De sfinx van Spanje
(1937)–Albert Helman– Auteursrecht onbekendBeschouwingen van een ooggetuige
[pagina 9]
| |
I De grote herhalingsdwangSpanje is feitelijk het gehele Iberische schiereiland, de geïsoleerde uitloper van een continent dat vroeg vrijgekomen is in de noordelijke ijstijd. Hoge, ontoegankelijke bergen sloten het af naar het Noorden, en deze Pyreneeënketen die in de late middeleeuwen de Graalburchten en de kloosterlijke kastelen van Katharen en Albigenzen verborg, hangt ten nauwste samen met het mystieke, dweepzieke karakter der Noord-Spanjaarden. Naar het Zuiden en Oosten en Westen lag het land geheel open aan de Oceaan. Naar het Zuiden ook open voor Afrika, bijna verbonden ermee, met gemakkelijker verkeerswegen dan die welke naar Europa voerden. Dit heeft het lot van Spanje, uiterlijk, materieel gezien, beslist. Bij herhaling, sedert de prae-historie tot op de huidige dag. Het onbewoonde, uit winternevelen opdoemende schiereiland wordt vóór duizenden jaren, reeds in het Magdalénien, van het Zuiden uit bezocht door een donkere, negroïde mensensoort van hoge cultuur, die er zijn sporen achterlaat. Het zijn enige der oudste bewoonde plekken van Europa, deze grotten van Altamira, van de provincies Huelva en Cadiz, waar deze praehistorische mensen de gekleurde voortbrengselen van een realistische schilderkunst hebben achtergelaten, die ons vandaag nog stil maken van bewondering. Uit hun nauwe overeenkomst met de voorhistorische rotstekeningen der Bosjesmannen in Zuid-Afrika leidt men af, dat het afrikaanse indringers waren die voor de eerste | |
[pagina 10]
| |
maal dit Niemandsland bezetten, om er de monumenten te bouwen van hun panische wereld-angst. Wij weten echter niet wat voor diercultus deze oudste Iberiërs beoefenden in die grotten met tekeningen van bison en hert. Zij zijn gekomen en gegaan in de duisternis van een ondoorgrondelijke oertijd, en na hen bleef het schiereiland dor en leeg en verlaten; een niemandsland als voorheen, na de kleine kentering der tijden. Hetzelfde zou zich telkens en telkens wéér herhalen. De Iberiërs volgden. Zij die het oudste nawijsbare volk van Spanje werden. Vanwaar kwamen zij? Niemand weet het. Hun taal, die tot op heden in het Baskisch heet voort te leven, heeft zijn herkomst nog niet prijsgegeven. In de baskische Pyreneeën ligt nog altijd de Sfinx van Spanje en roept ons haar vraag toe: Hoe kan een mens met zijn rijke verlangens en zijn grandioze verbeeldingskracht gelukkig zijn in een arme en weerbarstige wereld? De Basken hebben zich teruggetrokken op een klein en onaantastbaar gebied, om meer dan tweeduizend jaar lang na te denken over deze vraag. Zij hebben daarmee hun eigen ethnisch karakter en hun eigen melodieuze taal, - een unicum in Europa, - gered. Ze hebben daarmee de onverzettelijkheid en taaiheid geleerd, die nodig zijn in deze dagen, wil een minderheid niet ondergaan in de algemene vervlakking en verdwazing. De Iberiërs liepen verloren in de verschillende uithoeken van dit ontzaglijke land. Zij trokken naar het binnenland en noordwaarts. Het kustgebied aan de Middellandse zee wachtte op kolonisten. Feniciërs uit Tyrus en Sidon kwamen weldra, stichtten Gadir (de latere stad Cadiz), daar waar slechts een smalle zeestraat Spanje van Afrika scheidt. Diepe sporen hebben deze Feniciërs op het schiereiland achtergelaten; zij werden zelfs niet geheel uitgewist door de Grieken die hen snel op de voet volgden. Het land der Hesperiden bracht een voortdurende twistappel voort voor de Middellandse zee-bewoners, ofschoon het een gouden appel scheen, die meer dan één Hercules | |
[pagina 11]
| |
