Facetten van de Surinaamse samenleving
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 52]
| |
leren zichzelf of elkaar ook - eet op wat hij of zij daarbij aan eetbaars vindt. Zijn de sexuele bindingen dus vrij los, en geven de dansfeesten soms aanleiding zich van andermans vrouw meester te maken,Ga naar voetnoot*) aan de andere kant wijst het merkwaardige en zinvolle gebruik van de ‘couvade’ toch op de grote betekenis die aan het vaderschap - de succesvolle cohabitatie met één bepaalde man, die iets van zichzelf aan het ontstane kind overdraagt - wordt toegekend. Bij de couvade gedraagt de man zich geheel en al als ware hij de kraamvrouw, en wordt dan ook als zodanig behandeld. Met zorgen omringd, mag hij dagenlang zijn hangmat niet verlaten, om de nog prille geest, die van hem in zijn kind is overgegaan, niet in gevaar te brengen. Dat zijn vrouw, die al of niet bijgestaan door een andere vrouw of meisje, na het baren en het kind in de rivier of kreek in de nabijheid gewassen te hebben, direct weer aan het werk gaat en zich meteen met het verzorgen van haar man beijvert, is voor het ouderpaar volkomen logisch. Want het lichamelijk welzijn van haar baby heeft de moeder voorlopig, als het niet tegenloopt (wat vaak genoeg gebeurt), wel in de hand. Maar de geest van het kindje, dus ook zijn levensgeest, zit nog ten dele, als met een soort van onzichtbare nageboorte, aan de vader vast en is nog een poos van hem afhankelijk. Tegelijk echter demonstreert de man door zijn gedrag, dàt hij de vader is, met alle konsekwenties en verplichtingen daarvan. Men denke dan ook niet te lichtvaardig over de sexuele ‘ongebondenheid’ van de ongekerstende Indiaan. Bij de Caraïben in het Voorland (en Middenland) die al veel meer in aanraking zijn geweest met allerlei vormen van Westerse beschaving dan hun ethnische verwanten in het Achterland, ligt de situatie enigszins anders. Hun lichaam, zowel bij mannen als vrouwen, is veel meer met kleding, gedeeltelijk al fabrikaat, bedekt. Maar ondanks hun toenemende kerstening ondergaat het jonge meisje soms - maar lang niet altijd meer - toch nog een initiatie-rite, onmiddellijk na haar menarche, en zij heeft zich nadien als een volwassen vrouw te gedragen. Gewoonlijk trouwt zij vóór haar 15de of 16de jaar, en heeft op die leeftijd meestal reeds een kind. De jongens trouwen pas omstreeks hun twintigste levensjaar. Met zijn moeder, en daarna ook zijn vader, bespreekt de jongeman zijn keuze wanneer hij trouwplannen heeft, waarna zijn vader onder aanbieding van een sigaar aan de vader van het meisje, deze mededeelt dat hij hem gaarne wil spreken. Wordt de sigaar geaccepteerd, dan is de zaak daarmee al in feite | |
[pagina 53]
| |
beklonken; wordt de sigaar geweigerd, dan komt het aanzoek niet eens ter sprake en wordt er verder heel beleefd over andere dingen gebabbeld. Soms ook is het de moeder, die een geschikte man vraagt om haar dochter tot vrouw te nemen, - onder alle omstandigheden een bijna ideale situatie. Na enig verder ‘officieus’ contact tussen de jongeman en het meisje, haalt laatstgenoemde op een afgesproken dag de hangmat van haar aanstaande uit zijn ouderlijke hut, en bindt die 's avonds naast de hare in de hut van haar familie. Hiermee begint dan een soort van proefhuwelijk in de ouderlijke woning van het meisje. Valt deze proeftijd slecht uit, dan is er niets ergs aan de hand: het paar gaat weer rustig uit elkaar. Bevalt de samenleving het tweetal, dan bouwt de jongeman een eigen hut voor zijn gezin, meestal niet ver van die van zijn schoonouders, en begint dan met de geleidelijke verwerving van alles wat het jonge huishouden nodig heeft. Er wordt weinig gehuwd met iemand van niet-Indiaanse afkomst, hoewel er enkele gevallen bekend zijn van vermenging met Hindostanen, en heel wat meer gevallen van vermenging met Creolen of Europeanen, - eertijds niet alleen kolonisten, maar ook ontvluchte déporté's uit Frans Guyana. Er zijn dan ook nogal wat ‘gemengdbloedigen’ onder deze Indianen. Een grote rol speelt de indeling van de familie in twee groepen: die waarmee men bij voorkeur behoort te trouwen (een kind van de vaders zuster of van de moeders broer) en die welke als ‘broers of zusters’ worden beschouwd (ook al zijn ze het niet in werkelijkheid) en waarmee het ten strengste verboden is geslachtsgemeenschap te hebben, laat staan te huwen. De rest van de mensheid behelst ‘mogelijkheden’, want grote vooroordelen laten zich bij deze Indianen zelden gelden bij gunstige opportuniteit. Verder wordt bij de partnerkeuze sterk gelet op leeftijd en karakter, meer dan op lichamelijke eigenschappen of enigerlei somatisch normbeeld. Een goede vrouw moet jong en arbeidzaam zijn, zich rustig en waardig weten te gedragen, ook