ogenblik moest denken: ‘Esclarmonde! Als alles wat wij dromen werkelijkheid moet worden, en alle werkelijkheid die wij menen dóór te hebben, niets dan droom is, waarom zou dit vrouwtje in haar povere mantilla dan niet Esclarmonde vijftien jaar later kunnen zijn? De geschiedenis van haar verval, van al haar armoede en gebrek ervoer ik in een bliksemsnel visioen.
Terwijl de vrouw niets anders zei dan: ‘U gelooft me niet... Ga mee, dan kun je 't zelf zien. Ik zal lief zijn, caballero. 't Zal je niet spijten.’
Ze zei het mat, meer als een soort vaarwel, een wanhoopskreun. Tenslotte kon ik meegaan, als proef op de som, om mijn verbeelding te verifiëren. Terwille van Esclarmonde, vermaande ik mijzelf.
‘Waar woon je?’ vroeg ik, nog onzeker.
‘Vlakbij. O, ik zie al dat je meegaat. Je bent goedhartig.’
‘Of dom,’ zei ik. Het speet me op hetzelfde ogenblik. Maar ook het andere speet me toen nog: dat ik meeging. Zij bleef naast me lopen, bezorgd om mijn vlugge passen bij te houden, en met haar hand voortdurend zachtjes aan mijn mouw alsof ze vreesde dat ik weg zou lopen. Zo gingen wij een paar nauwe stegen door, dan een portaal in, trappen op, vier, vijf étages.
‘Bij het dak?’ vroeg ik, om mijn eigen stem te horen, en onder een benauwde druk.
Ze antwoordde niet meer. Haar sleutel knarste in het slot en we traden binnen in een klein, bedompt appartement.
‘Zo, woon je hier,’ zei ik, mijn stem vreemdluid in deze nachtelijke omgeving. Maar ze beduidde mij niet hard te spreken en fluisterde: ‘Stil, wil je stil zijn, want hij slaapt, hij is erg ziek. Kom hierheen.’ En ze opende een andere deur.
‘Wie is hij?’ vroeg ik gebelgd. Ik had toch een gevoel van opgelicht te worden.
‘Wil je hem zien? Wacht even,’ sprak de vrouw. Ze deed haar hoofddoek af, en bij het flauwe licht dat van een beetje maneschijn naar binnen viel, zag ik haar hoofd en duidelijker dan op straat de smalle vorm van haar gezicht. Het zou een naaistertje of een ateliermeisje kunnen zijn. Maar wie was ‘hij’?
‘Ik ga tech even kijken,’ zei ze, nog steeds met fluisterstem.
‘Ik zal de deur half open laten, dan kun je hem zien. Maar zachtjes, laat hij het niet merken.’