aanlokte, en waarop ook heden nog, meer dan één Hercules zich de tanden zal stukbijten. In de Homerische eeuwen was het land nog uiterst schaars bevolkt, het is ook vandaag nog in verhouding tot andere europese landen half onbewoond, en lokt met zijn rijkdom aan mineralen altijd weer ondernemende invallers aan. In de onrust van deze voortijd kwamen Grieken en Carthagers de oudere bewoners plagen. De Carthagers hadden het vooral op de mijnen van Murcia en Almeria gemunt, maar werden al ras gehinderd door de rivaliteit der Romeinen. Zij allen bleven echter meer aan het kustgebied van de Levant, waar handel en export mogelijk waren, terwijl de primitieve stieraanbidders zich naar het barre binnenland terugtrokken en daar de hardheid en de askese leerden in een hopeloze strijd tegen de weerbarstige natuur. Zij verwierven daar die eigenschappen welke Spanje nodig had toen het een twintigtal eeuwen later op zijn beurt een werelddeel veroveren ging, en onverschrokken doorzetting vereist was om het indiaanse kultuurvolk in Amerika te kunnen vernietigen. In Spanje werd de grote kultuurcirkel rondom de Middellandse zee gesloten. Maar niet voor lang. Handelsbelangen en staatkundige verwikkelingen doorbraken die magische cirkel, net als vandaag. En men ging ertoe over een toen reeds beproefd middel aan te wenden, dat ook heden nog gangbaar is: men vroeg om interventie, en de gewapende tussenkomst werd maar al te graag verleend. De Romeinen uit de tijd van de Punische oorlogen namen dezelfde taak op zich, die ook heden door Rome ten opzichte van Afrika en West-europa met ongeduld wordt opgevat. De Carthagers waren de Feniciërs tegen de Iberiërs ter hulp gekomen. Toen zij later, na de eerste Punische oorlog, Sicilië verloren hadden, besloten zij zich in Spanje schadeloos te stellen. Het gebied ten Zuiden van de Ebro werd veroverd, de stad Cartagena gesticht, die van toen af tot op heden een schier onneembare natuurlijke operatiebasis gebleven is. | |
[pagina 12]
| |
De Romeinen, van een rusteloze expansiedrang bezeten, konden een dergelijke eigenschap bij de Carthagers niet dulden. Omgekeerd wilden ook de Carthagers met Rome breken. Nadat Hannibal de Pyreneeën en Alpen overgetrokken was om Italië binnen te vallen, werd zijn basis, Spanje, door de Romeinen veroverd. De toenmalige invallers toonden zich genadiger tegenover de inheemse bevolking dan hun 20ste-eeuwse navolgers. Tengevolge daarvan konden de Romeinen zich in het veroverde land handhaven. Maar eeuwenlang bleef de romeinse strijd tegen de Iberiërs uit het Noorden en het midden van Spanje voortduren. Numantia moest even hard belegerd worden als thans Madrid. In het Zuiden ging de kolonisatie, - juist als vandaag, - veel gemakkelijker. Maar de voorchristelijke fascisten hadden niet al te veel plezier van hun veroveringen, zij waren onderling verdeeld, en een lange periode van troebelen begon, waaruit eindelijk, dank zij de medewerking der inboorlingen, een nieuw streven naar onafhankelijkheid ontstond. Slechts door een uitgebreide militarisering konden de Romeinen zich staande houden, en het ‘romaniseren’ van het land ging slechts uiterst langzaam. Op de puinhopen van de iberisch-fenicische cultuur, - men houde in het oog dat daar een mengsel van primitief-afrikaanse en semietische rassen aanwezig was, waarbij zich nog de Joden kwamen voegen, - werden de opslagplaatsen der Romeinen ingericht; werden de heirwegen aangelegd die van Zuid naar Noord voerden; werden de amphitheaters gebouwd die komvormig naar de hemel openlagen, in gelukzalige oppervlakkigheid, juist het tegengestelde van de om den ingekeerden mens heen stolpende cultusgrotten der primitieve dieraanbidders en stierendoders. De verborgen religie met het hoorn-symbool werd een openbare vermakelijkheid van kampvechters en tauromachiërs. Slechts de huivering die allen doorvoer bij het vergieten van het bloed van den onttroonden | |
[pagina 13]
