delijkheden, ik zette hem de lekkerste spijzen voor, maar hij roerde ze nauwelijks aan. Ik sprak hem de vleiendste woorden toe, maar zijn apatische slaap-ogen keken nauwelijks op. Ik wist heus niet meer wat te doen; een veearts halen was te zot. Een aap is nu eenmaal geen koe of geit, en ik veronderstelde ook dat mijn aap zoiets toch niet geduld zou hebben.
Ten einde raad liet ik hem maar over aan zijn noodlot. Soms legde hij zich - wat hij anders nooit deed - languit op de grond. Zijn kop lei op zijn ene poot, de andere poot lag er overheen. Soms bewoog het zachte vlees van zijn buik met kleine schokjes, als de keel van iemand die slikt; dan weer trok hij èven krampachtig met zijn achterpoot. De kamer, het hele huis werd er triestig en troosteloos van. En het ergste was nog, dat hij daar zo stom en wezenloos lag met zijn fletse ogen en zijn ziekelijk-vertrokken grijns, niet bij machte zijn noden kenbaar te maken. Ik zette het raam open, want de kamer werd mij te eng en benauwd. Toen gebeurde het. Die kamer grenst aan de tuin, en in de tuin staat een brede kersenboom waarop vaak kraaien zitten. Een daarvan vloog op de vensterbank, en met dat mijn aap dat zag, sprong hij overeind. Hij streek eens over zijn kop en wenkte de kraai. Die klepte met de vleugels, gaf een korte kras, en vloog weer weg. Krachteloos zonk mijn aap ineen.
Nu wist ik het. Hij was verliefd. Och, och, de kerel was verliefd. Stom dat ik daar niet eerder aan gedacht had - want ik was mij toen nog niet bewust dat hij de notie der sexen had. Wij begrijpen zo weinig van een ander; wat snappen wij dan van een aap? De natuur moet nu eenmaal haar loop hebben. Mensen worden verliefd, dieren worden verliefd, of ze ook in hun element zijn of niet.
De een of andere dag voelen zij zich ziek en beroerd van een vreemdsoortig verlangen, en dan zijn ze verliefd. Mijn arme aap. Ik dacht dat hij wijzer was; ik dacht dat hij onbewogen bleef voor alles wat hij zag, en nu zo deerlijk gewond....
Ach, wij allen zijn weleens verliefd geweest, nietwaar? Zeker, zeker, ànders, menselijk! 't Is niet te vergelijken met elkaar. En toch.... Mijn aap was ziek van verlangen, en ik heimelijk van vrees bevangen.