchtiger, en roepen ze de boeren op het land toe, dat zij dorst hebben. Dorst naar sinaasappelen. De boeren lachen, en spoedig wordt onze trage trein met gouden vruchten bekogeld. Oorlogstijd... de boeren zijn gul.
In een dorpje brengen de boeren manden vol appelsienen die zij verdelen aan wie maar wil. En hun gave wordt met graagte aangenomen, want niemand heeft een al te volle maag in deze dagen. Dan valt een stille, starre winteravond over het omringende land. De trein, een express notabene, gaat steeds langzamer, met opzet, om de vijand te verschalken, die een veel te gemakkelijk spel zou hebben met op tijd lopende treinen vanuit de lucht te bombarderen. Alle lichten zijn gedoofd in onze overvolle wagon. Maar gedurende al de vijf uren dat wij ons in het bijna-stikdonker bevinden, gebeurt er niet één wanorde-
| |
| |
lijkheid, niet één incident. Betekent dit niet dat er werkelijk een nieuw Spanje bezig is te ontstaan?
In Tarragona brengt het een of ander Comité melk rond voor de kinderen der vluchtelingen. Spontaan en met de grootste orde worden alle bediend; op zulk een hartelijke wijze, die de geëvacueerden te midden van al hun ellende dermate roert, dat ze geestdriftig uitroepen: ‘Leve Catalonië, Catalonië het genereuze!’
En dan schokken wij weer noordwaarts, waar minder oorlog is, maar meer revolutie. Wij dutten allen in de donkerte, terwijl de trein voorzichtig naar zijn weg snuffelt. Knap de vijand die ons weet te bombarderen, nu wij zonder lichten, met meer dan negen uur vertraging huistoe gaan!
|
|