| |
| |
| |
II Vijf jaren republiek
‘Het is een omwenteling met bloemen geweest; er werd niet geschoten, alleen maar feest gevierd,’ vertelde mij iemand die enkele dagen tevoren de uitroeping van Spanje tot Republiek had meegemaakt.
Het gezegde zelf bewees dat er in het geheel géén omwenteling had plaatsgevonden, slechts een omwisseling van bestuursformaliteiten.
Kort daarop kon ik zelf de toestand in ogenschouw nemen. Er was inderdaad maar weinig veranderd. De vele hotels ‘Koningin Cristina’ heetten voortaan ‘Hotel Cristina’, tout court. Het woord ‘Koningin’ was echter meestal nog te lezen onder de verse kalk. Iedere stad of dorp die een ‘Plaza del Rey’ bezat, had voortaan een ‘Plaza de la Repùblica’ of een ‘Plaza de la Constitución’. Iedere ‘Calle Alfonso’ werd een ‘Straat van de 14de April’.
Over de kroon, bovenop de koninklijke wapens die gewoonlijk de openbare gebouwen versierde, werd een hoes getrokken, of ze werden voorzichtig met gips tot een vormloze klont bijgepleisterd. Nergens werden ze definitief verwijderd. En op munten en bankbiljetten bleven de koninklijke gezichten ongemoeid. Het was alsof elkeen dacht: ‘Je kunt immers nooit weten...’
En inderdaad, men had den koning op de meest hoffelijke manier laten gaan; het meest nam men hem kwalijk dat hijzelf er het eerst van door ging, nog voordat hij voor de veiligheid van zijn vrouw en kinderen gezorgd had. Hierom verachtten hem zelfs degenen die hem niet haten kon-
| |
| |
den; en zelfs voor de monarchisten van Spanje kwam toen vast te staan, dat als ooit een nieuwe koning zou komen, dit in geen geval Don Alfonso XIII de Bourbon zou zijn. Maar er waren toch nog genoeg lieden die iets bleven voelen voor het goede koningschap.
De Republiek had don Alfonso en de zijnen verrast, juist omdat zij zonder omwenteling gekomen was, door een eenvoudige afspraak van groepen die hij onverzoenlijk geacht had, die dit in den vervolge ook bleven, maar die voor deze éne gelegenheid de meningsverschillen en de rancunes wilden vergeten, om zich aaneen te sluiten op een zuiver negatieve basis: het afzetten van de impopulaire vorst.
Hoe de nieuwe Republiek er zou moeten uitzien, dáárover waren zij het volmaakt oneens met elkander. De mannen die in 1930 het Verdrag van San Sebastian sloten, dat het aanzijn gaf aan de Republiek, begonnen onmiddellijk na de blijde geboorte van het lamme en waterzuchtige kind te twisten over zijn toekomst, en elkander, - zeer ten detrimente van de jonge Republiek, - op de meest verwoede wijze te bestrijden. Een kortstondige verkiezingscoalitie bracht de Republiek; men zou zich dit gevaarlijke middel weer herinneren toen de Republiek nog eens ernstig gevaar liep.
Toen nu de nieuwe staat positief moest georganiseerd worden, en de Constituerende Vergadering voor de enorme taak geplaatst werd een nieuwe, bevredigende sociale orde te scheppen, bleek eenstemmigheid onbereikbaar, en werden al aanstonds de kloven zichtbaar, waarlangs Spanje zich verder splijten zou, om tenslotte uiteen te vallen. Het geheel liep uit op een ‘republicanisering’ van boven af, die weinig of niet voldeed aan de simplistische vergeldingsdrang en het rechtvaardigheidsgevoel van de man op straat. Deze uitte, zoals telkens en telkens weer in de geschiedenis van het Schiereiland, zijn ontevredenheid door gewelddaden tegen het machtigste symbool van materiële onderdrukking en geestelijke reactie: de Kerk.
| |
| |
Het scheen alsof dit de Republiek in den beginne had kunnen compromitteren, maar het feit dat alle bloedvergieten uitgebleven was, compenseerde voldoende het verbranden van een aantal kerken, hoofdzakelijk in het Zuiden. In Catalonië bleven de kerken en kloosters ongemoeid.