bij feesten, wanneer er nogal wat gedronken wordt. In geval van echtscheiding keren de partners ieder naar hun eigen familie en haar verblijfplaats terug. Na de proeftijd en de eerste jaren van aanpassing in het huwelijk komt scheiding echter weinig voor, en dan zijn er meestal ook nog geen kinderen, althans geen levende, bij deze bevolkingsgroep met een hoge, zij het drastisch verminderende zuigelingensterfte. Zijn er wel kinderen, dan nemen gewoonlijk de grootouders deze tot zich wanneer de ouders hertrouwen, hetgeen meestal wel het geval is. Bij deze Indianen geschiedt de cohabitatie bij voorkeur op initiatief van de man, die de hangmat van zijn vrouw bezoekt, boven ligt tussen haar benen, terwijl beiden zich heel duidelijk bewust zijn van de betekenis van het orgasme, - geheel op de ‘normale’ westerse wijze. Zij kennen eveneens | |
[pagina 54]
| |
sexuele jaloezie, die soms ook al echtscheiding veroorzaakt. Immers geslachtsverkeer binnen het ‘toegestane’ deel van de familie komt zowel bij wijze van initiatie van jongeren, als bij wijze van buitenechtelijke variatie, nogal frekwent voor. Verder zijn de feesten, die gewoonlijk met veel ongebondenheid en zelfs dronkenschap gepaard gaan, welkome belegenheden voor jongelieden van beiderlei kunne om zich (in het bos of in de hut van het meisje) te laten gaan. En niet de jongeren alleen. Maar sexuele omgang blijft onder alle omstandigheden strikt verboden met een menstruerende, of in geval een van de betrokkenen op het punt staat te beginnen aan, of bezig is met een belangrijke onderneming, zoals het maken van een boot, een jacht- of vispartij, of het bakken van aardewerk, het toebereiden van olie (beide vrouwenwerk) en dergelijke ingrijpende acties. Bij de bevalling zit de vrouw op een laag bankje in een afgeschutte hoek van de hut. Al naar de omstandigheden wordt zij bijgestaan door een ouder vrouwelijk familielid of door haar man. De helpster of de moeder zelf snijdt de navelstreng door, en alle ‘rommel’ wordt in een hoek van de hut begraven. Van de oorspronkelijke ‘couvade’, als hierboven beschreven, zoals die nog bij de Indianen van het Achterland gebruikelijk is, hebben de Caraïben in het Voorland ondanks hun voortschrijdende aanpassing aan westerse zeden en gebruiken toch nog een flink restant over. De vader moet zich na de geboorte van zijn kind, vooral van de eersteling, op allerlei wijzen in acht nemen, - niet roken of ‘sterke drank’ gebruiken, niet met ‘scherp’ omgaan, zich ontzien en liefst zijn tijd rustig in de hangmat doorbrengen om in geen enkel opzicht gevaar te lopen. Want ook hier leeft nog de overtuiging, dat de nog zwakke levensgeest van het kind pas van lieverlede zich losmaakt van de levensgeest van zijn verwekker en een zelfstandig bestaan voert. Maar ook de moeder is harerzijds na elke bevalling aan een taboe onderworpen: zij mag na de geboorte van het kind van vier tot zes maanden lang geen geslachtsgemeenschap hebben, - althans in theorie. Onder invloed van de Missie (en laatstelijk ook de Zending) zijn deze Indianen bepaald wars van abortie, evenals van technieken ter voorkoming van zwangerschap, en leven zij - formeel althans - monogaam. Of incidentele homofilie onder de Surinaamse Indianen voorkomt, is ondanks bepaalde verhalen die de ronde doen, niet vast te stellen. Hun geringe aantallen maakt het onwaarschijnlijk, maar onmogelijk is het niet, gezien het feit dat het bestaan van zich in uiterlijk opzicht als vrouw gedragende mannen wel bij verschillende andere Indianenvolken, zoals de Goajira in Columbia en de Crows in de Verenigde Staten, is geconstateerd. | |
[pagina 55]
| |
Tot de afwezigheid van inhibities draagt ook bij, dat de kinderen van jongs af aan alles meemaken, en sexus voor hen zodoende een puur functionele betekenis krijgt, niet anders dan honger, dorst en andere lichamelijke processen tot instandhouding van het leven. De voorstelling van het leven als een onafgebroken keten van genen is hiertoe essentieel, ook wanneer het ternauwernood benadrukt wordt of ‘erotisch’ tot uitdrukking komt. Het is èn biologische, èn ‘voorouderlijke’ noodzaak. Wel zien de Indianen er, in verband met magische invloeden die van anderen kunnen uitgaan, op toe dat zij de genitaliën steeds zorgvuldig bedekt houden, zodat deze aan andermans blik onttrokken blijven. Zelfs bij het baden in de rivier of kreek houden zij ze met de hand verborgen, en in dit opzicht is er zelfs in het Achterland meer pruderie bij de mannen, die hun lendedoekje dan ook tussen de benen doorgetrokken en op de rug vastgemaakt dragen, dan bij de vrouwen, die dit doekje slechts aan de voorzijde dragen en dus - behalve soms bij feestkleding - constant ‘met blote billen’ lopen, evenals met onbedekt bovenlijf.
