| |
| |
| |
III De spannendste dagen: juli '36
Wij wisten dat het gebeuren zou, en toch scheen niemand het zich duidelijk voorgesteld te hebben. Men leeft haast zonder fantasie. En in Spanje, het land van de onbegrensde mogelijkheden, rekent een ieder, - als het zo in zijn kraam te pas komt, - gaarne op onmogelijkheden.
Er was ook een pracht-ding aanwezig om de aandacht af te leiden, vooral in Barcelona: de Volksolympiade. Daarvoor werd iedereen gemobiliseerd die anti-fascistische neigingen bezat. Men zou de wereld eens tonen wat een volk in vrijheid binnen de kortst mogelijke tijd tot stand kon brengen; en vooral Duitsland met zijn belemmerde en tendentieuze Olympiade wilde men een gevoelige les geven. De Volksfront-regering had eerst aarzelend haar steun verleend, maar er zouden grote sport-kampioenen uit de Sovjet-Unie komen. Dat moest de beste attractie vormen. Op het laatste ogenblik bleven zij echter weg. Niet toevalligerwijze. Want op de openingsavond van de Olympiade brak de fascistische revolte op het Schiereiland uit.
Alle vrienden hadden gedurende de eerste weken van Juli als waanzinnigen aan de ‘Olimpiada Popular’ gewerkt, want zoals het hier in Spanje nu eenmaal de gewoonte is, werd alles tot het laatste, allerlaatste moment uitgesteld. Elkeen is er heilig van overtuigd dat niets in orde is en alles in het honderd loopt, maar tenslotte wordt dan, als door een wonder, het meeste toch nog brillant geïmproviseerd.
| |
| |
Een ieder was doodmoe, en er heerste de fatale onweersstemming van alle ‘generale repetities’ toen wij op de vooravond van de Olympiade (Zaterdag 18 Juli) in het Stadion, boven in het Park van de vroegere Wereldtentoonstelling bijeenkwamen. Stellig was er ook nog een andere nervositeit bij de velen die in politiek opzicht ingelicht waren, en die wisten wat ginds in Marokko begonnen was.
In het Stadion dat fantastisch gelegen is, met een overweldigend panorama op de stad Barcelona en de omliggende bergen, waren juist een paar grote auto's vol franse sportslieden aangekomen, die zich bij de ingang verdrongen, en met bewondering de heerlijke omgeving in ogenschouw namen. Binnen enkele dagen zouden de meesten van hen vol teleurstelling en angst dezelfde stad de rug toekeren!
Binnen in het Stadion was het een verschrikkelijk doorelkaar-geloop; de verschillende sportbureau's waren eerst daags tevoren naar het Stadion overgebracht, en bij de aangeboren onverschilligheid voor organisatie bij de Spanjaarden, wist niemand meer waar hij wezen moest. Het leek wel een gekkenhuis.
Verschillende spaanse sportmensen hoorde ik het plan opperen, daar in het Stadion te blijven slapen, om de volgende morgen meteen op hun post te kunnen zijn. Zij zagen er allen oververmoeid uit, van de inspanning der laatste dagen en door een groot tekort aan slaap. Kenmerkend waren de gesprekken die wij toen voerden. Juanito, een van de ijverigste leden van de arbeiderssportvereniging, een jongen van zeventien, achttien jaar, was hoogst opgewonden op de repetitie gekomen; hij moest aanstonds weer weg met nog enige andere jongens van zijn groep. Zij moesten onmiddellijk naar hun partijlokaal, zeide hij, want de fascisten hadden voor die nacht een staatsgreep op touw gezet, en hij moest patrouilleren. Dat was de avond tevoren.
Nu, in het Stadion, vroegen wij hem ironisch: ‘Hadden ze jullie per telefoon gewaarschuwd? Het is te hopen dat
| |
| |
jullie vanavond weer geen golpe de estado (staatsgreep) opvoeren.’
De brave Juanito trachtte met alle overtuigingskracht waarover hij beschikte, ons duidelijk te maken, dat er niet te spotten viel, dat het werkelijk om ‘algo serio’ (iets ernstigs) ging. Wist ik dan niet dat de leden van de F.A.I. avond aan avond schietlessen en onderricht in straatgevechten gaven aan de arbeiders, zelfs aan de meer voortvarende leden van àndere organisaties en partijen? Ook Juanito was er een paar maal geweest en had er de beginselen van de schietkunst geleerd. Maar gisteravond had de Partij hen allen weer naar huis gezonden, omdat toch niemand van hen een wapen bezat.