Het waren de oude kwesties die bij het vaststellen van de grondwet de grootste moeilijkheden opleverden: het streven naar regionale autonomie (vooral door Catalonië en Baskenland), het beknotten van de macht der Kerk, die naar de mening der liberalen teruggedrongen moest worden tot op zuiver religieus gebied (scheiding van Kerk en Staat), en het regelen van het grondbezit dat voor ongeveer twee derden in handen was van slechts een paar duizend personen. Zowel de arme catalaanse pachtboeren, die nagenoeg geheel rechteloos waren, als de dagloners in het Zuiden, die met hun hongerlonen van een peseta (20 cent) of minder per dag ongeveer de lijfeigenen waren van de grootgrondbezitters; zowel de noodlijdende boertjes van Aragón als de holbewoners van Extremadura, werden slechts met beloften zoet gehouden. De regeringsmannen, opgegroeid in al de traditionele corruptie van spaanse bebestuurslichamen, behartigden liever de belangen van de bezittende klasse dan die der paupers. Zij leefden grotendeels mede van de opbrengsten der latifundiën, zij schoven zelfs de eenvoudigste landbouwhervormingen die reeds jaren geleden ontworpen waren, op de lange baan, en het is wel merkwaardig voor hun taaiheid in dit opzicht dat, zelfs nu in het legale deel van Spanje een officiële communist reeds maandenlang minister van landbouw is, geen andere ‘hervorming’ door hem is tot stand gebracht dan het in beslag nemen der landerijen van gevluchte fascisten! Intussen hongert het volk naar bouwgrond. En dat het zich, - overigens sporadisch, - zelf recht verschaft heeft en zich het land toeëigende dat het reeds jarenlang beploegde, is waarlijk niet de schuld der trage regeerders geweest.
Zeker, op papier werd allerlei voortvarends uitgewerkt.
| |
| |
Maar wat kwam er in werkelijkheid van terecht? Het was als met het huwelijksrecht dat Spanje tijdens de Republiek kreeg. Het was het meest geavanceerde dat Europa kende; het werd alleen maar regelmatig gesaboteerd, en nergens bleef de vrouw zo rechteloos, de scheiding zulk een practische onmogelijkheid, als juist hier.
De scheiding van Kerk en Staat werd nooit geheel doorgevoerd; men stuurde aan op een concordaat; Rome kreeg weer een gezant. De geestelijkheid behield het meeste van wat er op onderwijsgebied bestond, in haar hand. De opheffing van de Jezuïetenorde, een gevolg van de economische macht der Sociëteit van Jezus die als groot-aandeelhoudster nagenoeg de gehele industrie beheerste, en uit wier school juist die staatsmannen kwamen die meewerkten aan haar opheffing, had geen ander gevolg dan dat de Paters S.J. nu als civiele personen voortgingen met hun ijverige actie op alle gebieden, moeilijker te achterhalen en te bestrijden naarmate de Staat hen meer dwong in het verborgen te handelen. Voor het overige kon de Kerk onbelemmerd doen en laten wat zij wilde, en zij voer er materieel niet slecht bij. Indien zij door de Republiek schade geleden heeft, dan moeten haar inkomsten en bezittingen vroeger wel onmetelijk geweest zijn, want nog in het jaar '35, dus lang na de scheiding van Kerk en Staat, bedroegen de gezamenlijke jaar-inkomsten van de clerus een 500 millioen pesetas, dat is dus meer dan 100 millioen gulden per jaar! Een vergelijking met de inkomsten der Andalusische landarbeiders bijvoorbeeld, zegt alles.