Bosnegers. Bij de Bosnegers hebben wij op dit gebied met meer complicaties te maken. De verhouding tussen de sexen is er aan veel taboe's en regels onderworpen, - waarlijk niet alleen wat betreft hun arbeidsverdeling en de sociale rol die zij van hun puberteit af hebben te spelen. Tijdens de kinderjaren heerst er nog grote vrijheid; de baby's worden lang gezoogd, soms jarenlang, nadat zij al kunnen lopen en er al nieuwe siblings zijn. In een matrifocale samenleving is dit bewijs van affectie en binding - niet ter wille van enigerlei voeding - wel begrijpelijk. De nog geheel naakt rondlopende jongetjes en meisjes spelen met elkaar, men laat ze alle vrijheid tot fysieke exploratie, en de kinderspelen omvatten ook sexuele spelletjes, pre-coïtale en pseudo-coïtale, als ‘bij de schaapjes’. Zonderlinger is het, dat de moeders of plaatsvervangende moeders (tantes van moederszijde) vaak de penis van de knaapjes manipuleren om ze langer te maken en de mannekens zo in de toekomst van een indrukwekkender attribuut te voorzien. Maar niet zodra de puberteit zich kenbaar maakt bij beiderlei sexe, of een uiterlijk strenge scheiding en een totaal verschillende behandeling begint. Bij zijn overgangsriten ontvangt de jongen weinig of geen verdere sexuele voorlichting; hij heeft die dan ook al niet meer nodig. Maar het duurt nog lang en hij moet nog veel doen, voor hij zich een vaste vrouw kan verwerven, en is er dus op aangewezen op avontuur uit te gaan. Met veel risico's echter, wanneer hij erop betrapt wordt (of ervan verdacht) zich te vergrijpen aan het meest waardevolle van andermans ‘bezit’, zijn vrouw of inwonende dochter. | |
[pagina 56]
| |
Om het avontuur te vergemakkelijken, begint de jongeman meer en meer aan zijn uiterlijk schoon te werken, door opschik, enkele scarificaties in het gezicht en een manhaftig gedrag. En het meest van al door zich een goede reputatie te verwerven als kostwinner en snijder van ornamenten met veelal - niet door buitenstaanders ontcijferbare - sexuele symboliek. Anderen ‘zeggen het met bloemen’, de Bosneger echter met zijn zelfvervaardigd houtsnijwerk, versierde begeerlijke gebruiksvoorwerpen, - met iets heel persoonlijks dus. De dansfeesten, waarbij men elkaar niet aanraakt tijdens het dansen, maar daarna wel elkaar omhelst, geven vaak een goede gelegenheid aan paren om... even samen te verdwijnen. Er wordt weinig gekust, maar veel omhelsd, in het bijzonder door vrouwen onderling. Dit mede als aanmoediging of lof na elke dans. Weliswaar gebeurt het dan nogal vluchtig. Meisjes op weg vrouw te worden, hebben het moeilijker. Het is met heel hun vrijheid gedaan, niet alleen met hun sexuele, - al weet ook de zwarte Eva wel de nodige ontsnappingskansen te vinden. Speciaal haar menstruatie is, van de menarche af, bezet met taboe's; ze heeft deze perioden in afzondering door te brengen, en geen man die er ook maar over piekert toenadering te zoeken met zo'n ‘onreine’ vrouw. Dit blijft ook gelden voor gehuwden.Ga naar voetnoot*) Met magisch-rituele functies worden zij - om deze reden - gewoonlijk pas na de menopauze belast. Reeds vroeg beginnen de ouderen, maar ook de vriendinnen onderling bij het meisje de kleine, maar talrijke scarificaties patroonsgewijze aan te brengen op en nabij de erogene zones van het lichaam. Ze zijn immers van eminente betekenis voor haar ‘liefdesleven’, al is de operatie nogal pijnlijk en moet deze soms meerdere malen ter verfrissing en versterking worden herhaald. Nabij de mondhoeken, de zone tussen de borsten, rondom de navel, midden op de onderrug, maar vooral aan de binnenzijde van de dijen worden reeksen van kleine littekens aangebracht, de insnijdingen opgevuld met zwarte stof (houtskoolpoeder), die bij heling bobbeltjes van donker keloïdweefsel nalaten. Deze ornamentatie wordt kamba of kamemba genoemd, en is niet alleen een teken van schoonheid en aantrekkelijkheid, maar veroorzaakt ook sterk-erotische prikkelingen, zowel voor de vrouw als voor de man, wanneer deze ze niet alleen ziet, maar er bij zijn liefkozingen overheen strijkt en hun kenmerkende patronen ook met zijn vingertoppen her- | |
[pagina 57]
| |
kent en weet te duiden. Het is stellig niet zonder raffinement sui generis!Ga naar voetnoot*) Overigens gaat het bij deze liefkozingen meer om verleiding dan om een eigenlijke inleiding, want de Bosneger munt uit door zakelijkheid - een kwantificeerbare - en mag hij al lang van stof zijn bij het praten en onderhandelen, hij maakt het liefst kort wanneer het tot daden komt, en zoekt het liever in de frekwentie. Ook voor hem als bewoner van de wildernis, is alles wat zich onbeheerd in het bos bevindt, prijs; niet alleen het dierlijk wild. Een vrouw alleen ‘loopt wild’ en mag, mits ongezien, worden neergelegd, hetgeen zij in zulke omstandigheden ook zelden weerstreeft. Maar gehuwden zullen zich er wel voor wachten een kind in het bos te verwekken; stellig zou de toeziende, jaloerse geestenwereld zich meteen al van het beginnende nieuwe leven meester maken, tot groot nadeel voor het kind in de moederschoot en vooral na zijn geboorte. Bepaalde geesten onderhouden trouwens sexueel verkeer met hun adepten, bezorgen ze een pseudo-zwangerschap, zijn gebeten op ontrouw en weten deze onbarmhartig te bestraffen. In het bos, op een verhoginkje in zijn hut (of veeleer die van zijn vrouw), maar het liefst in een hangmat, die zich immers het best daartoe leent, cohabiteert de Bosneger, vooral bij vaste verhoudingen, met een sterke voorkeur voor de positie waarbij hij onder ligt, en de