Hetgeen met Juanito geschiedde, was het geval met honderden andere arbeiders.
Typerend voor de toestand was ook, dat bepaalde arbeiders-sectoren vijandig tegenover de Volksolympiade stonden. Deze werd namelijk ernstig bedreigd door de langdurige transportarbeidersstaking.
Het Olympiade-comité had de stakingsleiders (C.N.T.) gevraagd een uitzondering voor de Olympiade te maken; dit verzoek werd evenwel geweigerd, en zo kreeg men het ongewone en ietwat penibele schouwspel te genieten, dat de transporten voor de Olympiade, - bedden voor de deelnemers, levensmiddelen, bagage e.d. - door de vrachtauto's van het leger werden verricht, en door het geschoolde militaire stakingsbrekers- en onderkruiperspersoneel, dat bij zulke gelegenheden op de proppen komt. Het was een niet bepaald geruststellend gezicht. Want overal zag men groepjes arbeiders met dreigende gezichten in de buurt staan. Bij Juanito en de zijnen heette het: ‘De C.N.T. saboteert het Volksfront, zij hebben met opzet deze staking georganiseerd om de Olympiade onmogelijk te maken.’
Deze mening heb ik vaak horen verkondigen, zonder te kunnen beoordelen of zij gegrond is.
Toen wij tegen middernacht huiswaarts gingen door de
| |
| |
stad, was er niets opvallends te zien. Ook niet in de haven waar ik even geweest was om wat koelte van de zeebries te zoeken. Ook daar stonden weliswaar groepjes arbeiders zwijgend of fluisterend bijeen, maar dat was in de laatste dagen, - juist tengevolge van de transportarbeidersstaking, - iets heel gewoons geweest.
De volgende morgen in alle vroegte werd ik gewekt door schoten. Geïsoleerde knallen en het doffe dreunen van kanonnen in de verte. Daartussen gaapte een doodse stilte. Geen tram ging voorbij, geen auto. Ik wist uit ervaring wat deze stilte betekende: Algemene staking. Juanito had dus toch gelijk gehad... Ik snelde de straat op.
Het werd een gedenkwaardige Zondag, een van de drie, vier dagen die een mens nooit meer vergeet.
Daar wij aan de rand van de stad woonden, waren wij volkomen afgesneden. Geen nieuws drong tot ons door, er viel niet aan concrete berichten te komen. Maar het dreunen van de kanonnen zei genoeg.
Alvorens de stad in te gaan, klommen wij op een van de heuvels die naar de Tibidabo omhoogleiden, en van daar uit konden wij geheel de uitgestrekte stad overzien. Verscheidene vliegtuigen cirkelden onheilspellend boven de centrale wijken en rondom het fort Montjuich dat de haven beheerst. Dikke rookpluimen stegen van verschillende punten op. Brandende kerken! Brandende kloosters! Dikwijls waren gehele stadswijken door de rook verhuld.
Bijwijlen werd zo intensief geschoten, dat er geen twijfel aan kon bestaan of er werden echte veldslagen geleverd. Het was aangrijpend in de starre, blauwe, van brandlucht bezwangerde zondagmorgen. De straten beneden ons waren uitgestorven. Slechts op de heuvel zaten hier en daar nog andere mensen met angstige gezichten omlaag te staren naar de dreunende stad.
Toen wij de heuvel weer afklommen, wisten wij één ding met zekerheid: een tocht door de stad zou levensgevaarlijk zijn. Maar de onwetendheid, het isolement was on-
| |
| |
draaglijk. Waar was Juanito? Wat deden de overige vrienden en kameraden? Wij besloten een voorzichtige verkenningstocht te beginnen; hoe hadden wij zo dom kunnen zijn die nacht naar huis te gaan. Allen hadden het geweten, waren er bijtijds bij geweest...
Slechts zeer weinig mensen kwamen wij tegen op straat. Haastig en schuw, met sombere gezichten. Op de kleine Plaza, een kwartier van onze woning verwijderd, vonden wij enige mannen bijeen op het terras van een klein café, dat maar half geopend was. De meeste ijzeren rolluiken waren nog neergelaten. Met hun gedempte stemmen zaten de mannen druk te redeneren. Wij zetten ons in hun buurt om enig nieuws te kunnen opvangen, doch nadat zij ons wantrouwig van terzijde hadden aangezien, vervolgden zij met nòg zachtere stem hun gesprek.