Ten opzichte van de industrie heeft de Republiek ongetwijfeld het een en ander gedaan. Maar bij lange na niet genoeg. De ietwat grotere menselijkheid door de nieuwe arbeidswetten de patroons opgelegd, ging niet zo ver, dat daardoor de kinder- en vrouwen-arbeid geheel beschermd, de loonschaal der mannen voldoende geregeld werd. De macht der ondernemers en werkgevers bleef bijna onbesnoeid, onophoudelijk ontstonden conflicten, en stakingen waren aan de orde van de dag.
| |
| |
Deze stakingen tijdens de Republiek droegen een eigenaardig karakter. Al waren ook meestal loonkwesties of arbeidsvoorwaarden de directe aanleiding, zij gingen om heel iets anders, om een morele kwestie, om de vraag naar klasse-autonomie. Het waren uitingen van klassenstrijd. De dictatuur had de stakingen haast geheel kunnen onderdrukken, bestreed de arbeidersorganisaties met de zogenaamde ‘Sindicatos libres’, rechts-georiënteerde verenigingen van gewapende stakingsbrekers en provocateurs. Deze hadden een heilloos werk verricht, maar niet kunnen verhinderen, dat zowel van anarchistische als van socialistische zijde verschillende vóór de Republiek geheime, en later gedeeltelijk openbare arbeiders-syndicaten gevormd werden, die de vakverenigingsbelangen behartigden, en al naar hun herkomst het ‘vrije communisme’ van Bakoenin en Kropotkin of het ‘socialisme’ van Marx en Engels tot doel stelden. De invloed van de leninistische en stalinistische communisten (die elkander tijdens de Burgeroorlog bitter zouden bestrijden) was tot kort vóór 1936 uiterst gering. De stakingen werden dus meestal geleid door de grote confederaties van syndicaten, de C.N.T., die onder invloed en leiding stond van de anarchisten (F.A.I.) en de zwakkere, gematigdere U.G.T. die onder socialistische voogdij stond, en zich sedert de vereniging der socialistische partijen tot de P.S.U. hoofdzakelijk onder de invloedssfeer der IIIe Internationale bevindt.
Feitelijk waren de stakingen het enige middel dat de Republiek de arbeiders gelaten had om hun misnoegen te kennen te geven en druk uit te oefenen. En zelfs dit middel werd dikwijls door de regering ‘onwettig’ verklaard, en met het radicaalste geweld tegengegaan.
De democratie werd in haar verwerpelijkste vorm toegepast; bepaalde uiterlijkheden werden bewaard, maar de kloof tussen volk en volksvertegenwoordigers, tussen geregeerden en regeerders verbreedde dagelijks. De verkiezingen geschiedden met een corruptie zoals die alleen in
| |
| |
Spanje mogelijk scheen. Wie het meeste geld bezat, won het pleit, precies als aan de spaanse rechtbanken. En dat waren natuurlijk niet de arbeiders. Men liet de doden stemmen, en deze stemden altijd rechts, want rechts betaalde voor hun identiteitskaart welke zulk een zonderlinge verrijzenis des vleses teweegbracht. Van meet af aan hadden de arbeiders slechts verachting voor een dergelijke ‘democratische’ regering, overtuigde aanhangers van het zelfbestemmingsrecht en dragers van het republikeinse ideaal als zij waren!
Iedereen die de een of andere bestuursfunctie had, van de kleinste tot de grootste ambtenaar, was omkoopbaar. Ik heb dit zelf talloze malen, ook bij handelshuizen e.d. in Spanje waargenomen, niemand was ontoegankelijk voor bestekingsgelden en alles kon men er gedaan krijgen indien men slechts voldoende betaalde aan de beslissende instantie. Er is zowat geen enkele spaanse politicus die op dit gebied vrijuit gaat; het is van meer dan één gewezen ministerpresident bekend en bewezen dat hij zich aan de ergerlijkste omkoperij schuldig maakte. Ik zou de algemene corruptie niet zo boudweg aan de kaak durven stellen, wanneer het geen algemeen bekende en uitgemaakte zaak was, die geen deskundige zal durven ontkennen. De enige die de roep van onomkoopbaarheid genoot, was: Azaña. Het is wellicht daaraan alléén dat hij zijn prestige te danken heeft. En stellig is het dááraan te wijten, dat hij zo geïsoleerd staat.
