Hart zonder land
(1931)–Albert Helman– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
Eerste reeks: kinderen | |
[pagina 23]
| |
[pagina 25]
| |
VAN ALLE MEISJES IN KAZAN WAS ER EEN DIE mij aan de zwartste haren, de openste oogen, de zuiverste liefde denken deed. Groucha, kleine Groucha, eer ik vergat je zuiver, stil gezichtje, eer ik vergat de moederlijkheid waarmee ook jij geofferd werd voor 't behoud der wereld... De gewoonheid van haar kinderspel had niemand kunnen verbazen. Zijn niet alle kinderen zoo? De pop werd aangekleed en uitgekleed, het wiegje was een oude doos, en ze lieten haar stil begaan, want met de pop was ze niet lastig, en haar moeder wist dat alle kinderen zoo speelden, en Groucha wist dat zij elken avond zoo geroepen werd: ‘Groucha, Grouchenka, zeg je kind goeden nacht, het is nu tijd om te slapen.’ Dan dekte zij de pop zoo zorgvuldig toe en kuste zij haar, zooals zij zelf gekust werd en naar bed gebracht, elken avond. In zulke kleine kamers gaan de jaren snel, en zij veranderen niet veel. Het was alleen stiller geworden, en haar moeder werd zwijgzamer, ingekeerder, en sprak soms bittere woorden. Dat kwam omdat Peter, haar vader, opeens was weggegaan naar een andere, verre stad - met andere vreemde vrouwen, hadden de buren verteld - en het had Groucha een trage, maar diepe schade gedaan, niet het wegzijn van de vader, maar de ingekeerde verdrietigheid, het zwijgzame mokken en de bitterheid van haar moeder. Een ademtocht, een vage gedachte reeds, brengen schade over zoo teere kinderen als deze. Stellig heeft niemand het gemerkt. Groucha toch was een flink meisje, zij hielp haar moeder in het huishouden, zij verpleegde haar als zij ziek was, want nu leed de moeder reeds jaren aan hevige hoofdpijnen, daarom spraken zij weinig, maar de moeder greep soms wel in pijnlijke krampen naar haar hand, en klemde die zoo stevig vast dat Groucha bang werd. Er was in dat kleine, oude kamertje zooveel te doen, dat Groucha ook weinig buiten kwam, en nooit sprak met andere meisjes. Zij kreeg zoovele kleine zorgen: de wasch, | |
[pagina 26]
| |
het bed, het eten, de twintig treden van de trap, de boodschappen naar de markt, dat ook de pop weldra vergeten was, en weggesloten in de kast lag, niet ver van de geel geworden doopjurk van Grouchenka. Maar haar gedachten hadden nooit het kinderspel gestaakt. Eerst had zij nog verlangd de pop uit de doos te nemen, en haar nog even aan te kleeden, maar des avonds was zij zoo moe, en moeder wilde ook dat zij vroeg naar bed ging om het licht. In bed dacht zij dan nog dikwijls aan de pop, en het was wonderlijk: wanneer je aan haar dacht, leek ze nog liever, en grooter en mooier dan vroeger. Op een nacht, ze was toen bijna veertien jaar, had ze zelfs gedroomd van de pop. Ze kon lachen en met de armen en beenen bewegen, juist als een levend kind, en toen zij met haar handjes tastte naar Groucha's wang, drukte deze het kind aan haar borst, terwijl een vreemde, ongekende warmte haar doorhuiverde. Sindsdien bleef zij denken aan de pop als aan een levend kind. Zij zag het heelemaal, en kende zijn gezichtje; soms dacht zij zoozeer aan het kind, dat zij zich scheen te buigen om het te betasten, en haar moeder vaak vermanen moest: ‘Sta niet te suffen, Groucha!’ Sindsdien ook, zag zij alle kleine kinderen van de buurt, zij keek de moeders, die hun zuigelingen droegen, na op straat, en als 't een lief kind was, dacht zij: zoo'n kindje zou ik ook willen hebben. En twintig namen bedacht zij voor dat droomenkind. Eens, dat was nu al enkele jaren geleden, had ze de moeder gevraagd: ‘Waarom krijgen we hier nu nooit een klein kindje?’ De moeder had toen gezegd: ‘God wil 't niet meer’. Een uur later had toen Groucha weer gevraagd: ‘Waarom zou God aan ons geen kindje willen geven?’ Toen had de moeder geschreid, en de hevige hoofdpijnen waren weer begonnen, zoodat Groucha nooit meer over het kind durfde spreken. En nu zij in haar droomen 't kindje reeds zoo innig vasthield, nu zou zij zelfs beschaamd ge- | |
[pagina 27]
| |
weest zijn om ervan te reppen. Zij werd zestien, en ofschoon in Kazan veel lieve meisjes wonen, had Groucha, zooals ik zei, de zwartste haren en de klaarste oogen. Zij had een heel gewoon gezichtje, maar scheen geen kind meer, want zorgzaam waren haar gebaren, en haar gang was loom van droomen en van moederlijkheid. 't Was op de markt dat de student Basil haar voor het eerst zag, en scheen te schrikken van haar oogen en haar zwarte haar, en van het wonderlijk, nauw-merkbare wiegen van haar heupen. Hij volgde haar op een afstand, en zag waar ze woonde. Nog enkele dagen volgde hij haar van dichterbij. Toen op de markt, bij een kraam, stond hij plotseling naast haar. Groucha merkte dat hij haar aankeek, dat hij glimlachte, en zij sloeg de oogen neer en wilde weggaan. - ‘Laat ik je mand dragen, hij is zoo zwaar’, vroeg Basil. Groucha antwoordde niet, maar de student pakte de mand op en zei: ‘ik weet al waarheen je moet’. Zoo was hun vriendschap begonnen, die enkel bestond uit het gaan des morgens naar de markt, als de mand nog leeg was, en Groucha hem droeg, en het teruggaan naar huis, wanneer hij vol was, en Basil hem torste. De student sprak veel, en Groucha luisterde graag naar hem, als hij vertelde van wat hij in de boeken las. Groucha luisterde in bewondering, en heimelijk deed zijn stem haar lachen. Slechts weinig sprak zij zelf, maar niet zoo weinig of Basil ontdekte wat haar droomen waren, en zag hoe of zij omkeek naar de kindertjes op straat. - ‘Hou je zooveel van kleine kindertjes?’ had hij een keer gevraagd. Groucha knikte. - ‘Gelukkig is ieder vrij zich kindertjes te krijgen’, zei Basil toen. Het meisje keek hem verwonderd aan. - ‘Je weet toch hoe je een kindje kunt krijgen als je dat wilt?’ - ‘Neen’, zei Groucha eenvoudig. Toen glimlachte de | |
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
student verbaasd en geheimzinnig, en hij sprak er niet verder over, ondanks de groote vragende oogen van Groucha, die hij tersluiks bekeek terwijl zij zwijgend naar huis liepen. Maar even vóór de straat waar zij woonde, zei hij: ‘Kunnen wij niet eens samen uitgaan, Groucha? Mijn zuster heeft pas een kindje gehad, dat moeten wij samen gaan zien...’ - ‘Ik kan nooit weg als voor boodschappen’, zei Groucha. - ‘Kun je niet wat verzinnen?’ Groucha schudde van neen. - ‘Probeer het eens’, zei de student bij het heengaan.
