wuiven van zijn staart. Maar op mijn schouder sprong hij niet meer, hij zat ook niet langer meer rustig te staren; als ik bij hem was, vond hij het altijd noodzakelijk aapachtig te doen.
Wanneer ik uitging en de zon scheen, liep hij weleens mee. Dan deed ik een riem om zijn buik - wat wist-ie van het bijbels symbool? - en een koord daaraan, en dan liep hij mij achterop als een jonge hond. Merk wel, dat hij de wereld bezag uit het viervoudig standpunt van handen en voeten. Zijn hele lichaam was naar de aarde toegewend, maar zijn staart cirkelde hoog in de lucht als een levend vraagteken - voor ons. Voor hemzelf was de staart het wijze zintuig dat rechtstandig de wereld bezag gelijk een mens. Het was een barometer van besef, een zonnewijzer van affectie. En op een van onze wandelingen zag ik, hoe een smalle, zwarte streep van haren liep van zijn kop tot aan zijn staart. Mijn aap was eigenlijk niets dan een staart, een staart met poten en een eet-hoofd.
Het liefste ging hij met mij in villegiatuur. Reeds wanneer wij in de buitenwijken kwamen, begon hij te huppelen en dolle sprongen te maken, zonder vrees door zijn capriolen in het prikkeldraad te komen.
Ik wist wel dat hij al buitelend tersluiks naar mij keek, maar ik sloeg daar geen acht op. Immers bewuste clownerie is altijd tragisch, en voor tragiek leven we te laat.
Trouwens, de schilders ten spijt geloof ik niet aan diertragiek. Een dier leeft zichzelf op elk moment uit, zoals de omstandigheden het hem veroorloven. Welke mens doet dat ook? Zonder moraal geen tragiek. Een mens is uiteraard tragisch, een dier nooit.
Feitelijk was ik dan ook de gedupeerde: een man die met zijn aap de buitenwijken opzoekt, natuurlijk omdat hij iets in de binnenwijken niet vinden kan. En nu, verstandig mens, rechtopstaand wezen, wiens handen reiken willen naar de hemel en wiens verstand boven de hemel uit, àlles wil overschouwen, weet je nu wàt er gezocht wordt, wàt wij nimmer vinden? Laten wij deze kostbare tragiek aan de dichters.
Mijn aap heeft een paar eikeltjes gestolen die langs de weg lagen; hij rolt ze voor zich uit als een jochie zijn knikkers. Hij tracht ze stuk te slaan op een steen om ze op te eten. Hij grin-