vrouw zich schrijlings over de hangmat heen, met haar aldus gemakkelijk bereikbare kamemba en haar gonoe mofo (geweer-mond) het gemakkelijkst weert.Ga naar voetnoot**) Tegenover de gedachte dat deze gewoonte iets met een matrifocale instelling te maken zou kunnen hebben, stelt zich de wetenschap, dat dezelfde vrouwen nogal eens slaag krijgen, niet alleen van hun man of oom die het vaderlijk gezag over hen uitoefent, maar ook van de mannelijke of vrouwelijke basia (dorpsopziener) wanneer hun gedrag of ijver teveel te wensen overlaat. En men komt tot de overtuiging dat althans hier geen erotisch kantje aan zit, wanneer men - zelfs van verre - het gekrijs hoort, dat ermee gepaard gaat. Heeft een Bosneger aan zijn vele verplichtingen tegenover zijn eigen mensen en vooral zijn schoonfamilie en zijn aanstaande voldaan, om eindelijk een eigen vaste vrouw te kunnen bezitten, en komt hij daarna weer in wat betere doen, dan neemt hij, liefst in andere dorpen langs de rivieren die | |
[pagina 58]
| |
hij bevaart, enige bijvrouwen die hij al reizend bezoekt, met medeneming van geschenken zoals rijst, snuisterijen of snijwerk, waartegenover staat dat zij hem dan tijdelijk verzorgen of leeftocht voor de verdere reis meegeven. Want de vrouwen blijven wonen in hun eigen dorpen, waar de man een vreemde blijft. Soms bevindt een bijvrouw zich in hetzelfde dorp als de eerste vrouw, maar dan meestal in een eigen huis, steeds door de man voor haar gebouwd.Ga naar voetnoot*) Bij de zeldzame samenwoning van twee vrouwen van één man, is ruzie gewoonlijk niet van de lucht. Overigens mag men niet huwen met wie en wanneer men wil. Als bij zoveel West-Afrikaanse volken van wie zij afstammen, zijn er allerlei verwantschapstaboe's en verboden tijdstippen, evenals ‘verboden’ zwangerschappen, waaraan met abortiva onverbiddelijk een eind gemaakt wordt. Het is begrijpelijk dat bij dit alles de mannen nogal eens behoefte hebben aan afrodisiaca en triakels, al wordt impotentie doorgaans aan de invloed van kwade geesten toegeschreven, en hiertegen dus de hulp van de obia-man of wisi-man (meer geestbezweerder dan medicijnman) ingeroepen. Tegenwoordig wordt evenwel ook vaak de hulp van een pillen, tabletten of injecties toedienende arts gezocht, vooral bij bezoeken aan de stad. En wat de vrouwen betreft, een onvoldoende potente man zakt in de Bosnegersamenleving veelal ook af tot een slecht verzorgde man. Hij gaat dan liever reizen en trekken, of een werkkring zoeken buiten de oude landbouwgemeenschap, in de mijnen of bij de houtkap. Met een krachtige liefdesdrank, ditmaal niet van een arts afkomstig, vindt hij dan wel weer een vrouwelijke gegadigde.Ga naar voetnoot**) Wie noemt de Bosneger een ‘mooie’, dat is in zijn geval: sexueel-aantrekkelijke vrouw? Ze ziet er ‘goed’ uit, zoals men het zegt, wanneer ze in het bezit van fraaie sacrificaties en nogal struis en dik geworden, voorzien is van grote, langwerpige borsten ‘als de brulaap’ (kwata bobi) en brede, maar naar beneden smal toelopende dijen ‘als van een kever’ (asege bowtoe). De West-Afrikaanse steatopygie geniet ook hier in Suriname de nodige waardering, en het is prijzenswaardig wanneer een vrouw een achterste ‘als Indiaanse knuppels’ (ingi kodja) met zich meedraagt. En natuurlijk moet | |
[pagina 59]
| |
ze breedheupig en vruchtbaar zijn, in staat om vele kinderen, maar liefst geen tweelingen, levend en zonder complicaties ter wereld te brengen en ze goed te voeden. Wordt een kind verwekt voordat de moeder een menstruatie gehad heeft, dan wordt de baby geacht van goddelijke oorsprong te zijn, en gaat het dus een buitengewoon leven tegemoet. Overigens is het een vrouw meer dan een jaar lang na de geboorte van een kind verboden gemeenschap te hebben. Omgekeerd is voor een Saramakaanse weduwe bijslaap noodzakelijk om haar rouw te kunnen beëindigen. De aangewezen persoon voor deze taak is de oudste broer van haar overleden man, en bij ontstentenis van een zwager, de eerste de beste vrijwilliger. Enigerlei vorm van leviraat wordt ook onder andere Bosnegers passend geacht. Een zwangere vrouw, tenslotte, mag geen nacht zonder man slapen, - naar het heet ‘ter wille van het ongeboren kind’.Ga naar voetnoot*) De Bosnegers zijn meesters in het vinden van rationalisaties, op sexueel gebied niet minder dan in hun religie, die geheel hun levenspraktijk beheerst. Overtredingen van de sexuele taboe's worden, indien ze bekend raken, sociaal bestraft. Blijven zij verborgen, dan zijn de straffen (koenoe) van bovennatuurlijke en voorouderlijke zijde nog veel verschrikkelijker, hoewel eveneens ‘afkoopbaar’ via de obia-man.
Stadscreolen. Wonderlijk genoeg wordt in Suriname niet het voorbeeld van Cham, de legendarische stamvader der ‘Hamieten’, maar dat van de beide andere zonen van Noach gevolgd, die de schaamte huns vaders bedekt hielden. Het is een prima facie on-erotisch land, waar de sexualiteit angstvalliger aan het oog van ongewensten of oningewijden onttrokken blijft dan in menig ‘decadent’ Europees land of elders het geval is. Dit geldt met name voor het Creoolse volksdeel, zelfs in de als elke stad meer dan het platteland ‘verdorven’ hoofdstad. Het uiterlijke schaamtegevoel, de notie van wat naar buiten toe ‘indecent’ is, blijkt bij alle bevolkingsgroepen, behalve de Indianen, sterk ontwikkeld; wellicht ten koste van het meer verinnerlijkte, waarbij men niet zoveel om de schijn, maar meer om het wezen geeft. De Stadscreolen laten zich in dit opzicht misschien het moeilijkst peilen, daar zij op sexueel gebied nogal ongedifferentieerd zijn; maar ze geven zich toch voldoende bloot (zij het slechts in oneigenlijke zin) om ons toch tot een paar duidelijke waarnemingen in staat te stellen. Al is dan ook elk | |