| |
Apisstier herinnerde nog aan het grootse, heroïsche verleden. Tweeduizend jaar geleden is de eerste ernstige decadentie van Spanje begonnen, de eerste heftige stuiptrekking van den homo hispanicus. Niettemin werden de Seneca's in die tijd te Córdoba geboren, zoals later in dezelfde stad Maimonides, temidden van de wreedste jodenvervolging. Maar eerst zou zich nog een andere, diep-ingrijpende episode afspelen. Het romeinse imperium raakte in verval, het ging ten gronde aan zijn eigen innerlijke verdeeldheid, aan zijn liefdeloosheid tegenover het verdierlijkte, materialistische plebs; het ging ten gronde aan de overdaad van de enkeling en de armoede van de massa. Wederom werd Spanje een Niemandsland waar Goten en Vandalen als een soort van vroege en krijgshaftige Zigeuners rusteloos doorheen trokken. Van al deze Germanen bleven de ariaanse West-Gothen achter, in een onophoudelijke strijd met de schimmen der romeinse nalatenschap. De synthese van deze nalatenschap en deze strijd heette ‘christendom’. Het vroeg-christelijke Spanje zocht naar het isolement dat inhaerent is met alle dogmatische religie. Het stond afwijzend tegenover het leven, tegenover de goddelijke Bios, omdat de natuur hard en meedogenloos was op de steenachtige hoogvlakte. Maar de wellust van klimaat en kustgebied wekte op tot weelde, en het is voor een deel deze geografische antithese die de persoonlijkheid van iedere Spanjaard splijt, en hem tot op de dag van heden slingert tussen askese en wellust, tussen zedenstrengheid en hartstocht, tussen individualisme en onverdraagzaamheid, tussen familiehang en zwerfzucht, tussen sentimentaliteit en wreedheid. Iedere Spanjaard heeft twee lijnrecht tegenover elkander liggende, maar communicerende afgronden in zijn ziel. Andere volken hebben een meer eenvormige ondoorgrondelijkheid, zou men kunnen zeggen. In de vroege middeleeuwen is Spanje de verzamelnaam voor een aantal zeer heterogene staten en staatjes, vèr- | |
[pagina 14]
| |
uiteenliggend en geïsoleerd, bolwerken van de meest volstrekte feodaliteit, in pand gegeven aan twistzieke vazallen gedurende onophoudelijke ruzies om de koningskroon. Deze feodaliteit had zulke diepe wortels geslagen, dat zij nog in de 20ste eeuw niet geheel overwonnen werd. Een toenmalige legende met een diepe kern en een leerrijke historische ondergrond vertelt, dat bij een twist van een graaf in het Zuiden met koning Roderik, eerstgenoemde de hulp inriep van de mohammedaanse krijgers in Marokko. De moorse vorst gaf gehoor aan de oproep van deze legendarische spaanse proto-nationalist en viel het Iberische schiereiland binnen, van dezelfde kant als zijn voorvaderen tijdens het Magdalénien, en als zijn nazaten in deze dagen onder generaal Franco. De spaanse graven die om interventie gevraagd hadden, brachten de Islâm naar Europa. De invallers waren niet meer te stuiten. Aanvankelijk vormden zij een machtige golf, die het gehele land overstroomde en tot over de Pyreneeën heensloeg, in Zuid-Frankrijk. Karel de Grote met zijn Roeland en zijn Olivier drong hen terug tot over de bergen, maar zij bleven in Spanje, na een onderlinge strijd tussen Arabieren en Berbers zich eeuwenlang verwerend tegen de christen-vorsten, langzaam terrein verliezend en achteruitwijkend voor de geweldige zwaardhouwen van ‘El mio Cid campeador’, de verdediger van spaanse traditie en religieus isolement, tegenover de moorse cultuurvernieuwers, die ondanks alles geheel het geestelijk aanzijn van Europa tot ver na de kruistochten hebben veranderd. Moren tegenover christenen betekende toenmaals: culturele vooruitgang tegenover vasthoudendheid aan de overlevering. De Moren stonden in hun taak niet alleen; overal waar zich een dergelijk gistingsproces voordoet, vinden wij de Joden als werkzaam ferment. Daarna gaan zij gewoonlijk aan zichzelve ten gronde of verdwijnen naar elders. Aan de Moren en Joden heeft Spanje de hoge cultuurtrap te danken, waardoor het een der dominanten van de late | |
