hebben. Sentimentaliteit, gebrek aan weerstand van onze ziel, vrees voor groote spanningen en een beetje zinnelijkheid is het. Poovere opbrengst van een beschaving die stelselmatig elk gevoel van vrijheid uitgeroeid heeft.
En nu is Maria weg. Stellig zie ik haar nooit weer, want het afscheid was even troosteloos als de ontmoeting. Al leek het dat ze bevredigd was, zij moet een even groote teleurstelling gevoeld hebben als ik, en één oogenblik, toen haar oogen zoo glansden omdat een traan zich daarin spreidde, moet ze zich dit fiasco ook bewust geweest zijn. De ijverige toeschouwer, de ellendeling die haar ook niet één seconde slechts beminnen kon, is deze bizonderheid niet ontgaan.
Ik bedenk nu ook opeens, dat ze geen enkele maal mijn naam heeft uitgesproken. Bij het weggaan zei ze enkel: ‘Amigo, vriend’, wat de meest tegenstrijdige beteekenissen hebben kan. Ga eens opzij vriend, zeg je tegen een bedelaar die je in de weg staat. Maar neen, ik hèb niet gebedeld. Mijn hart? Zou ze instinctief toch de hunkering van mijn hart gevoeld hebben, en was ìk dus eigenlijk degene die des nachts op straat een vreemdeling tegenhield en zei: ‘Het moet.... ik ben alleen, niemand anders redt het liefste dat ik heb....’
Dan was wat gebeurd is noodig om de cirkel te sluiten, de identificatie mogelijk te maken van de