[pagina 60]
| |
exhibitionisme - ook bij de vrouwen - hun vreemd, en leggen zij integendeel een opvallende schaamachtigheid aan de dag, wat hun uiterlijk voorkomen en openlijk gedrag betreft. De prostitutie is er relatief gering en... interraciaal; ze is echter grotendeels overbodig vanwege de opvallende beschikbaarheid van verkieslijker mogelijkheden, en meer op vreemdelingen afgestemd. Tenslotte is Paramaribo een internationale havenstad en het nationale uitgaanscentrum, hoe bescheiden ook, voor bezoekers uit het Achter- en Middenland. De Creoolse prostituée geniet dan ook niet de minste consideratie, en de negatieve gevoelswaarde van aanduidingen als wenke (uit het Engelse ‘wench’) of erger nog motjó laat niemand die ze verstaat in twijfel. Des te meer contrasteert hiermee de bijna totale afwezigheid van sociale blaam, waarop ongehuwde moeders, vaak nog zeer jong, vaak recidief, moeders waarvan elk kind een andere vader heeft, roekeloze verleiders van zeer jonge meisjes, openlijk geïnstitutionaliseerde houders van bijvrouwen (vaak hebben zij er meer dan een), aanzienlijke schuinsmarcheerders en zelfs ‘sexcellenties’ zich mogen verheugen. De tolerantie is opeens schier onbegrensd. Zeker zolang alles achter gesloten deuren gebeurt, zonder naaktloperij, en alleen maar de konsekwenties zichtbaar worden. De Surinaamse samenleving ergert zich niet gemakkelijk op dit gebied, en weinigen worden met de vinger nagewezen, - wel vreemdelingen (vooral blanken) het land uitgezet wanneer ze het maar iets te bont maken, of liever: te bruin bakken. De ‘liefde die vriendschap heet’ voert slechts een armetierig bestaan onder de Stadscreolen. Van enig taboe der virginiteit - bij de Bosnegers nog aanwezig - is bij de Stadscreolen niets meer over. Is dit alles een gevolg van acculturatie of van retardatie? Veel kan geweten worden aan het kolonialisme en de daardoor geschapen sfeer; veel ook aan atavisme en restanten van meegebrachte sexuele cultuurpatronen uit Afrika (en Azië), gelijk wij al bij de Bosnegers zagen. Alleen zijn de patronen bij de Stadscreolen al in zekere mate afgezwakt en zijn de mensen terzelfdertijd daardoor ‘bandelozer’ geworden. Niet méér overigens dan de stadsbewoners van menig ander land; wel ànders op allerlei punten. Oude taboe's zijn nagenoeg geheel verdwenen, alles kan en mag feitelijk, op het wettelijk strafbare na. En zelfs dat... soms. Komt het uit, het wordt gemakkelijk vergeven en vergeten. Vooral in het eerste is deze samenleving groot; in het laatste, vooral wanneer het bepaalde personen geldt, ook. Bij nagenoeg totale afwezigheid van godsdienstige inhibities, is het de veroveringszucht, bij beide sexen, die op de voorgrond treedt. Met als gevolg bij het sexueel contact: haast en vooral kwantitatieve, weinig kwalitatieve appreciatie voor de prestaties. De ‘ambiance’ kan worden samen- | |
[pagina 61]
| |
gevat als een van geringe erotiek (afwezigheid van verfijnde, vertraagde prikkeling) bij frekwente ‘primitieve’ geslachtsgemeenschap. Snelle coïtus ‘achter de boom’ desnoods, en klaar. Bij veel jongeren zonder verdere bindingen, zuiver functioneel, zonder nadrukkelijke keuze of zelfs volgens een keuzepatroon, alle mogelijkheden aangrijpend. Voedsel voor opsnijderij en vaak... laster. Dat vrouwelijk initiatief hierbij gelijk-op gaat, is mogelijk een gevolg van de matrifocale structuur, die ook nu nog in de Stadscreoolse gemeenschap verscholen en hier en daar zelfs aan de oppervlakte herkenbaar is. De kinderloze vrouw is volstrekt niet in tel, om speciale redenen die elders in dit boek afdoende verklaard zijn. Zodra een meisje de huwbare leeftijd bereikt heeft, en menigmaal juist daardoor, is het ‘haar een zorg’ een kind te bekomen. Er heerst bepaald een cultus van de kinderrijkdom en een enorme bereidheid van de maternale grootmoeder om het mogelijke te doen voor de verzorging van alle vaderloze progenituur.Ga naar voetnoot*) Het huwelijk wordt veeleer beschouwd als consolidatie van de onderworpenheid der vrouw, dan als sociale verzekering tot instandhouding van het gezin. Vandaar het nog altijd veelvuldig voorkomen van ‘shifting fathers’, met nòg minder binding en verantwoordelijkheidsgevoel dan bij de Bosnegers het geval is. De rondreizende, soms dagelijks elk van hun bijvrouwen bezoekende vaders gaan er prat op dat zij dit doen, en zo toch ook een plicht vervullen. Het summum van plichtsbetrachting is ook hier: voor elke bijvrouw bij wijze van consolidatie-geschenk een eigen huis te kopen, dat op de lange duur eigendom van de concubine en haar kinderen blijft. Dit geldt mede, zoal niet vooral, voor de beter-gesitueerde middenklasse, bij wie het bezit van veel bijvrouwen tevens als status-symbool geldt.Ga naar voetnoot**) Huwelijken worden bovenal gesloten omwille van de wettelijke gevolgen voor nalatenschappen. Zij zijn zeker niet stabieler dan de ongewettigde verbintenissen die nog veel onder de minder-gegoeden voorkomen en, al of niet kerkelijk gesanctioneerd, het karakter dragen van het door de Evan- | |
[pagina 62]
| |