[pagina 15]
| |
middeleeuwen en de Renaissance heeft kunnen zijn en waardoor het ruim een eeuw lang de beheerser van meer dan de helft van onze planeet geweest is. Bovendien: in cultureel opzicht vormt Portugal, dat het grootste deel van de andere helft beheerste, een eenheid met Spanje. Men kon gerust gaan spreken van een vergevorderde speciale Iberische kultuur. De politieke en staatkundige herovering van Spanje droeg uiterlijk het karakter van een godsdienstoorlog. Ook dit is tot traditie geworden. Van ouds her zijn godsdienst en staatsmacht in Spanje onverbreekbare duo's geweest. Maar de herovering geschiedde van vele zijden tegelijk, waardoor ook vele verschillende staten ontstonden, en de rasverschillen op het schiereiland geaccentueerd bleven. Ieder van deze staatjes kreeg zijn eigen rechten en organisatie, en dientengevolge ook zijn eigen tradities. Zulke verschillen zijn tot op de huidige dag blijven bestaan. Castilië en León, Catalonië en Aragón vormden nooit een eenheid, integendeel, wanneer er ook al geen openlijk antagonisme was, bleef toch altijd een ondergrondse strijd om de hegemonie bestaan; en reeds toen was de spaanse maatschappij samengesteld uit edelen, groten (grandes), rijkaards (‘ricoshombres’), geprotegeerden (‘hidalgos’ - zonen van iemand die wat te betekenen heeft), talloze zwaar-bevoorrechte geestelijken, en een arme, uitgebuite volksklasse. Daarbij zijn er steeds eigenaardige kiemen van republicanisme geweest. De koningen van Aragón kregen hun waardigheid van de Cortes (de burgerlijke volksvertegenwoordiging) met de woorden: ‘Wij die meer zijn dan gij, geven u de koninklijke waardigheid ter bescherming van onze rechten en privileges. Indien gij dat niet wilt, dan niet.’ Een dergelijke onafhankelijkheidszin was toen nog in geen enkel ander europees land te vinden. Nog voordat de herovering goed voltooid was, ontstonden aan de christelijke zijde burgeroorlogen, waarbij ook alweer buitenlandse hulp werd ingeroepen. (Peter de | |
[pagina 16]
| |
Wrede en de engelse Zwarte Prins). Tenslotte, naarmate de macht en het territorium van deze vorsten groeiden, trachtten zij ook te komen tot personele unies, met hun schijn van staatkundige eenheid en hun grotere administratieve mogelijkheden. Aan deze schijn en deze geforceerde eenvoudigheid heeft Spanje altijd geleden. Er is nooit een innerlijke, gevoelde eenheid geweest; zij berustte steeds op persoonlijke binding en op geweld, en deze beide factoren bewerkstelligden de ‘eenheid’ die Isabel van Aragón en Ferdinand van Castilië bij hun huwelijk wisten te bereiken. Met de wetenschap en het geld dat deze beide vorsten op de overwonnen Moren en de moedwillig verdreven Joden veroverd hadden, werden de amerikaanse ontdekkingstochten georganiseerd. En de onderneming wierp duizendvoudige baten af. Spanje steeg en steeg in zijn imperialistische hoogmoed en in zijn geestelijk isolement, dat groeide naarmate zijn territorium en zijn goudvoorraad toenamen. Het was als een gulzige rijkaard, die alle geestelijke behoeften vergetend, zich te bersten vrat aan exotische spijzen en dranken. Het vervette en kon zijn rijkdom niet meer verteren. Dit gold natuurlijk voor de heersende klasse. De massa had er even weinig aan, als het ongedierte aan de rijkdom der mensen; de rijken deden niets voor de ontwikkeling van het eigen land. Kardinaal Cisneros die de ‘pacificatie’ van Spanje voor de Katholieke Koningen moest tot stand brengen, begon het bewind van kerkelijke macht en onverdraagzaamheid, van dogmatisch-religieuze onderdrukkingspolitiek, waarvoor Spanje berucht is geworden in de europese geestesgeschiedenis. Het verloor alle contact met de groeiende, getourmenteerde West-europese wereld. Het harde, maar nog heroïsche chauvinisme van Filips II verkommerde en verschrompelde tot de nog slechts luxueuze lamlendigheid van Filips IV. De nakomelingen van Johanna de Waanzinnige hebben de kiem der verdwazing van generatie op generatie overgeplant. Niet alleen in de dynastie, maar ook bij haar trouwste | |