De zware industrie van Spanje was en bleef grotendeels in handen van de geestelijkheid. Deze even groteske als juiste volzin kan tot motto dienen voor het Spaanse drama. Voorts was de Kerk ook een der belangrijkste grootgrondbezitters. Koning Alfonso XIII had uiterst gewichtige openbare bedrijven als spoorwegen, telefoon, electriciteitswerken, in handen gespeeld van buitenlandse ondernemingen, die gemene zaak maakten met de kleine groep van adellijken en bewindsmannen, en die derhalve zwaar bevoorrecht werden. Juan de proletariër mocht het
| |
| |
gelag betalen.
De adellijke titels heetten afgeschaft, maar na de eerste weken van schuchterheid bleven zelfs de ‘liberale’ en ‘republikeinse’ dagbladen die titels gebruiken. Tot aan de opstand bleven zij hun magische werking op bepaalde kringen uitoefenen.
De spanning tussen linker en rechter groeperingen bij het begin van de Republiek, werd aanvankelijk enigermate verminderd toen de liberale katholiek Alcalà Zamora het presidentschap aanvaardde. Maar spoedig bleek hij niet boven de partijen te staan zoals zijn constitutionele opgaaf luidde, maar als fervente katholiek met republikeinse ambities vond hij zich telkens opnieuw voor dilemma's geplaatst, waaruit alleen juridisch-theologische spitsvondigheden hem konden redden, zonder veel practisch resultaat. Alcalà Zamora's aanvankelijke betekenis was die van compensatie voor het overwicht dat de linkse groeperingen hadden bij het begin van de Republiek. Men noemde het tijdvak 1931 tot '33 het ‘bienio rojo’, de twee rode jaren. Ze waren het niet al te zeer. De twee jaren die volgden, heetten ‘bienio negro’, de zwarte. Omdat de reactie zegevierde tussen '34 en '36.
Hoe is deze scherpe, en in zijn uitwerking fatale overgang tot stand gekomen? In de eerste plaats door het verraderlijk lavéren van links naar rechts door Lerroux en zijn radicalen. Lerroux is het klassieke voorbeeld van corruptie in Spanje geworden; zelfs de rechtsen werd dat te veel, en zowel Gil Robles als Alcalà Zamora lieten hem vallen, naar aanleiding van de beruchte Straperlo-affaire.
Bij het verraad van Lerroux kwam zich het deelnemen van de vrouwen aan de verkiezingen voegen. Het was voor de eerste maal sedert de geschiedenis dat de vrouw enige medezeggenschap kreeg in bestuurszaken. De republikeinse grondwet had haar dit recht gewaarborgd, maar terecht hadden de linkse partijen gevreesd dit recht in toepassing te brengen. De vrouw scheen nog te zeer onvoorbereid, stond nog te critiekloos onder invloed van haar
| |
| |
biechtvaders en bisschoppen. De rechtsen die overigens niet het minste voor vrouwen-emancipatie voelden, zetten met juiste berekening het algemeen vrouwenkiesrecht door. En het gevolg was een onmiddellijk overhellen van de balans naar rechts. Gil Robles en de zijnen waren aan het roer gekomen, en domineerden met de dubbele macht van geld en sacramenten.
Doch in de twee jaren van het zwarte biënnium hadden de vrouwen al genoeg leergeld betaald, hadden zij de bloedige gevolgen van hun blind geloof in de clerus van nabij kunnen zien. Bij de Februari-verkiezingen van 1936, die het Volksfront aan het bewind brachten, waren zij het alweer, die tezamen met de anarchisten en leden van de C.N.T. (die zich tot dan toe principieel van alle stemming onthouden hadden) de doorslag gaven naar links. En het zullen ook ongetwijfeld de vrouwen zijn, die in de toekomst van Spanje de beslissende rol gaan spelen. Zij zijn de geestelijke paupers van het land, de grootste klasse van misdeelden. Zij zijn nog niet in opstand gekomen, slechts wakker geschud door de burgeroorlog. Niet voordat de spaanse vrouw tot revolutie overgaat, zal het lot van Spanje beslist worden. Want haar rol op het iberische schiereiland was tot nu toe: onder het mom van slavin te heersen. Thans moet zij leren kameraad te zijn, om straks in de volle zin des woords ‘gelijkgerechtigd’ te wezen, en te weten waarhéén de man geleid en gevolgd moet worden.