gelische Broeder Gemeente al in de latere slaventijd geïntroduceerde ferbontoe (verbond). Waar zulk een verbintenis duurzaam is, wordt ze vaak op latere leeftijd ‘ter wille van de kinderen’ omgezet in een legaal huwelijk. Dit gebeurt dan met dezelfde feestelijkheid, soms zelfs met dezelfde attributen, als het huwelijk van jonge paren. Volwassen kinderen en zelfs kleinkinderen lopen dan opgewekt mee in de bruiloftsstoet. De noodzakelijke festiviteiten bij zo'n huwelijk zijn kostbaar, hetgeen dikwijls een motief is om de gebeurtenis zo lang mogelijk uit te stellen. Bij de partnerkeus onder jongeren die trouwen, gelden een aantal betrachtenswaardige criteria. Tot op zekere hoogte worden onbewust ethnische filmnormen gevolgd, en sinds de leuze ‘Black is beautiful’ ook in Suriname, vooral onder de donkergekleurden, grote weerklank gevonden en het zelfvertrouwen gesterkt heeft, is de tendentie om bij voorkeur een lichter gekleurde partner te zoeken, aanmerkelijk verminderd, maar zeker niet geheel verdwenen. Nog altijd bestaat de neiging de lichaamskleur en het haar (kroeshaar) te ‘verbeteren’ voor de progenituur, door een partner te kiezen die dit biologisch waarschijnlijk maakt en kans geeft op nakomelingen met ‘gladder’ en ‘goed’, dat is sluiker haar, en blanker voorkomen. Wat niet wegneemt dat bij een zo sterk gemengde bevolking zich menigmaal een bijna puur specimen van een der voorouder-volken te voorschijn ‘mendelt’. Overigens geniet onder de Creolen het Javaanse type de voorkeur boven het Hindostaanse, het Chinese de voorkeur boven het Javaanse, en staan allerlei ‘mengsels’ in hoger aanzien dan de ‘zuivere’ Aziatische typen. Bij de ‘gemengden’ is uiteraard de interraciale toegankelijkheid ook groter, en komen huwelijken of vaste verbindingen dus gemakkelijker tot stand dan tussen representanten van totaal verschillende ethnische groepen. Homofilie onder mannen komt voor, maar zeker niet veelvuldig; meisjes en vrouwen zijn te gemakkelijk bereikbaar.Ga naar voetnoot*) Bij de vrouwen echter is het omgekeerde het geval. Onder hen, ook de niet-manloze, komen lesbische contacten en zelfs duurzame verbindingen veelvuldiger voor dan zelfs in deze tijd normaal geacht mag worden. Over de oorzaken van dit verschijnsel (mati) wordt elders in dit boek nader ingegaan vanwege zijn culturele | |
[pagina 63]
| |
betekenis. De sexuele activiteit van zulke lesbiennes wordt ietwat denigrerend griti (raspen) genoemd.Ga naar voetnoot*) In de conversatie, zowel onder mannen als vrouwen, en in gemengde gezelschappen, worden sexuele zaken met voorliefde, totaal onbevangen en meestal niet zonder enige humor besproken. In de orale volksliteratuur vindt men dan ook menig spreekwoord (odo), raadsel of dierfabel (anansitori) met uitgesproken ‘sexy’ inhoud. Ze worden niet voor de kinderen verborgen gehouden, gelden integendeel als wijze lessen. Het komt ook bij de Stadscreolen uit: Jong geleerd is oud gedaan, ‘zoals de ouden zingen, piepen de jongen’. De huidige piepen alleen veel harder.
Hindostanen. De door hen uit India meegebrachte cultuur, waarin van oudsher aan het sexuele leven veel aandacht geschonken werd, drukt nog altijd een stempel van erotiek op het niet-openbare leven van de Hindostanen. Maar er dringt weinig hiervan naar buiten door, en de Hindoeistische verering van de lingam, het gestyleerde phallus-symbool, wordt nauwelijks bewust als onderdeel van een vruchtbaarheidscultus ervaren. Met hun minachting voor interraciale verbintenissen, die uiteraard met (niet altijd konsekwent toegepaste) reciproke minachting van de andere volksgroepen beantwoord wordt, blijven zij hun traditionele normen veelal trouw, al is er, vooral in de stad, stellig sprake van een doorbraak onder de jongeren, en komen meer en meer huwelijken tussen Hindostanen en Creolen voor. Tegen verbintenissen tussen Hindostanen en Creolen heeft onder eerstgenoemden, als het geen brahmanen zijn, nooit ernstig bezwaar bestaan, noch tegen die met bijna blanke Creolen, al worden (of werden?) zulke huwelijken omgekeerd, van Creooolse zijde, minder gewaardeerd. De grootste aversie gaat bij de Hindostanen uit naar de door hen kafri genoemde neger of negerin, en het is hier geen kwestie van huidskleur, daar de betreffende partijen in dit opzicht soms nauwelijks enig verschil tonen, maar van andere fysieke en vooral ook psychische factoren. De interraciale opvoeding - dank zij het heersende schoolsysteem, en | |
[pagina 64]
| |
vooral opvoeding buiten het land - draagt er echter veel toe bij, de raciale barrières ook op dit, het meest ‘essentiële’ gebied, te doorbreken. Gelukkig maar. Immers alleen zó kan Suriname zich op de duur tot een hechte en homogene natie ontwikkelen. Een andere strijd tussen de generaties speelt zich geheel binnen de Hindostaanse bevolkingsgroep zelf af. Het voortbestaan van het instituut der groot-familie, waarin de huwende zoon het ouderlijk huis niet verlaat, maar zijn jonge vrouw bij haar schoonouders intrekt en daar gedurende vele jaren, ook na het baren van kinderen, moet blijven, is iets wat de jonge Hindostaan, en vooral het al wat meer ontwikkelde meisje, niet langer neemt. Zij laten zich deze bevoogding en ‘conditionering’ niet langer welgevallen, en streven al vroeg naar een vollediger persoonlijke zelfstandigheid dan binnen de groot-familie mogelijk is. Naar Hindoe-opvatting is het huwelijk, met veel ceremonieel door de pandit voltrokken en door hem ook wettelijk bekrachtigd, absoluut en onontbindbaar; het blijft zelfs nog voor een aantal toekomstige incarnaties gelden. Wettelijke scheiding is mogelijk, en er wordt tegenwoordig druk genoeg gebruik van gemaakt, maar het is een onreligieuze handeling, dwars tegen de traditie in. Vandaar dat ouderen zoveel prijs stellen op vroegtijdige conditionering van het jonge paar - uiteraard de jonge vrouw het