[pagina 17]
| |
onderdanen, de Grandes de España. Nooit hielden de ruzies tussen Cortes en Koningen, om volksrecht en vrijheid, op. De spaanse massa liet nooit haar onderdrukkers met rust, en zelfs een zo machtig vorst als Karel I (onze Karel V) had de opstand van de ‘comuneros’ te dulden, die onder veel meer tot grief hadden, dat Karel vreemdelingen aan het bewind liet. Het kwam tot een openlijke oorlog, waarbij de comuneros het pleit verloren, en door de buitenlandse successen van Karel de aandacht kon worden afgeleid van deze strijd. Ook begon men toen met de ‘germanìas’ (in de provincie Valencia en op Mallorca), broederschappen van algemeen-sociale aard, een soort van volks-syndicaten die telkens tot bloedige opstand overgingen. Spanje is altijd het land van zulke syndicaten gebleven, tot op de huidige dag. Zij die in een al te kortstondige Gouden Eeuw in geheel Europa, neen, in geheel de wereld hadden geïntervenieerd, grepen in hun onmacht van latere jaren, toen de decadentie begonnen was, op hun beurt naar het klassieke middel der buitenlandse hulptroepen. Het land werd, dank zij de Inquisitie, tot een geestelijke kolonie, het verviel meer en meer, totdat het, ontoegankelijk voor het licht der vrije rede waarvoor de Franse revolutie streed, rijp werd voor de occupatiedromen van Napoleon. Niet de Koningen regeerden meer, maar slechts handlangers en intriganten, de zogenaamde ‘privados’ en ‘validos’. Aan deze corruptie, die zich steeds dieper vastwortelde in Spanje, zou het land telkens weer ten gronde gaan. Het is de traditionele corruptie die Spanje thans in de burgeroorlog gevoerd heeft, die deze burgeroorlog mogelijk gemaakt heeft. Het is dezelfde corruptie die maakt dat de strijd niet eerder, en onder gunstiger omstandigheden beslecht wordt. Sinds eeuwen is de redding van Spanje afhankelijk geworden van een eerlijke, kundige volksregering. Sinds eeuwen wordt tevergeefs daarop gewacht. Er is genoeg voor gestreden door het iberische volk. Het | |
[pagina 18]
| |
nationaal-socialistische ras-chauvinisme van Filips III, die de Moriscos (musulmaanse, of musulmaans-sympathiserende Spanjaarden) verjoeg, werd de ruïne van het land. In Catalonië volgde de opstand der ‘Segadors’ (de maaiers), die een republiek onder frans protectoraat uitriepen (in 1640!), maar een twintigtal jaren later bezweken voor de koninklijke troepen, moe van strijd en geërgerd door de ‘helpende’ interventie van Frankrijk. Dynastieke ruzies brachten Spanje daarna in voortdurende conflicten met de naburen aan gene zijde van de Pyreneeën. Tevergeefs had Louis XIV verklaard dat er geen Pyreneeën meer bestonden. Ze isoleerden het iberische schiereiland meer dan ooit, en de oorlogen voltooiden de ruïne. Spanje kreeg ook Engeland en Portugal tot vijanden, de voormalige rijkdom moest verdeeld worden, nu de oude bezitter niet meer in staat was krachtdadig zijn rechten te doen gelden. Nadat de koloniën successievelijk in andere handen overgingen, bleven de goudvoorraad en de minerale schatten de begerige ogen van andere imperialistische magnaten trekken. De geschiedenis van Spanje vertoonde voortaan slechts een dalende lijn, die in onze dagen ongetwijfeld haar diepste punt bereikt heeft. Doch de reacties van het volk, van de arbeidende massa, bleven niet uit. Napoleon, de