De kellner die ons bediende, was hermetisch en afgetrokken. ‘Ik weet van niets.’ zei hij. ‘Er wordt geschoten. Waarschijnlijk een militaire opstand... Iedereen had het wel kunnen voorspellen dat...’
Hij voltooide zijn zin niet. Er was een plotseling tumult, een auto suisde over het pleintje en verdween in een andere straat. Op de rugzijde stond met grote ruwe krijtletters: ‘C.N.T.’ geschreven.
Wat betekende dat? Vlucht? Occupatie?
Een tweede auto kwam aangesuisd. Hij hield midden op het plein stil. Aan alle kanten loerden geweerlopen naar buiten. Aan alle kanten was het opschrift ‘C.N.T.’ aangebracht. Uit de auto kwamen een man en een vrouw; de overigen bleven zitten, en spiedden onophoudelijk om zich heen. De man richtte een revolver op onze kleine groep en riep kort en scherp: ‘Manos arriba!’ (handen omhoog!). De vrouw trad op ons toe. Zij zwaaide in haar rechterhand een grote hamer. Nooit zal ik het gezicht van deze jonge arbeidster vergeten. Het was als droeg ze slechts bij toeval haar ruw zwart kleed. Haar gezicht had een harde, vastberaden uitdrukking. Zij richtte een vraag die ik niet verstaan kon aan de mannen die met opgeheven
| |
| |
handen naar haar toe liepen. Dan een korte woordenwisseling tussen haar en de inzittenden van de auto, die met dreigende gezichten naar ons keken. En terwijl wij langzaam de handen lieten zakken, zette zich de auto met de revolutionairen weer in beweging. Hij maakte voorzichtig een toer rondom het gehele plein, en verdween dan even plots als hij gekomen was.
Gewapende arbeiders... dat was dus de Revolutie...
Wij stonden op met kloppende harten, konden niet meer drinken van de emotie. En wij hadden ook geen lust een tweede maal in deze pijnlijke situatie te geraken, voor het proletariaat waartoe wij zelf behoorden ‘handen omhoog’ te moeten staan. Als stonden wij aan de andere zijde...
Tegelijk met ons verlieten ook de andere lieden het café, en de bezitter liet nu het laatste rolluik naar beneden ratelen. Het schieten was weer luider geworden, de straten waren volkomen leeg. Van welke hoek zouden de verdwaalde kogels komen? In welke straat zou ons plotseling de eerste charge verrassen?
Onze woning lag nog als een veilige burcht tegen zijn heuvelflank. Maar het was een onrustige nacht die wij er doorbrachten, want er werd nu schier ononderbroken geschoten, ofschoon het niet zo luid aandeed als overdag. Maandagochtend was de spanning niet meer uit te houden. Het schieten in de nabije verte duurde voort, en van onze heuvel uit zagen wij steeds meer gebouwen in brand. Thans scheen ook de Sagrada Familia rook uit te slaan, deze vreselijke stenen sigarenkoker van Gaudí, waarop de Catalanen zo trots zijn, en die eeuwig een moderne ruïne zal blijven, omdat de ondernemers geen geld meer hebben en wachten moeten totdat de armen genoeg geschonken hebben om weer verder aan dit monument van wansmaak te kunnen bouwen. Een steeds dikkere rook steeg op van de voet der torens; het brandde al urenlang, en een rooknevel hing over de gehele wijk, een uitgesproken arbeiderswijk. De kerk van Bonanova, vlak bij ons, brandde reeds sinds gisteren; een arbeider op de heuvel
| |
| |
die enkele huizen daar vandaan woonde, vertelde ons, dat men er wapens en munitie had gevonden.
Alles had ik eerder verwacht, dan dat de kerken tot arsenalen, forten en kazernes zouden dienen, en de kloosters, - zelfs vrouwenkloosters, - tot hoofdkwartieren van de militairen. Toch bleek de waarheid hiervan al aanstonds bij het bezoeken van die wijken, waaruit de gevechten reeds waren weggeluwd om op andere punten te worden voortgezet. Daar stonden de ooggetuigen en de bezoekers in kleine groepjes bijeen, en de eersten wezen precies aan, hoe de machinegeweren op de torens en de daken van de kerken opgesteld waren. Zij wezen ons de gaten in de tegenoverliggende muren, die alleen van die punten uit hadden kunnen ontstaan. Op de Rambla, een der drukste handelsstraten van de stad, werden de civiele voorbijgangers regelrecht onder vuur genomen van een kerk uit, die zoals kort daarop bleek, door middel van een geheime gang met een kantoorgebouw daarnaast verbonden was. De aanval bleek zorgvuldig voorbereid.