meest - binnen de vaderlijke groot-familie. Veel schoondochters hebben het dan hard te verantwoorden onder dit bap-mai-regiem, waar de oude bap (vader) en vooral de mai (moeder) alle gezag uitoefenen. Tyrannie door laatstgenoemde tegenover het ‘vreemde’ en verder onbeschermde meisje - omdat haar bruidegom zowel sociaal als economisch machteloos is om haar onder zijn hoede te nemen - komt maar al te dikwijls voor. Met tot gevolg onder meer, dat suicide nog zulke jonggehuwde vrouwen verre van ongewoon is, vooral wanneer zich niet spoedig genoeg een nakomeling komt aandienen. En zelfs dan hebben deze jonge vrouwen weinig te vertellen over hun eigen kroost, zo lang zij nog onder het dak van de groot-familie vertoeven, mager blijven en vreugdeloos. Dit wordt haar aangerekend, want dik geldt voor mooi, welvarend en moederlijk. Het wordt haar plicht geacht, zoveel mogelijk kinderen ter wereld te brengen. De schoonmoeder bevordert dit niet in de laatste plaats door van de jonge vrouw onderworpenheid en dienstbaarheid te eisen en haar deze deugden hardhandig bij te brengen. In de laatste tijd zoeken jongere meisjes en vrouwen, die van dit alles niet gediend zijn, meer en meer hun toevlucht tot... prostitutie. De aangeboren handelsgeest komt ze daarbij goed van pas. Dit is een nieuwe ontwikkeling, want van jongsaf werd het Hindostaanse | |
[pagina 65]
| |
meisje met grote behoedzaamheid tegenover de buitenwereld en de mannen in het algemeen grootgebracht, en zo snel mogelijk uitgehuwelijkt. Immers het taboe der maagdelijkheid wordt traditioneel ook nu nog streng gehandhaafd, en een meisjes dat niet vroeg trouwt, wordt als waardeloos beschouwd en gewantrouwd, in nog meerdere mate dan de kinderloze gehuwde. Wel komen er praktisch geen kinderhuwelijken meer voor (ze zijn wettelijk verboden), maar de door velen als de meest heilzame beschouwde ‘gearrangeerde’ huwelijken zijn in zo flagrante strijd met allerlei hedendaagse filmromantische opvattingen inzake partnerkeus, dat de onder de Hindostanen aanwezige ‘generation gap’ zich stellig op dit gebied het felst, en soms op dramatische of zelfs tragische wijze openbaart. Nog altijd wordt een groot aantal Hindostaanse huwelijken door koppelaars(ters) en bij ouderlijke afspraak gearrangeerd, en leren bruid en bruidegom elkaar vóór de meestal pompeuze huwelijksvoltrekking ternauwernood kennen. In de ‘tweede levensfase’ waarin deze ‘rite de passage’ de Hindoe voert, is ‘wellust’ en het verwekken van kroost zijn hoogste plicht, en hij voldoet hieraan op weinig-geraffineerde, doch meestal wel ijverige wijze. Alle ‘Kama-soetra's’ en dergelijke werken ten spijt, is deze oorspronkelijk rurale bevolking weinig tot ‘voorspel’ en variatie geneigd, of uit op erotische verfijning. Wel is een uit India stammende (ook in West-Afrika en onder de Bosnegers bekende) wijze van cohabiteren bij sommigen in zwang - heden ten dage vermoedelijk minder dan vroeger - die pangoel genoemd wordt. De coïtus geschiedt dan in gehurkte positie, met naar elkaar toegewende gezichten en gespreide knieën. Veelvuldige cohabitatie wordt als een morel plicht beschouwd, en naar het oordeel van insiders komt hierdoor (de ongeoorloofde) polygynie onder de Hindoe's veelvuldiger voor dan (de religieus geoorloofde) onder de Islamieten. Een statistisch bewijs hiervan ontbreekt natuurlijk. Onder de Mohammedanen is dit ook niet veel anders, al kennen deze wel theoretisch polygynie, maar komt zulks in de praktijk nauwelijks voor in Suriname, waar het trouwens officieel ook niet is toegestaan. Het bezwaar voor de Moslims wordt echter gemakkelijk opgeheven door de eenvoudige wijze waarop verstoting - met alle legale gevolgen van dien - bij hen plaatsvindt ten overstaan van de mullah, die soms al bij de huwelijkssluiting met goedvinden, zo niet op wens van partijen, metéén een ‘voorwaardelijke verstoting’ incalculeert, - ‘voor alle zekerheid’. Onder jongeren, in aanraking gekomen met andere, vooral meer westers-libertijnse sex-mores (grotendeels door de film, door tijdschriften of in het | |
[pagina 66]
| |
buitenland) geldt de Hindostaanse erotiek nu als primitief, en het traditionele Indiase somatische normbeeld niet langer als onaanvechtbaar. Paradoxaal is het objectief vaak esthetisch zeer geslaagde product van de meest verfoeide vermenging, Hindostaan en kafri (negroïde), namelijk de dogla meestal juist een type dat de beste uiterlijke kenmerken van beide contribuerende bevolkingsgroepen combineert, in veel sterkere mate dan de voor Hindostanen meest aanvaardbare (want ‘Arische’) vermenging met een blanke. Intussen blijft de opmerking van de inheemse romanschrijfster nog steeds actueel, die de Hindostaanse appreciatie voor vrouwen van het eigen ras uitdrukte met de formules: ‘Gezond als je veel vlees op je botten had zitten. Veel vlees beloofde een onuitputtelijke sex, een geschikte baarmoeder’. Maar eveneens als correctief hierop: ‘Mooi was je, als je precies op een Arische filmster leek: een lichte huid, zwart golvend haar’.Ga naar voetnoot*)