onoverwinnelijke, stiet juist in de twee achterlijkste landen van Europa, in Rusland en in Spanje, het hoofd. Daar werd zijn lot en ondergang beslist. En het kan ons vandaag, op een afstand van meer dan een eeuw, reeds toeschijnen, alsof die beide uithoeken van Europa, in al hun achterlijkheid onwillekeurige en onbewuste bondgenoten waren. In de napoleontische tijd werden de banden gelegd die vandaag russische en spaanse interessen verbinden. De sociale ontwikkeling moest in beide landen een analoog verloop nemen, want de innerlijke structuur van beide staten, van beide verzamellanden, vertoont een frappante en gemakkelijk te ontdekken overeenkomst. Beide waren agrarische gebieden met weinig industriële vooruitgang; beide bestonden uit een moed- | |
[pagina 19]
| |
willig dom-gehouden bevolking, uit zeer heterogene ethnische groepen samengesteld, die met geweld door een bigotte dynastie aan elkander gekluisterd gehouden werden, en die nagenoeg geen deel hadden aan de democratische vrijheid welke men in andere landen van Europa begon te veroveren. Er was geen eenheid in Spanje, en toch... er ontstond een tijdelijke eenheid waaraan de franse interventie te pletter liep. De bijna insulaire drang naar autonomie, in Europa slechts vergelijkbaar met die van Engeland, vormde voldoende binding, niet voor de samenstelling van een groot en goed georganiseerd leger, dat het in een geregelde slag misschien toch tegen dat van Napoleon had moeten afleggen, maar voor het onderhouden van een verwoede en heldhaftige guerrilla. Er werd een oorlog gevoerd van franctireurs en kleine, zwervende troepen die tot de ongelooflijkste heldendaden in staat waren, omdat zij geloofden in het ideaal waarvoor zij streden: hun zelfbestemmingsrecht, hun ethnisch isolement. Tegen deze zwermen van gewapende arbeiders en boeren moest het model-leger van Napoleon het afleggen. En het isolement? En de behouden traditie, die uit meer negatieve dan positieve verworvenheden bestond? Spanje vegeteerde voort. Het volk vroeg om geestelijke vrijheid, om culturele vooruitgang. Maar de koningen sjacherden met de constituties; de Grandes die alleen als grootgrondbezitters hun naam eer aandeden, saboteerden iedere vorm van ontwikkeling, om het arme, achterlijke volk in slavernij te houden. Ook de Grandes kenden geen verlichting, zij bleven de geestelijk armsten, waar het volk nog een natuurlijke cultuur en tenminste een zekere adeldom van karakter bezat, die onmiskenbaar zijn voor ieder die Spanje van nabij heeft leren kennen. De intocht van Napoleon's troepen in Madrid baatte hem niets. De passieve, en later actieve tegenstand van het volk maakte een langdurige occupatie onmogelijk. Het ‘verlichte’ despotisme der Habsburgers, die op hun beurt | |
[pagina 20]
| |
de staatsinmenging der Jezuïeten niet konden verdragen en hen verdreven, genoot altijd nog de voorkeur boven buitenlandse voogdij. Toen echter de strijd tegen de interventie beslecht was, begon het volk zijn strijd voor een behoorlijke constitutie. Het een volgde uit het ander, het waren fasen van een en dezelfde vrijheidskamp. De negentiende eeuw in Spanje werd gekenmerkt door samenzweringen en pronunciamientos; de hogere officieren kregen een steeds grotere macht door hun sleutelpositie. Want de autoriteit kon slechts met wapengeweld gehandhaafd worden in het gistende land. Toen in 1820 de liberalen aan de macht kwamen en Spanje een grondwet wilden schenken, sloegen de absolutisten aan het muiten, wierpen zich op als verdedigers van het katholicisme (de ideologie waarmee de koningen hun despotische macht handhaafden) en vormden een zogenaamd ‘apostolisch leger’. Slechts de dreigementen van de ‘Heilige Alliantie’ maakten een einde aan de verschrikkelijke burgeroorlog, terwijl