waar wij weer tot bezinning kwamen, woonden, sliepen.
In het bos daarachter, dichtgestrengeld, duister oerwoud, was gevaar. Daar leefden twijfels, angsten, onraad, kans om te verdwalen. Wonderen ook en dingen zeldzaam om te zien, maar tevens alle grimmigheid die te bedenken viel. De kleine, welvertrouwde vlakte was het Goed; het oerwoud er omheen het ondoorvorste Kwaad.
De boom die midden in de vlakte oprees, een herkenningsteken en een baken, had zich uit de bossen losgemaakt in majesteitelijke afzonderlijkheid - was iets aparts. En bovenin, vanuit de hoogste toppen van de kruin, was alles te overzien wat toen nog onze wereld was, een goed deel van het bos, zijn donkergroene en bruine boven-randen, met de wolkenlucht daarachter, met de vogels die daarbovenuit gestegen kwamen en weer in die kruinenzee verdwenen, vreemde grote vogels die de buurt vermeden van de boom waarin wij leefden.
Het zal met mij gegaan zijn zoals met de kleintjes die ik om mij heen ontstaan zag, nauwelijks uit de moederschoot gekropen, slechts een handvol harig, donker wollig leven, aan de moederborst gevoed, begerig naar de lauwe melk en warmte, warmte vooral. Gekoesterd door de zon die, zelf tot dansend lover door de kruin gebroken, ons omgaf met wellust, geuren uit de jonge okseltjes van stelen en van botten woelde en in de wijde kruin een zwoele, heerlijke atmosfeer bracht - zo werd je, vastgeklampt aan 't moederlijf, van tak tot tak gedragen langs de afgrond, met de groene, trillende onderwereld van de vlakte diep beneden.
Nergens vind je later grotere liefde, zekerder geborgenheid dan aan de borst of op de rug van haar, uit wier fluweligzachte onderbuik je bent ontwaakt in deze droom die leven heet. Geen weten is zo zoet als deze eerste kennismaking met de werkelijkheid waarin zij, op haar tocht naar voedsel en vertier, je binnenvoert, van dag tot dag een wijdere wereld in, waar de belevenis van gisteren met opgetogenheid opnieuw herkend wordt en het nieuwe van vandaag vol tinteling verrast, en een vermoeden van wat morgen komen zal, je van verwachting huiveren laat.
Soms durf je nauwelijks kijken, als de wijze moeder al te rap gaat, of een sprong waagt naar een verre, ogenschijnlijk onbereikbare tak.