X
Martha [dat is een ander dan ‘het meisje’] was reeds een half uur bij mij, zonder dat ze hem had opgemerkt. Ook ik had al die tijd niet aan hem gedacht, want Martha heeft een zeer zuiver profiel. Haar rustige, volle stem gaf mij de illusie van een blauwe schaal vol glanzende zwarte kersen. Haar gezichtje stond strak gesneden in de ruimte van mijn leven. Dit heb ik haar nooit gezegd, maar ik weet dat haar stem een aparte buiging heeft als ze tot mij spreekt. Ze merkte hem op door een zacht gekreun dat hij uitstiet.
‘God ja, jij hebt tegenwoordig een aap?’
‘Ja, zolang als het duurt. Want hij is ziek en eet bijna niet. Zó houdt hij 't vast niet lang uit.’
‘Weet je niet wat hem mankeert?’
Martha ging op haar knieën bij hem zitten en keek hem aandachtig aan.
‘Ja, ik geloof het wel. Ik zal het jou eens vertellen. Hij is verliefd, en raak ook!’
Martha zette grote ogen op van: wat vertel je nou?
‘Hij is verliefd op een van de kraaien uit onze kersenboom....’ Martha proestte het uit van 't lachen; zij lag haast voorover op haar handen.
‘Wat een fantast ben jij....’ Zij lachte nog steeds; dan plotseling ernstig: ‘Hoe kan dat nu: een aap verliefd op een kraai. Dat een aap verliefd wordt op een andere aap kan ik me nog voorstellen, maar op een kraai! Geloofde je dat nu heus?’
Ik knikte van ja, een beetje beschaamd en een beetje geamuseerd tegelijk, want het is altijd plezierig met een charmante vrouw over liefde te praten.
Ze had gelijk; hoe had ik zoiets ernstig kunnen geloven. Je had de natuur die alleen gelijksoortige dieren laat paren, en mensen met mensen. Huwen bedoel ik. Geen verliefdheid dus bij mijn aap. Maar dan was zijn ziekte wat anders?
‘Wil ik je eens zeggen wat hem mankeert?’ vroeg Martha. ‘Je hebt niets geen kijk op dieren. Die hebben een soort van periodische verliefdheid; paar-tijd noemt men dat. Dan moeten ze de natuur in, of ze worden ziek of ongedurig. Ze moeten