Eindelijk had Groucha een kans gevonden. Er was een brief gekomen voor haar moeder. De vader was verongelukt, en lag stervende in een hospitaal verweg, en schreef om zijn vrouw. Groucha zag hoe haar moeder, hoewel gansch verschrikt en ontdaan, een nieuwe energie kreeg, zich geld en kleeren bij elkaar zocht om te vertrekken. Groucha moest achterblijven, want het geld was ontoereikend voor een reis van beiden, en de brief sprak van haast. Het meisje kon zich van haar vader slechts weinig meer herinneren, en ze was bijna blij nu alleen te zijn in het huis, dat sinds zij Basil had leeren kennen, te klein scheen voor haar droomen. Had het kind niet ongemerkt de trekken en de mond gekregen van Basil? Het sprak met juist dezelfde stem, zooals een echo. En als zij droomde hoe het kind in haar armen lag, zag zij soms opeens dat 't groot en lenig was gelijk Basil. De volgende morgen vertelde zij hem dat haar moeder weg was. - ‘Nu kan ik mee naar je zuster’, zei ze. - ‘Uitstekend’, antwoordde Basil, en toen zij in een andere wijk gekomen waren, sloeg hij zijn arm om haar heen. Dat was nieuw, en wonderbaar van werkelijkheid voor Groucha. Al loopende leunde zij zachtjes over naar hem, en 't schonk haar zulk een zoete rust, dat het scheen alsof | |
[pagina 30]
| |
zij temidden van haar droomen liep, met Basil aan haar zijde, als een groot en werkelijk kind. In een park gingen zij op een bank zitten, bij het water. De student streelde haar over het hoofd, en speelde met haar handen. Zij zei enkel maar: ‘Kleine Basil’. Des middags bracht hij haar naar een eethuis, en toen zij daarna bij zijn zuster kwamen, vertelde Basil dat zij op dit uur was uitgegaan. - ‘Wij moesten maar naar jouw huis toe gaan, Groucha, en vanavond bij mijn zuster terugkomen?’ - ‘Dat is goed’, zei Groucha. Onderweg vertelde Basil van zijn jongenstijd, van alle streken en spelletjes die hij gedaan had. Groucha moest lachen om die malle verhalen, en de student drukte haar vaster tegen zich aan. - ‘En hoe heb jij gespeeld, Grouchenka?’ vroeg hij daarna. - ‘Ik weet alleen nog dat ik een pop had’, zei het meisje. ‘Een heel mooie pop, zooals een levend kind’. - ‘Er zijn haast geen poppen die er levend uitzien’, antwoordde de student. - ‘De mijne wel’, zei Groucha, ‘ik zal je hem thuis laten zien’. Basil keek rond toen zij de kamer binnenkwamen, en voelde iets in hem stil worden bij die sfeer van oud verdriet en kalme armoede die daar was tusschen de tafel, de enkele stoelen, het kastje met de ikoon en de doorgezeten canapé, - ‘Dit is ons huis’, zei Groucha. Basil ging op de canapé zitten. Het halfdonker van de kamer scheen hem eerst te beklemmen, maar het loopen van Groucha bracht een zonderlinge beweging en warmte daarin, die hem het hart deed kloppen, en zijn blik vertroebelde. Groucha zat verlegen bij de tafel, en beiden zwegen. Opeens had de student gevraagd: ‘Mag ik nu je pop zien?’ - ‘O ja’, zei Groucha, en ging naar de kast. Daar nam zij de pop die hard voelde, en stijf van de oude kleeren. Zij | |
[pagina 31]
| |
bezag het witte, geverfde gezichtje. - ‘Laat eens zien?’ vroeg Basil. - ‘Neen, hij is toch niet zoo mooi meer’, zei Groucha, maar de student trok haar naar zich toe op de canapé. De pop lag op haar schoot. - ‘Heb je veel van haar gehouden?’ vroeg Basil. Het meisje knikte verlegen. Toen zei Basil weer: ‘Je was toen zeker net een klein moedertje. Maar nu zou je een werkelijk moedertje kunnen zijn, daarom vind je ook alleen nog maar de werkelijke kindertjes | |
[pagina 32]
| |
