waren niettemin maar doodgewone Slingerapen, en waarop hun overwicht en macht tenslotte berustte, vermocht ik niet te ontdekken.
Toen ik na heel veel dagen goed geoefend was en ook had leren exerceren op het kale veld, werd ik bij een der troepen van de ouderen ingedeeld, die voor dag en dauw het kamp verlieten en een lange tijd, soms dagenlang verdwenen, om gewoonlijk slechts gehavend en met minder apen dan vertrokken waren, terug te keren. Het was niet moeilijk te begrijpen, dat ze oorlog gingen voeren. Maar met wie, bleef onbekend zolang je zelf nog niet van de partij was.
De Slingerapen, merkte ik later, hadden echter niet alleen tot doel ons af te richten voor de strijd met andere wezens, maar ook met iets heel onwezenlijks, dat niet te vatten was en toch alom voorhanden - met de vrije, onbedwongen groei der dingen, met al wat natuurlijk en eenvoudig leeft, wat grillig, krom en scheef bestaat, maar is zoals het graag en uit zichzelf zijn wil. Zij geloofden in een ordening die dwars tegen de draad der eigen aard van alles ingaat, in het nut van snoeien en beknotten, zomaar, omdat snoeien en beknotten uiting zijn van flinkheid of van overmacht. Het waren ferme, maar verschrikkelijke tirannen, en ze maakten iedereen die niet satrapisch dacht, het leven zuur.
Ik merkte later ook, dat zij aparte wijfjestroepen lieten oefenen, in afzonderlijk gelegen kampen. Ze werden heel apart gehouden en maar eens per jaar bevrucht door de hoogste Slingerapen zelf. De doodgewone krijgers bleven vrijgezel, omdat ze zo hun strijdlust en gewilligheid bewaarden en nooit verder dachten, nooit in opstand kwamen en zich altijd dienstbaar hielden.
Dat gold voor mij, die betere dagen had gekend, natuurlijk niet. Maar de bewaking was zo streng, de discipline werd zo strikt beoefend, dat ik nooit de kans kreeg om te luieren, laat staan te vluchten. Bovendien kwam ik al spoedig aan de beurt om ook het krijgspad op te gaan. Wel droeg ik niemand een kwaad hart toe, of het moesten mijn kwellers zelf geweest zijn, maar daar werd niet naar gevraagd. Mijn sectie met nog enkele andere kregen het bevel, en ingerukt met ons, de rechtgesnoeide paden langs, de rimboe in. Wellicht om nooit meer terug te keren... Slechts wie een opperste Slingeraap was, had