De onmiddellijke reactie op deze overgangsfase naar rechts en de kennelijke domper-politiek waarmee de rechtsen hun bestuur begonnen, was de Asturiaanse en Catalaanse opstand van October 1934. In Asturië droeg de opstand een geheel ander karakter dan in Catalonië; oorzaken en organisatie waren totaal verschillend. De asturiaanse mijnwerkers die onder de allerongunstigste arbeidsvoorwaarden leefden, en telkens weer met werkloosheid bedreigd werden, sloten zich op revolutionaire klasse-basis aaneen tot een hechte en weerbare groep, die
| |
| |
geen ideologische meningsverschillen meer kende. In die eenheid lag hun kracht, er kwam een fusie tot stand tussen de twee grote syndicaten-confederaties, de U.G.T. en de F.A.I. onder het motto ‘U.H.P.’ (Oe atche pé). Deze ‘Unión de Hermanos Proletarios’ (Unie van Proletarische Broeders) organiseerde de revolutie radicaal en met zeldzaam talent, bezette regeringsgebouwen, spoorwegen, mijnen; schafte het private bezit der productiemiddelen af en reguleerde het verdelingsproces; leidde de openbare orde en de barricade-gevechten. Het volk dat zich, - vrouwen en kinderen incluis, - wonderbaarlijk snel hierbij aanpaste, kreeg natuurlijk de gewapende macht tegen zich, die door de Centrale Regering tot de grootste doortastendheid werd aangezet. Niettemin boden de bewapende arbeiders wekenlange tegenstand, zelfs tegen de Moren en het Vreemdelingenlegioen die Lerroux uit Marokko had laten aanrukken, en die op de meest barbaarse wijze tegen de arbeiders te keer gingen. Niets of niemand werd gespaard. De mijnwerkers waren besloten tot uiterste tegenstand; zij rekenden op hulp van de opstandelingen in Catalonië, op tumulten in Madrid en op de revolte der landarbeiders van het Zuiden. Zij bleven echter van alle hulp verstoken en werden volkomen geïsoleerd. Toen de regering hun aanbood te capituleren onder voorwaarde van algehele amnestie, stemden de Asturiërs, die geen uitweg meer zagen, tenslotte daarin toe. Lerroux en zijn rechtse ministers braken het gegeven woord en honderden arbeiders werden door de soldaten geëxecuteerd, terwijl tienduizenden werden gevangen gezet. Voor Asturië begon in het zwarte biënnium een bewind van de ergste terreur.
In Catalonië bezat de terzelfdertijd uitgebroken opstand geen proletarische basis. Integendeel, hij mislukte omdat o.a. de C.N.T. weigerde daaraan deel te nemen, en de regionalistische links-republikeinen, die de leiding hadden, het niet aandurfden de arbeiders en boeren welke zich bij de beweging aansloten, wapens in de hand te ge-
| |
| |
ven. Omdat Lerroux en zijn ministers begonnen waren ernstig te tornen aan de moeizaam verworven autonomie van Catalonië, wilden de republikeins-regionalistische partijen (o.a. ‘Estat Català’) onder leiding van de president der Generaliteit, Companys, op het ogenblik dat de centrale regering door de algemene opstand verzwakt scheen, zich afscheiden en de Generaliteit proclameren tot onafhankelijke republiek. Men had daarbij gerekend op de medewerking van de catalaanse generaal Batet, die aan het hoofd van de troepenmacht van Barcelona stond. Batet vroeg om bedenktijd, en maakte daarvan gebruik de regeringsgebouwen onder vuur te nemen. Companys capituleerde onmiddellijk, en de slecht voorbereide opstand was binnen weinige uren mislukt en binnen weinige dagen zonder al te veel bloedvergieten gesmoord. Companys en zijn ministers werden gevangen gezet, en Catalonië kwam onder een voogdij, die dit onafhankelijke land moeilijk op den duur verdragen kon.
