worp besturen met je staart, die verder reikt en leniger en sterker is dan een arm of been. De anderen achterna, waag je de eerste slingering door de ruimte van de kruin die je tevoren goed verkend hebt. Dan kan het niet mis gaan; overal vind je houvast. Tenslotte ben je vrij en veilig, iedere twijg, haast ieder blaadje ken je, en je weet precies hoe ver elk takje doorzakt als je eraan komt te hangen; waar je voor de koude ochtendwind het best beschut zit; waar het veiligst voor de regen. En je weet aan het licht dat over het bos schijnt en het trillen van de lucht boven de vlakte, of de dag al ver gevorderd is en hoe dichtbij de avond.
Je leert ook al de geluiden in de verte duidelijk verstaan. Des ochtends vroeg en bij het vallen van de nacht het hoog gekwetter van de papegaaien die in paren komen overvliegen, het getjilp van lijsters en van bosvinken. In de verte als het regenen gaat, het ratelend, onheilspellend huilen van de brulapen, het avondlijk trompetten van de padden in 't moeras, de krekels in de struiken, en wanneer het onweert het ontzaglijk gedaver van de donder, dat je weg laat kruipen en je klein maakt van ontzetting. Langzaamaan leer je de wezens kennen die de oorzaak zijn van andere geluiden dan het ritselen van bladeren en takken. En dan heb je nog de ongeziene wezens, die de nacht vervullen met gehuil, geroep, geblaf. Je weet alleen dat buiten, heel ver buiten, deze wereld groot en geheimzinnig is, en zou dat alles gaarne willen kennen, maar je bent nog bang.
Totdat je op een dag een troep die langs de stam omlaag snelt, durft te volgen, en je mee móet, wijl je in hun rij geraakt bent, hongerig bent als zij, en mee de vlakte in trekt, waar zij zich baden in het natte gras en buitelen van plezier aleer zij voedsel gaan verzamelen. Je kijkt wel telkens achterom of daar de Boom nog staat, geweldig, hoog en wijd, met lange windeslierten en de orchideeënnesten in zijn oksels, steeds herkenbaar, steeds te vinden, middelpunt van veiligheid.
En na een poos durf je ook de anderen te verlaten en je eigen weg te gaan, niet te ver weg, met andere jongeren die nieuwe paden zoeken, waar nog heel veel voedsel is. Je speelt met de libellen en slaat naar de vlinders, duikt een sprinkhaan achterop. Je leert het ongedierte kennen, dat hier groter is dan wat daarboven op de boom tussen je haren kruipt. Je bent gewaarschuwd voor de slangen en de grote