mooi’. Groucha lag met haar hoofd tegen zijn schouder, terwijl hij zat te vertellen, verwonderd over de klank van zijn eigen stem in deze kleine kamer. - ‘Het is zoo eenvoudig om gelukkig te zijn’, zei Basil, ‘en dikwijls liggen onze liefste wenschen zoo maar voor het grijpen. Ik zie het telkens weer. Niets is er wat ik liever wensch dan jou, Grouchenka, om je dicht bij mij te hebben. En nu sla ik mijn arm maar om je heen en 't is zoo. En wat is dan jouw liefste wensch, mijn kleine?’ - ‘Een kind, Basil. Een levend, echt klein kind’. - ‘Dat ligt ook voor het grijpen, Groucha’. - ‘Als God het wil’. - ‘O, God wil altijd, als wij het willen’. - ‘Ik wil het immers zoo graag’. - ‘Weet je dan nóg niet wat je doen moet?’ - ‘Neen, zou jij het weten?’ - ‘Ja. Maar je moet er alles voor over hebben...’ - ‘Ik heb er alles voor over’. - ‘Men zou je uitschelden. Je moeder zou je verachten’. - ‘Waarom?’ Basil ziet rond, warm, met kloppende slapen. De kamer, de kast, de pop die op de grond gegleden is, de vroege avondschemer die over alles komt, het brengt radeloosheid over hem. Maar iets in hem dringt hem voort. - ‘Wat moet ik doen, Basil?’ fluistert Groucha. - ‘Luister!’ hijgt de student. ‘Durf je te zweren dat je alles over hebt om een kind te bezitten?’ - ‘Ja, dat durf ik zweren’. Basil maakt zich van haar los en neemt de ikoon van de kast. ‘Leg je hand hierop Groucha’. Hij durft niet meer te kijken, en sluit zijn oogen, hoewel de kamer reeds bijna geheel donker is. En terwijl zijn hand bij de hare ligt, op de ikoon, hoort hij het murmelen van haar stem: ‘Ik zweer dat ik alles wil geven voor een echt en levend kind.’ Dan zegt | |
[pagina 33]
| |
hij, geknield bij haar, met een heesche stem waarvan de warmte langs haar oogen streelt: ‘Ik zal je 't geven, aanstonds, aanstonds, Groucha.’ En hij dringt haar bij zich op den grond, om in diepte en donkerte mysteries te onthullen, mysteries te voltrekken.
Na deze nacht is 't leven voor Groucha slechts één verwondering geweest. Waarom vroeg hij vergiffenis bij 't weggaan? Nu zou er toch een kind zijn als God het wilde? Vier dagen later kwam de moeder terug, zwijgzamer, zieker, sinds zij de schim van haar man zag sterven in het hospitaal. Ook Groucha was zwijgzamer, geheel vervuld van het kind dat komen zou. Zij zag Basil ook weinig meer. Hij scheen haar te ontwijken, en leek beschaamd als zij haar liefde soms naar dankbaarheid deed zweemen. - ‘Ik moet nu toch aan de kleertjes gaan beginnen,’ dacht Groucha, want zij voelde reeds hoe 't kind ging groeien in haar, hoe 't bewoog. En op een keer, toen haar moeder weer gevraagd had: ‘wat sta je toch te hijgen, Groucha Wat word je traag?’ had zij gezegd: ‘We moeten kleertjes maken, moeder. Ik geloof dat ik gauw een kindje krijg.’ De moeder schreide, kloeg, zij vond geen woorden om te schelden. Maar Groucha kon haar droefheid niet begrijpen, noch waarom of haar moeder naar de commissaris ging en booze dingen van Basil zei. Evenmin begreep zij waarom Basil een driftig gesprek met haar moeder begon, en hoogdravende woorden sprak over vrijheid, zelfrespect en diepe instincten welke noodig zijn voor 't behoud der wereld. Terwijl de moeder luidop snikte, en Groucha op de canapé zat, met gansch afwezige gedachten. De moeder sprak van een huwelijk... - ‘Waarom?’ vroeg Groucha. - ‘Hiertoe heb ik nog geen middelen’, zei de student, met het hoofd gebogen naar de grond. | |
[pagina 34]
| |
Twee maanden later, op een nevelige morgen, werd het kind geboren; des avonds stierf Groucha, glimlachend, omdat zij zacht en ver nog hoorde het krijschen van haar zuigeling. |
|