Ook aan de troebelen in Madrid werd snel een einde gemaakt, terwijl het Zuiden rustig bleef, daar het volk niet bijtijds wapenen had kunnen ontvangen. Een periode van wraakzuchtige represailles volgde, waarbij de rechtsen victorie kraaiden en zich in al hun traditionele onverdraagzaamheid deden kennen. Zij achtten het in hun belang ook de voormalige liberale ministerpresident Azaña van medeplichtigheid aan de troebelen te beschuldigen. En geruime tijd verstreek voordat Azaña zijn ‘onschuld’ kon bewijzen.
De volksmassa vroeg om amnestie voor de opstandelingen. De rechtse partijen, met Gil Robles aan het hoofd, vonden het een prestige-zaak om elke vorm van clementie te weigeren, en eisten de grootste strengheid. De houding van het staatshoofd, president Alcalà Zamora, was weifelend, hij voerde een eigen ondergrondse politiek om zijn staatkundige republikeinse opvattingen te verzoenen met zijn katholieke kerksheid. Door deze tussenpositie verloor hij ook de sympathie van het rechtse bloc, dat onder invloed
| |
| |
van Italië en Duitsland meer en meer fascistische tendenzen begon te tonen, en de coalitie van monarchisten en ‘Agrariërs’ (partij van de grootgrondbezitters) niet versmaadde.
De tweespalt in het land werd zo groot, dat ministers elkander soms met een tussenpoos van slechts een paar dagen opvolgden, terwijl de Cortes (volksvertegenwoordiging) niet meer in staat waren tot vruchtbare arbeid. Het werd den president onmogelijk nog nieuwe regeringen samen te stellen, in staat tot samenwerking met de rumoerige Cortes. Om uit deze moeilijkheid te geraken, ontbond hij in de aanvang van 1936 het parlement. Er zouden dan in Februari nieuwe verkiezingen moeten gehouden worden, en algemeen werd aangenomen dat de rechtsen die over geweldige geldmiddelen beschikten, die al hun strijdkrachten hadden gemobiliseerd, en die bovendien de leiding der verkiezingen in handen hadden, over bijna de gehele linie zouden triomferen.
Deze verwachting liep falikant uit, tot verbazing van iedereen, ook van de linkse partijen, welke zich in hun nood, en met het recente voorbeeld van Frankrijk voor ogen, tot een Volksfront hadden aaneengesloten. Een der programmapunten van het Volksfront was juist de ‘algemene amnestie’ waartegen Gil Robles en de zijnen, na de val van Lerroux en de radicalen waaraan allen hadden medegewerkt, harder dan ooit te keer gingen.
Geen gezin uit het volk, waarvan niet het een of andere lid slachtoffer van de opstanden in 1934 of van de daaropvolgende stakingsonlusten geworden was. Men wilde vóór alles de gevangenispoorten openen voor vrienden en familieleden. Hoofdzakelijk om deze reden stemden zowel de vrouwen (tegen bevel van de geestelijkheid) als de anarchisten (tegen hun principe om alle medewerking aan ‘de staat’ te weigeren) voor het Volksfront. Bovendien was de weleer machtige Radicale Partij dusdanig gecompromitteerd, dat bijna alle aangeslotenen haar voorgoed verlieten en hun stem uitbrachten op het Volks-
| |
| |
front waarmee zij, krachtens hun vroegere ideologie, nog het meeste gemeen hadden.
Dank zij al deze factoren behaalde het Volksfront een beduidende overwinning. Voor de naaste toekomst scheen een democratische regering gewaarborgd, en de rechtsen waren gedwongen bakzeil te halen. Het was op dit ogenblik dat zij het besluit namen tot rebellie over te gaan. Maar eerst moesten zij zich van buitenlandse hulp verzekeren.
