Semi-finale(1982)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Au rebours Naar tegenpolen afgedreven doorleef ik tegendraads ons leven, elks lijf teloor in tere hoeken, vreemd, die wij frenetiek bezoeken. Twee kinderhandjes zijn haar voeten die langs de ruggelingse route zacht kriebelend uit speuren gaan en elke top rechtop doen staan. Haar tenen woelen in mijn oksels als babietjes in borsten plegen, en waar mijn hand haar knieën zoekt, kom ik haar wilde haren tegen. Daar waar haar boezem hoort, zijn billen en waar geen hoofd is wel de stille nachtvijver van het dauwig dal waarin ze ook mij onthoofden zal. Haar ware mond is die nooit spreekt, geen tong heeft en toch flemend smeekt te zwelgen wat geboden wordt, - nooit lang genoeg, altijd te kort. Maar dat wat anders woorden zegt is nu om alles heen gelegd waarvan de inhoud, uitgeprest, háár dorst en ook de mijne lest. Vorige Volgende