Louis XVIII intervenieerde met een leger van 100.000 man, de ‘cent mille fils de Saint Louis’. Zij slaagden erin Madrid binnen te trekken, en op bloedige wijze met de liberalen af te rekenen. Eens te meer viel de nacht over Spanje, dat middels Ferdinand VII door de buitenlandse grootmachten werd beheerst. Ook de Carlisten-oorlog droeg het karakter van een strijd tussen botte behoudzucht en drang naar constitutionele vrijheid en vooruitgang. En der traditie getrouw plaatsten de Carlisten zich op ultra-katholiek standpunt, terwijl de progressisten zich naar algemeen-europese normen oriënteerden. Het weinige dat deze laatsten bereikten, was niet van lange duur. In 1845 werd een nieuwe, absolutistische grondwet het land opgedrongen en de oppermacht der Kerk hersteld. De strijd van absolutisten en conservatieven enerzijds en liberalen en democraten anderzijds, eindigde niet meer. Hij duurde voort tot de laatste spaanse koning, die nog slechts door middel van een militaire dictatuur kans zag | |
[pagina 21]
| |
aan het bewind te blijven, en die evenals zijn voorgangers de vele politieke partijen handig tegen elkaar wist uit te spelen. De strijd om de vooruitgang had geen klasse-basis, en daardoor verbrokkelde hij. Het socialisme begon in 1836 in Spanje op te komen, doch slechts zeer zwak; de anarchistische partij die nergens sterker is geweest dan daar, begon omstreeks 1870 haar negatieve, maar zeer sterk aan het spaanse volkskarakter beantwoordende actie.Ga naar voetnoot1 Ook het regionalisme, dat steeds latent aanwezig geweest was, begon zich in het midden van de vorige eeuw duidelijker te doen gelden. Het droeg niet alleen een cultureel, maar uiteraard ook een politiek karakter. De carlistische reactie werd onvoorwaardelijk door de geestelijkheid gesteund. Voor zover zij de massa nog niet onsympathiek was, werd de clerus het hierdoor geheel en al. Meer dan elders ter wereld had de Kerk zich in Spanje schuldig gemaakt aan intolerantie. De beruchtheid der Spaanse Inquisitie heeft een odium op geheel het land gelegd. En terecht. De talloze ketter- en heksenverbrandingen, de eindeloze rassistische procedures over de ‘limpieza de sangre’ (reinheid van joods en musulmaans bloed) gingen samen met geregelde confiskatie van de goederen der veroordeelden of verdachten. Geestelijkheid en Kerk verrijkten zich daarmede, en gaven er niets van terug aan het noodlijdende, terwille van het ‘geloof’ met opzet dom gehouden volk. | |
[pagina 22]
| |
Zelfs de officiële katholieke heiligen van Spanje, mannen als San Juan de la Cruz of Fray Luis de León, of een grote uitzonderlijke vrouw als de heilige Teresa van Avila, werden slachtoffers van de macchiavellistische practijken der Kerk. Een bisschop als Bartholomé de las Casas, die met kracht opkwam voor het recht der onderdrukte koloniën, werd door de prelaten onder de voet gelopen. De enigen die het vertrouwen van het volk genoten, waren hier en daar de eenvoudige dorpsgeestelijken. Maar allen gingen gebukt onder de geestelijke terreur en de gewetensdwang. Dat is er niet beter op geworden in latere tijd. Juist omdat de Kerk het gehele onderwijs in handen hield, worden in dit deel van Europa, bijna tot op heden, nog altijd een 50 % analfabeten gevonden. In een land waar nog nauwelijks een eeuw geleden de Inquisitie zich met al haar brutaliteit deed gelden, waar de kerkelijke censuur iedere critiek verbood, daar zijn begrippen als ‘christendom’ of ‘christelijke beschaving’ of ‘Staat Gods’ tot een aanfluiting en een schandelijk bedrog geworden. De gevolgen, die van een felle, wanhopige reactie hierop, konden niet uitblijven. Iedereen wist: eenmaal zou Spanje moeten ontwaken uit deze geestelijke nacht. En geen wonder dat dit ontwaken met veel tumult zou samengaan. |
|