Semi-finale(1982)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Namen Sinds je zo ver van mij weg bent begin ik je nieuwe namen te geven: noem ik je niet meer als andere gelieven met woorden die zacht zijn en teder. Ik noem je voortaan: mijn kwelgeest, mijn flagellante, mijn striemster. Ik noem je: hoer van mijn hartstocht, maar ook: madonna van mijn devotie, zij die de zeven smarten met dolken zevenmaal diep in het hart stoot. Ellendige Eva, ontuchtige Esther, jij! Moeder van Joël en zuster van Amos, van hem die onder de veehoeders was nog eer je kon springen. Wijfje van mij die je koppige geitekop ramt met zijn horens, gekromd door de jaren, weerbarstig zijn weekheid te tonen. Jij klipgeit! Ik volg je. Overal volg ik jou, de woestijnhaas, de Hebe, de Isis; maar ook de Diana die schichtige hinden kweekt in een park vol varens en mos. Clorinde van al de sneeuwwitte lammeren die blatende over de bergwei verstrooid zich voeden met gifkruid. Je lacht onderwijl. [pagina 59] [p. 59] Sommige dagen noem ik je wrakhout waar mijn verloren kustlijn aan likt, of: zeemeeuw die schreeuwend om voedsel niet ziet dat ook ik ze kan spijzigen, duizenden, met mijn twee vissen. Andere dagen ben je mijn schaduw, afwezig zo lang ik door schaduwen ga, maar in zonlicht: zij die mij plotseling volgend, verlengd of verkort of vertreden, bijblijft; in de avond mij voorgaat, manend om eindelijk huiswaarts te keren. Talloze nachten, Pachomiusnachten, noem ik je incubus, succubus, verleidster, maanzieke maagd, troglodietenvrouw, schrikgodin; scheur je mijn bronstige sluimer aan flarden, Jocaste, Elektra, megaire jij! Andere nachten in heldere dromen roep ik je: Daphne, mijn vluchtende, nooit achterhaalbare! Want ik omhels alleen dorrende lauweren, jou, mijn bedriegster, mijn wreedaard, mijn dorentak. Bij het ontwaken noem ik je: zweepslag! En draaf maar. O, je draagt zóveel nog te bedenken namen die, zo lang je weg bent, zullen ontspringen aan al de moraines van dit gefolterde brein. Vorige Volgende