Het rechte van wat er gebeurde kwamen wij nog altijd niet te weten. De enkele mensen die wij spraken, waren er zelf niet achter. Ieder zag slechts het accidentele van bepaalde straatgevechten, bepaalde overwinningen. Maar omtrent de politieke betekenis die dit alles bezat, tastten wij nog volkomen in het duister. Die was niet te overzien.
Des avonds gingen wij wederom naar onze Plaza, die ditmaal drukker bevolkt bleek. Een troep jonge arbeiders stond er opgewonden te debatteren. Een paar hielden het blad van een krant in de hand, en in groepjes stonden de anderen er omheen om mee te kunnen lezen. Wij drongen ertussen, er was eindelijk nieuws!
Het was de ‘Solidaridad Obrera’, het orgaan van de anarchisten. Wij lazen slechts de opschriften, om in het halfdonker zo snel mogelijk alles te kunnen begrijpen: ‘Arbeiders, bewapent u. Proletarische broeders, trekt als één man op ten oorl... De verraders, generaal Goded met vier van
| |
| |
zijn medeplichtigen, gevangen genomen. Te wapen, kameraden! Ieder melde zich aan bij zijn syndicaat om wapens en munitie te ontvangen. Proletariaat van Catalonië, wij zullen gemeenschappelijk de fascistische rebellen verslaan!’
Het blad werd ons uit de handen getrokken, maar wij hadden genoeg gezien. Plotseling raasde een vrachtauto op ons toe, vol bewapende arbeiders. Maar niemand op de Plaza was meer bang, het waren ‘de onzen’ die immers de macht in handen hadden. Men stormde om de vrachtauto heen. - ‘Salud, camaradas! Hebben jullie kranten?’
Neen, ze hadden er geen. Een korte uitwisseling van indrukken volgde, en de auto raasde verder. Er kwam er wéér een. Ditmaal vol met blauwe uniformen. Guardia de Asalto, de spaanse storm-politie. De wagen hield stil, en ik kon nauwelijks mijn ogen geloven: zij hieven de gebalde vuist op, en groetten: ‘Salud, camaradas!’ Het was een zeldzame sensatie, deze professionele verdedigers van de machthebbers de groet te zien brengen van het uitgebuite volk. Toen wij de dag daarop een Guardia Civil (maréchaussée) een arbeider zagen omhelzen, begon alles op een sprookje te lijken.
Toevalligerwijze bemerkten wij in een voorbijrazende auto Juanito, en nog een andere bekende, Paco. Ook zij hadden ons gezien en stopten. Wij bestormden elkander met vragen.
Paco en Juanito waren beiden bewapend, met revolvers die zij reeds ontzekerd in de hand hielden. Een paar der inzittenden bezaten ook geweren: een jachtgeweer en een goede karabijn.
‘Vechten jullie niet mee?’ vroeg Juanito met ironische verbazing.
‘Vreemdelingen...’ zei Paco, een tikje verachtelijk.
Maar de mannelijke ijdelheid zette hen over de lichte teleurstelling heen, dat wij slechts toeschouwers gebleven waren. En zij begonnen opgewonden de toedracht van zaken te vertellen.
| |
| |
De officieren van een paar aan de rand van de stad liggende kazernes hadden hun manschappen getracteerd op cognac, en ze toen de straat op gecommandeerd ‘ter verdediging van de republiek.’ Bij het universiteitsgebouw vond het eerste treffen plaats, een tweede troep rukte van het Noorden aan, een derde van de haven uit. Zo zouden zij het centrum van de stad als het ware kunnen insluiten. Maar de patrouilledienst der arbeiders had goed gefunctioneerd; uit zijstraten, hoeken en portieken drongen zij te voorschijn, verschansten zich achter stenen banken en bomen, en namen de verraste soldaten onder vuur. De officieren voerden licht veldgeschut en machinegeweren aan; de kanonnen werden door er op los stormende mannen en vrouwen genomen, die ze veroverden met de blote handen, of met geen ander wapen dan knuppel en keukenmes.