Ook tijdens de Republiek waren de officieren, die gedurende het koningschap van Alfonso XIII zoveel te vertellen hadden, niet rustig geweest. Sanjurjo was een pronunciamiento begonnen, die mislukte. Hij werd begenadigd en vluchtte naar Portugal. Van daar uit gingen hij en andere hoge militairen regelmatig naar Berlijn en naar Rome, waar zij vele vrienden vonden en de mogelijkheden van een militair-fascistische staatsgreep uitvoerig bespraken. Gil Robles, die vóór de Volksfront-regering minister van Oorlog was, maakte gemene zaak met hen, bevoordeelde het leger om het op zijn hand te krijgen, en liet o.m. de beroemde betonnen versterkingen in de Sierra de Guadarrama nabij Madrid bouwen, - naar het heette voor de manoeuvres. Tijdens de aanval op Madrid werden deze versterkingen de voornaamste bolwerken der Rebellen. Er zijn talloze bewijzen dat toen reeds voorbereidingen getroffen werden voor een eventuële fascistische staatsgreep. Ook de Kerk, - vooral in de persoon van de Pauselijke Nuntius, die uit handen van Alcalà Zamora zelf de kardinaalshoed kreeg, - zegde haar materiële en morele hulp toe. De Kerk behield zelfs de tactische leiding naast de strategische der militairen.
De overwinning van het door Rome zo geïncrimineerde Volksfront gaf het sein voor intensievere vijandelijkheden.
Inmiddels waren de nieuwe Cortes bijeengekomen, die te oordelen hadden over de oirbaarheid van de vorige kamerontbinding. Een afwijzend oordeel zou het afzetten
| |
| |
van het staatshoofd meebrengen, en dit geschiedde ook inderdaad. Alcalà Zamora verdween vrij roemloos van het toneel, en werd opgevolgd door Azaña, wiens liberalisme geëerd werd door de geslagen vijandschap der antirepublikeinen.
De rechtse partijen, die men uit democratische overwegingen alle vrijheid liet, begonnen het bestaan en de rustige ontwikkeling van de Republiek te ondergraven. Provocaties kwamen aan de orde van de dag: moordaanslagen die de arbeidersgroepen tot wraak dwongen, sabotage die noopte tot gewelddadigheden. Het is bekend dat menige kerk (o.a. in Madrid) door de handlangers der rechtsen zelf in brand werd gestoken, om de arbeiderspartij daarvan te kunnen betichten, en de regering te kunnen beschuldigen van onmacht en wanorde. Op zulk een wijze werd in binnen- en buitenland stemming gemaakt tègen het Volksfront.
Dit haastig, pour le besoin de la cause samengestelde Volksfront zelf, was niet al te hecht, en ging mank aan al de euvels waaraan een coalitie van groepen met verschillende klasse-belangen lijden kan. Het omvatte zowel gematigde republikeinen als anarchisten, zowel Baskische katholieken die van de Republiek eerder de autonomie verwachtten dan van hun fascistische geloofsgenoten, als socialisten. En niet het volk, - het proletariaat van arbeiders en boeren, - kwam door dit Volksfront aan de regering, doch de burgerlijk-democratische elementen, die hoofdzakelijk in de republikeinse, gematigde partijen te vinden waren. Communisten en anarchisten van iedere soort waren geheel van de regering uitgesloten. Dientengevolge was men in het algemeen evenzeer van de principiële onmisbaarheid als van de practische ondoeltreffendheid der Volksfront-regering overtuigd. De Rechtsen, die zelf ook allesbehalve een eenheid vormden, verwachtten terecht dat het Volksfront aan zijn eigen verdeeldheid ten gronde zou gaan; doch zij hadden geen geduld dit onvermijdelijke proces af te wachten. Onder pressie van natio-
| |
| |
naalsocialisme, fascisme en ‘vaticanisme’, besloten zij met de gewapende macht een wig te drijven in het Volksfront.
In plaats daarvan werd de wig gedreven in het spaanse land zelve, dat met donderend geweld uit elkaar barstte.
Het ontbrak niet aan voorboden en waarschuwingstekens. Allerlei kleinere militaire opstanden werden slechts met moeite onderdrukt. Iedereen wist dat er geheimzinnige afspraken gemaakt, samenkomsten belegd werden; iedereen wist dat er iets broeide en gistte. Alleen de regering scheen van niets te weten. Zorgeloos liet ze de samenzweerders hun gang gaan, en verloor ze haar tijd in een onverantwoordelijk afwachtende houding. Zelfs aan de openlijke dreigementen, die Gil Robles c.s. waagden uit te spreken, werd geen aandacht geschonken. Het was of de regering zichzelf zo onzeker voelde, dat zij geen andere raad wist dan het er op aan te laten komen.
