bood redding. Er was geen tijd te aarzelen, ik klom hen achterna, niet hoger dan ik strikt noodzakelijk vond, en bleef daar halverwege aan de stam geklampt, en drukte mij plat als een vleermuis.
Lang hield het gebrul aan. Nu eens naderbij en dan weer verder. Onbegrijpelijk hoe sterk de keel is van een jaguar. Dat loeien scheen tot zelfs de sterke stam waarin ik hing, te doen trillen als een riet. Of wellicht trilde ik zelf zo, stijf van ontsteltenis, als een verdorde kokosnoot die aan een laatste vezel uit de tros hangt. Boven mij, waar de verschrikkelijke apen moesten zijn, was geen geluid, zelfs niet het kraken van een twijg. De wereld scheen te zuchten en te zinken in de tussenpozen van het jaguargebrul, wanneer het monster adem schiep. O, wat een nacht!
En elke keer wanneer het langer stil was dan de keer daarvoor, en als je dacht: Nu is het afgelopen, en bleef luisteren, kwam weer opnieuw de schrik je wurgen tot je ogen puilden, als de jaguar weer schreeuwde, zonder antwoord, zonder tegenroep, omdat er geen enkel dier bestaat, dat hem niet vreest. Alleen de echo uit de verte, waar een ander bos moest zijn, gaf aan het eind van elk gebrul een zacht gekreun terug.
Nu wist ik pas wat angst was. Deze nacht waarin ik mij nog reddeloos bevond, had mij geleerd hoeveel gevaar ons dreigt, wanneer we ons overmoedig uit de eigen levenssfeer, de kring van overzichtelijke zekerheden wagen, zoekend naar iets nieuws, het avontuur, het kwaad der ongewisheid.
En er kwam geen einde aan de nacht. De duisternis stond als een zwarte nevel, bijna tastbaar aan de stam geprest, en boven was niets van het luchtgewelf te zien, was slechts het zwart en gapend gat waarin mijn vijanden hun kans afwachtten. Eindelijk was het stil geworden, nu misschien voorgoed. Ik liet me een handbreed zakken, klaar om weer omhoog te vluchten bij het eerste brullen. Toen het uitbleef, weer een handbreed lager. Daar was een verdikking, die ik bij het klimmen niet gemerkt had, en die nu houvast gaf, neen, kil slijmerig bewoog bij het bevoelen van die steun, en kronkelde... Een grote slang! Ook in de boom gevlucht. Ik kon niet meer terug, moest weer naar boven, hoger dan de stam, tot het begin van de takken, waar ik springen kon. Desnoods in het bereik der zwijgende bewakers, maar hoger, hoger!