‘Hoe zijn jullie dan aan vuurwapens gekomen?’ vroeg ik. ‘Een paar kameraden uit het havenbedrijf wisten, dat er een schip vol wapens aan een der kaden lag. Dat schip hebben we met behulp van kameraden van de F.A.I. zondagochtend in alle vroegte leeggehaald. En toen wij eenmaal de kazernes en de kloosters hadden, waarin wij stormenderhand zijn binnengedrongen, kwam er genoeg te voorschijn.’
Juanito scheen jaren ouder geworden te zijn in die enkele uren.
‘De twee grootste slagen,’ sprak Paco, de bedaardere, ‘zijn op de Plaza de Cataluña en in het havenkwartier, bij de Capitanía geleverd, vanwaar de Rebellen het hoofdcommando voerden. De telefooncentrale is regelrecht belegerd en met geschutvuur genomen. Maar wij wisten, dat dit gebouw tot elke prijs in onze handen moest blijven. Aan de overkant hadden de militairen zich in het Hotel Colón sterk gemaakt. We hebben ze er ook uit gekregen, net als uit de Capitanía.’
‘En hoeveel verliezen?’ vroeg mijn gezel.
| |
| |
‘Veel. Doden en gewonden tezamen: enige honderden minstens.’
‘Caramba!’
Bij de haven was Ascaso gevallen, de bekende anarchistenvoorman. C.N.T. en F.A.I. hadden de morele leiding van de tegenweer gehad. Bijna alle arbeiders droegen het zwart-rood van de Anarchistische Federatie, en de auto's waren met hún letters beschilderd. Ook Estat Català (regionalisten) en P.O.U.M. (revolutionaire socialisten) vielen op. Van de P.S.U. (IIIde Internationale) was aanvankelijk het minst te bemerken, wat wel merkwaardig is voor een partij die zich later het breedst gemaakt heeft.
Wij besloten elkander de volgende morgen in de stad te ontmoeten. Een waanzinnige afspraak. Maar de weg erheen was vol sensaties. Door de lege straten suisden voortdurend auto's met gewapende arbeiders, vele thans ook bedekt met matrassen en beddegoed; iedereen voerde zijn eigen nachtlogies met zich mee in deze bewogen tijd. Men begroette elkaar met luide roepen: ‘Viva la República!’ ‘Vivaaaa!!’
Er was geen enkel verkeersmiddel beschikbaar; wij moesten heel de lange weg naar het centrum der stad lopen, en kwamen eerst voorbij de grote woonpaleizen der spaanse aristocratie, dure bezittingen in een meestal affreuze stijl. Ze waren thans uitgestorven. Aan de vensters hingen witte doeken, als teken van overgave.
‘Ze zijn nu alle te huur,’ zei lachend een meisje tot een ander, terwijl ze ons voorbijliepen. Lege huizen worden immers in Spanje door een wit papiertje of een lapje aan de vensters aangegeven.
In dezelfde wijk kwam ik vroeger vaak genoeg langs een reeks van grote kloosters; de clerus had hier zijn waardevolste bezittingen, echte burchten uit een voortijd, waarin nog altijd levenslang-opgesloten nonnen hun bestaan voerden. Maar thans waren alle vensters geopend, de toegangspoorten stonden wijd open, en een reusachtig wit doek met een rood andreaskruis daarop, bewees dat hier
| |
| |
in allerijl een hospitaal was ingericht. Buiten stonden bewapende milicianos; auto's reden af en aan. Er volgden steeds meer gebouwen met rode kruisen. Matrassen en bedden werden afgeladen. Er moesten ontzettend veel gewonden zijn...
Andere gebouwen waren volkomen verwoest, met muren zwart van roet en verkoolde vensters. Vele rookten nog, moesten eerst kort geleden in brand gestoken zijn.
Hoe verder wij in het centrum van de stad doordrongen, des te levendiger werden de straten. Op haast iedere hoek was er het een of ander in beslag genomen gebouw. Ze droegen ruwe opschriften met krijt: ‘In beslag genomen door de C.N.T.’ of ‘Onteigend door de Regering ter inrichting van een school.’ Dan weer: ‘In beslag genomen door het Volksfront.’ Maar het meest van al kwam het anarchisten-teken voor: ‘C.N.T.’ (Nationale Confederatie van Arbeiders). Steeds waren de in beslag genomen gebouwen kloosters of andere kerkelijke instellingen. Eerst later volgden de villa's en paleizen. Ook vonden wij zonder uitzondering alle kerken verbrand of leeggehaald. Alleen de Kathedraal was intact en gesloten en droeg het opschrift: ‘Eigendom van het volk. Onder bescherming van de Generaliteit.’ Ik wist maar al te goed wat in de andere kerken behalve wapens, munitie en geldschatten weggeruimd was. Een onbeschrijfelijke, zo goed als waardeloze kitsch. Zelfs de mooiste oude kerken bevatten hier slechts rommel.