Maar de arbeiders waren gealarmeerd. Reeds een paar maanden vóór de fatale Julidagen van 1936 wist men dat er een militair-fascistische staatsgreep beraamd werd. De anarchisten overlegden wat er zou moeten gedaan worden wanneer de uitbarsting zou plaatsvinden. Men besloot tot gewapende tegenstand. Een traditie van meer dan een halve eeuw had de F.A.I. en door haar de syndicaten van de C.N.T. geleerd, dat het proletariaat alleen zelf zijn zaken kan behartigen, en dat het op de beslissende ogenblikken steeds genoodzaakt is, met de wapens in de hand de bourgeoisie te dwingen de belangen der massa niet prijs te geven. Zij wisten wat illegale arbeid en doodsverachting was, en terwijl de meeste marxisten rustig dóórtheoretiseerden over hun toekomststaat, bereidden de anarcho-syndicalisten van Catalonië en de medestanders der asturiaanse U.H.P. in de noord-westelijke industrie-gebieden en in Madrid zich zo goed en zo kwaad het ging vóór op de tegenweer.
Zonder dit op-hun-hoede-zijn der revolutionaire elementen zou de regering reeds gedurende de eerste dagen, of
| |
| |
gedurende de eerste uren al van de opstand, geheel onder de voet gelopen zijn. Het was de massa die zich onmiddellijk, bij het eerste alarmsein op straat wierp, en die met de blote vuisten op de gewapende vijand lostrok, welke de situatie redde, en het voortbestaan der regering mogelijk maakte.
Men heeft dit àl te gauw willen vergeten, toen deze revolutionaire massa ook verder haar lot in handen wilde nemen, nadat de regering haar adem herkregen had.
Dagenlang tevoren werd reeds overal des nachts gepatrouilleerd, niet door de vertrouwenspersonen der regering, maar door de revolutionaire arbeiders, op eigen initiatief. Zelf werkten zij de plannen ter verdediging uit, en verdeelden zij in het geheim de wapens waarover zij te beschikken hadden.
De moordaanslagen over en weer volgden elkander in steeds sneller tempo op. Ze culmineerden tenslotte in het neerschieten van Calvo Sotelo, de leider der monarchisten, als represaille voor het neerschieten van een stormwacht-officier wiens republicanisme boven alle verdenking stond. De dood van Calvo Sotelo heeft de militair-fascistische opstand verhaast. Want Gil Robles, wiens fysieke lafheid bekend is, vreesde daardoor zozeer voor zijn leven, dat hij onmiddellijk de vlucht nam, daarbij het sein voor de opstand gevend. Zijn moediger partijgenoten moesten de zaak nu maar uitvechten.
Onmiddellijk daarop drongen vage berichten naar het schiereiland door, dat generaal Franco, de bevelhebber van de troepen in Marokko, tot een pronunciamiento was overgegaan. Het volk geraakte in opschudding, ofschoon de regering, die nog altijd net zo kwistig met de censuur omsprong als haar voorgangster, deze alarmerende berichten in de doofpot trachtte te stoppen. De bourgeoisie koesterde nog hoop dat alles met een sisser zou aflopen. In arbeiderskringen wist men echter: het grote, gevaarlijke ogenblik was aangebroken. De militair-fascistische opstand zou slechts door de gewapende massa te keren
| |
| |
zijn. Maar deze massa van ontevreden arbeiders en boeren bewapenen, betekende dat geen revolutie?
Er viel niet te delibereren, er viel niet te kiezen.
Binnen enkele dagen sloeg de vlam over naar het Schiereiland. Generaal Sanjurjo, die reeds lang de aangewezen officierenleider was, zou snel uit Portugal overkomen om de veldtocht der rebellen te leiden. Deze rekenden er op Madrid in een oogwenk te bezetten, en zich van de regering meester te maken. De rest zou kinderspel zijn.
In één nacht... De nacht van 18 op 19 Juli, een kalme, staalharde Zaterdagnacht in de zomer...
In die nacht en in de daaropvolgende Zondagmorgen werd het lot van Spanje beslist. Het proletariaat liet zich niet overrompelen.
|
|