Nooit had ik overigens vermoed, dat er in Barcelona zoveel kerken en kloosters stonden. Dat viel eerst nu op. Daarvoor ontbrak het dan ook aan ruimte voor scholen. Er was in de laatste jaren zulk een toeloop aan de staatsscholen, dat men de kinderen om beurten een weinig onderricht moest geven en er per week vaak 500 verschillende leerlingen in de klas van één onderwijzer terechtkwamen.
Zal het ooit mogelijk zijn al deze kerkelijke prachtgebouwen in werkelijke volksscholen te veranderen? Zal het
| |
| |
licht der goddelijke rede nu werkelijk gaan schijnen in dit land?
‘Veni sancte spiritus’ baden wij in stilte, terwijl wij voortliepen langs de straten die op iedere hoek een nieuwe verrassing brachten. De catalaanse arbeiders hebben hun geloof nog niet verloren; hun geloof in de toekomst der mensheid. Steeds meer lazen wij deze hoopvolle opschriften: ‘In beslag genomen voor onderricht-doeleinden.’ Het meest verbaasden wij ons nog over de uniformiteit der gevolgde methoden. Alle verschillen van opvatting schenen verdwenen te zijn. Naast elkander stonden de opschriften der anarchisten en der marxistische partijen. U.H.P., de plots herleefde leuze der asturiaanse revolutionairen.
Tenslotte stonden wij op de Plaza Cataluña, het middelpunt van deze uitgestrekte stad, gisteren en eergisteren nog het middelpunt van de strijd. Grote granaatholen in de gevels, talloze kapotte vensterruiten. Verschillende van de monumenten die er staan, waren beschadigd. Hier en daar lagen de opgezwollen lijken van gevallen paarden, en verspreidden een misselijk-makende verrottingslucht, die zich vermengde met de walm der brandende gebouwen. Een treurig, verlaten slagveld was dit vroeger zo levendige plein geworden.
Op de Rambla hetzelfde gezicht. Maar merkwaardigerwijze was er geen enkele winkel geplunderd, geen enkel paleis verwoest. Slechts de kerken en kloosters die door de Rebellen zelf tot strategische objecten gemaakt waren. De krantenkiosken waren doorzeefd van kogels. En een sigarenkiosk, met metalen blinden gesloten, was als een sardine-blikje opengemaakt en geledigd. Het was het enige geval van plundering dat wij te zien kregen, alleszins verklaarbaar na de doorstane strijd...
Nu kwamen wij allerlei bekenden tegen, die eenstemmig de heldenmoed der anarchisten prezen. Ooggetuigen die nog geheel ontdaan waren van de strijd en het bloedvergieten, vertelden ons de talloze staaltjes van persoonlijke
| |
| |
moed, die fantastisch klonken. Overal heerste een bewonderenswaardige discipline. Zelfs bij de verbranding van de kerkelijke inventarissen die wij hier en daar meemaakten, ging het in zekere zin ordelijk toe. Bewapende mannen bewaakten de brandstapels vóór de kerkdeur. Het was niemand toegestaan ook maar het geringste weg te nemen. Zelfs het gevonden bankpapier werd gedurende de eerste dagen in enthousiaste onwetendheid verbrand. Alle overwegingen werden overheerst door de innige wens voorgoed met het verleden te breken.
Een paar kleine scènes die wij meemaakten, waren erg typerend. Het ijzeren rolluik van een sigarenwinkel was door een kanonskogel ernstig beschadigd. Daarvóór stonden een paar arbeiders in heftig dispuut, dat hiermee eindigde, dat de een den ander een pakje sigaren afnam en hem dwong alles af te geven wat hij verder aan tabak bij zich had. Tegensputterend haalde de ander uit zijn verschillende zakken de sigaren te voorschijn, die dan door de omstanders gezamenlijk weer in de onbeheerde winkel werden gedeponeerd.
Een oud vrouwtje dat wilde oversteken, sprak mij aan: ‘Hoor eens, kameraad...’
Er was een nieuwe toon gekomen. Een nieuw ideaal.
Overal kon men, dag en nacht door, de radio-luidsprekers horen weerschallen. Zij brachten de eerste berichten, gaven de consignes, maanden tot rust. Op de eerste dag al, werden de officiële berichten van de opstand afgewisseld met muziek. ‘Die lustige Witwe’, alsof het erom begonnen was! Maar de Spanjaarden hebben zin voor zoiets. Na enkele dagen bestond de muziek hoofdzakelijk uit de nationale hymne en het catalaanse volkslied, ‘Els segadors’. het plechtige dramatische gezang van de maaiers-opstand. Voorts de ‘Internationale’ en het pittige anarchisten-lied ‘Hijos del pueblo’. Zij kwamen spoedig ook op de draaiorgels, hetgeen bewees dat de omwenteling al bijna ‘normaal’ geworden was.
Nauwelijks stond het, nog geen week later vast, dat de
| |
| |
militaire revolte in Barcelona en Catalonië volkomen neergeslagen was, maar dat de provincie Aragón met de hoofdstad Zaragoza zich nog in handen van de opstandelingen bevond, of de Catalanen maakten zich met geweldig enthousiasme op, om een expeditie naar Zaragoza te improviseren. Van regionalisme was geen sprake meer; de gemeenschappelijke vijand vormde een volmaakte binding, voorlopig. De berichten uit Madrid luidden gunstig, maar niet onverdeeld bevredigend; het Zuiden stond precair. Met zijn bekende realiteitszin nam Catalonië het dus op zich, voor Aragón te zorgen.
Op vrachtauto's en in gerequireerde particuliere auto's rukte, begeleid door het eindeloos gejubel der massa, de eerste kolonne der volksmilitie uit. Een bonte, fantastische groep, met al de wapens en als wapen bruikbare voorwerpen uit drie eeuwen uitgerust. Zij werd in de komende dagen door talrijke kolonnes gevolgd, waaronder ook in overalls geklede groepen van vrouwen, met het geweer op de schouder. Zo ingrijpend hadden de gebeurtenissen plotseling de gemoederen veranderd, dat zelfs de vrouw zich op een wijze emancipeerde, die niemand had kunnen voorzien.
Daarbij bleven excessen op het gebied der goede zeden volkomen uit. De morele vormelijkheid der Spanjaarden bleek zo diep geworteld te zijn, dat in dit opzicht de omwenteling niet het minste heeft veranderd. De mannen vielen elkander broederlijk om de hals, na de harde strijd. De vrouwen bleven ongemoeid.
In deze dagen beleefden wij ook nog het treurige slot van de volksolympiade. De franse regering had een oorlogsschip gestuurd om de deelnemers mee te nemen. Voor het franse consulaat sprak ik met verschillende reisvaardige sportlieden. Er waren prachtige jongens daarbij, die met treurige gezichten stonden te kijken. Eén in het bizonder viel mij op, die opgewonden toespraken tegen de nabijzijnde Spanjaarden hield. Hij wilde niet weg; en dat juist nù, terwijl de anderen op weg waren naar de fascisten-
| |
| |
olympiade te Berlijn! ‘Als wij onverrichter zake terugkeren, wat zullen de Duitsers zich in de handen wrijven,’ jammerde hij.
Ik vreesde dat hij nog in tranen zou uitbarsten, zo ongelukkig zag hij er uit. ‘Maar gelooft niet,’ vervolgde hij, ‘dat wij werkloos in het hotel gezeten hebben. Menigeen van ons is aan een geweer gekomen, en heeft meegevochten. Het gaat immers ook om ónze zaak...’
Hij sprak met al de woordenrijkdom van een Fransman, maar tenslotte zag ik hen toch vertrekken, de franse sportlieden.
Teleurgesteld over de verloren Olympiade, maar gesterkt in een geheel andere zin...
Een bekende hollandse staatsman, - niet bepaald een arbeidersvriend, - hielp ik met onze auto uit de verbarricadeerde stad aan boord, zonder dat hij wist wie ik was. De witte angst van deze mensen, die straks van hun gemakkelijke zetel uit, over het wel en wee van duizenden beslissen, is iets heel bizonders. De verachting voor zijn soort, die hij mij bij deze gelegenheid geleerd heeft, weegt ruimschoots op tegen de kleine dienst. Ofschoon men wist wie hìj was, heeft niemand hem het geringste aangedaan. Maar hij heeft bij mijn weten nooit geprotesteerd tegen de gruwelberichten waarmee zijn partijpers zich al bizonder onsympathiek heeft gemaakt, zelfs in ons lauwe landje...
Barcelona was inderdaad binnen enkele dagen een verbarricadeerde stad geworden. Op tal van hoeken en pleinen had men de straten opgebroken en van de klinkers ongeveer één-meter-hoge omwallingen gemaakt, versterkt met zakken zand, met matrassen soms, en dikwijls met oude roestige platen. Enkele waren cirkelvormig en zelfs ‘bewoonbaar’ gemaakt, met beschutting voor regen en nachtkoude. Er waren machinegeweren opgesteld, en de bewapende arbeiders hielden er de wacht.
Meer dan alle andere veranderingen gaven deze barricaden een onheilspellend en tevens schilderachtig aspect
| |
| |
aan de stad. Ze versperden de weg voor de auto's die gedwongen werden langzaam te rijden als ze passeren wilden. Dat werd met opzet zo gedaan.
Steeds meer milicianos kwamen te voorschijn; het was een leger dat gestadig groeide. Geen man liep meer zonder revolver. Met de zonderlingste kledingstukken ook, werd gezorgd voor een krijgshaftig uiterlijk. Maar wie nog vechten wilde, ging naar Aragón. In de stad was het veel rustiger geworden. Er waren verschillende onschuldigen vermoord, er waren excessen van wreedheid voorgekomen. Misdadigers van professie hadden dagenlang in troebel water kunnen vissen.
Doch dit was onvermijdelijk in de gegeven omstandigheden. Wáár heeft zich iets dergelijks volmaakt, en zonder fouten afgespeeld? De arbeiders waren de aangevallenen, zij werden niet in de gelegenheid gelaten, kieskeurig te zijn in hun verdedigingsmiddelen en in hun methoden om de orde te herstellen. Er is soms tè snel recht gedaan. En toch zijn de meeste vijandelijke schuldigen, de schuldigen aan de voorbereiding van de rebellie, ontsnapt.
Er is geen soortgelijke episode in de geschiedenis aan te wijzen, die met minder excessen, met meer gevoel voor verantwoordelijkheid en zedelijke waarden is gepaard gegaan. Dit is een eer die de geschiedenis deze spaanse beweging zal moeten nageven; een eer die haar overigens misschien duur genoeg te staan zal komen. Want een radicaler optreden was, - altijd van het standpunt der sociale revolutie uit, - wellicht noodzakelijk geweest.
Nu zijn er twee weken voorbij, sedert deze opwindende dagen. Barcelona heeft gedeeltelijk zijn normale aanblik teruggekregen. Alleen de gewapende arbeiders die de soldaten vervangen hebben, bewijzen hoezeer de toestand veranderd is. En de merkwaardige, onheilspellende rust die er heerst, vooral des avonds wanneer de stad doodstil wordt, omdat na tien uur geen tram meer loopt en de koffiehuizen gesloten worden.
| |
| |
Dan bemerkt men nog dat er ‘oorlog’ is. Er wordt druk gepatrouilleerd in de straten, en iedereen die zich niet voldoende legitimeren kan, wordt in hechtenis genomen. Ook hoort men nog altijd 's nachts van tijd tot tijd schoten vallen, en verneemt men de dag daarop dat vluchtende fascisten neergeschoten werden, en dat men nieuwe fascistische groepen in de woonhuizen ontdekt heeft. De barricaden-gevechten hebben plaats gemaakt voor een strijd achter de muren.
En intussen vechten de catalaanse kolonnes in Aragón voor de bevrijding van hun klassegenoten uit de handen van de militaire fascisten. Geheel Spanje is in oorlog. Een burgeroorlog die in niets onderdoet voor een echte krijg. Met een front en een achterhoede. Met angstig achtergebleven moeders en vrouwen.
Dagelijks grijpt men naar de kranten om de laatste berichten van het front te verslinden. Wanneer wordt Zaragoza genomen?
De optimisten zeggen: morgen.
De beter-ingelichten weten: het kan nog héél lang duren voordat Spanje werkelijk zijn uiterlijke en innerlijke rust teruggevonden heeft. En het moet duur genoeg daarvoor betalen.
Met het bloed van zijn beste zonen.
|
|