Javanen. Ofschoon de Surinaamse Javanen, zeker in niet mindere mate dan de Hindostanen, van huis uit een landelijke, boerenbevolking zijn, vertonen zij op sexueel gebied een grotere verfijning en flexibiliteit, en misschien ook een intensievere belangstelling dan laatstgenoemden. De onbezorgde, bijna inhibitieloze austronesische zinnelijkheid die zij naar Suriname meebrachten, steekt in haar veelzijdigheid - want geen der vijf zintuigen blijft uitgeschakeld - opvallend af tegenover de genitale monomanie van de meeste andere bevolkingsgroepen. De ranke, slanke Javaanse, die ook na meerdere bevallingen, en tot zelfs in de ouderdom gewoonlijk haar welgeschapen figuur weet te behouden, dank zij het gebruik van speciale ‘wikkels’ na elke partus en een uiterst doelmatige kleding, geniet dan ook zelfs bij de Creolen meer waardering dan haar Hindostaanse sexe-genoten. Maar ofschoon de Javanen meest wel ‘oppervlakkige’ Moslims zijn, wordt hun type toch zelfs onder de Mohammedaanse Hindostanen weinig aantrekkelijk geacht, - en vice versa. Zelf geven de Javanen ook verre de voorkeur aan Europeanen of Chinezen boven Hindostanen of Creolen, althans met woorden, want de feiten logenstraffen deze habituele uitspraak. Het uit Java bekende, achter de glanspenis door het frenulum heen aangebrachte paardehaartje (middel tot extra-prikkeling) werd, en wordt wellicht nog, in Suriname sporadisch toegepast. Bij het Javaanse liefdesspel wordt niet gekust, maar de partners besnuffelen elkaar op velerlei wijzen. Hun geringe lichaamsbeharing - in tegen- | |
[pagina 67]
| |
stelling met de Hindostanen - bevordert de gewoonte om erogene zones te epileren en veel gebruik te maken van kruidnagelachtige parfums. De vrouwen zijn erotisch actief, en daar, ook op het platteland, de Javaan veelal geen bezwaar heeft tegen enige ‘bijverdienste’ door de eigen vrouw, als dit maar zonder gezichtsverlies voor de heer-en-meester gebeurt, is er - vooral in het jongste verleden - nogal wat onprofessionele prostitutie onder hen voorgekomen. En ook heel wat professionele. Deze toestand heeft zich echter de laatste tijd sterk gewijzigd, - ongetwijfeld onder invloed van de gunstiger geworden economische omstandigheden waaronder de Javanen zijn komen te verkeren. Met de betere positie die zij over het algemeen in de Surinaamse samenleving beginnen in te nemen, zijn de Javaanse prostituées afnemend in aantal; de weinige zijn thans ‘geziene’ personages en behoren tot de duurste klasse. In de havenstad die Paramaribo nu eenmaal is, staan de Creoolse en de Hindostaanse professionals op een aanmerkelijk lagere trap; ongeveer in deze volgorde. Onder de Javanen zelf geldt de prostituée als iemand die ‘gevaarlijk’ is, vanwege de magische middelen waarover zij heet te beschikken; maar daar zij vaak ook ‘danseres’ en ‘zangeres’ is, wordt zij uit het sociale leven niet bepaald geweerd. Voor de Javaanse jongen is de besnijdenis, die plechtig gebeurt tussen zijn tiende en zestiende jaar, de voornaamste dag van zijn leven. Voordien mag hij niet trouwen. Voor het meisje is de belangrijkste dag: die van haar huwelijksplechtigheid, en geheel haar opvoeding is daarop gericht. Aan de virginiteit op zichzelf wordt in de praktijk niet zoveel waarde toegekend, en wat haar bovenlichaam betreft, kent de Javaanse ook weinig pruderie, - geheel in tegenstelling met de Hindostaanse die er enkel toe overgaat met ontbloot middel (middenrif) rond te lopen. Waar de oude adat nog geldt, wordt het meisje al jong uitgehuwelijkt, liefst vóór haar vijftiende jaar. De vader arrangeert deze aangelegenheid voor zijn zoon, nadat hij de keuze met zijn vrouw besproken heeft. Bij overeenstemming betaalt de vader van de aanzoeker de vader van de aangezochte een klein bedrag, paningset genoemd, dat als bezegeling van de afspraak geldt (paning betekent ‘band’). Vroeger kregen eerst dan de betrokken jongelieden iets te horen, maar dit is thans wel anders, vooral omdat het als een schande geldt, wanneer zij geen gevolg geven aan de paningset. Zij weten er trouwens beter raad op, want vaak laat de jongen zich 's ochtends ‘snappen’ na de nacht bij het meisje van zijn keus te hebben doorgebracht; en dan wil de adat dat zij zonder meer trouwen, als konsekwentie van de terecht of ten onrechte veronderstelde ontmaagding. En de paningset is in dat geval overbodig. | |
[pagina 68]
| |
Frekwent bioscoopbezoek door ‘verloofden’ is tegenwoordig usance. Een gunstige datum voor het huwelijksfeest wordt door de huwelijksvoltrekker, de ka'um, aangewezen, en als de grote dag is aangebroken, wordt de bruid gekleed door een vrouwelijke dukun, die gespecialiseerd is in dit ingewikkelde proces dat wel vier à vijf uren duurt, met allerlei ontharing, poederen, kappen en versieren. Grote, soms dagenlang durende feestelijkheden volgen, ofschoon zulke ‘eerste’ huwelijken doorgaans niet erg stabiel zijn, en de volgende dan ook met minder drukte en vertoon gepaard gaan. Polygynie vindt men zelden bij deze ‘lauwe’ Islamieten. Veel vaker hertrouwen zij, in overeenstemming met het vrij grote percentage scheidingen, hoofdzakelijk wegens ontrouw en sexuele jaloezie. Buitenechtelijke verhoudingen komen intussen veelvuldig voor, evenals gemakkelijke verandering van partner terwille van economische lotsverbetering.
Chinezen. Met al zijn zin voor een hecht familieleven vindt de Chinees in Suriname zichzelf op erotisch gebied ‘klein, maar dapper’, terwijl de vrouwen zich in dit opzicht fijngevoelig en toegewijd betonen. Ondanks hun sterk-afwijkend Aziatisch type genieten zij een grote voorkeur onder de Creolen, en zijn ze zowel om hun karaktereigenschappen als om hun lichamelijke kwaliteiten zeer gewild als huwelijkspartner. En hoewel er nog veelvuldig binnen de eigen groep gehuwd wordt, zijn er onder de Chinezen zelf geen bepaalde weerstanden waar te nemen tegen verbintenissen met vertegenwoordigers van welke der overige bevolkingsgroepen dan ook. Deze houding contrasteert sterk met de op zichzelf zeer grote beslotenheid van de zuiver-Chinese groep, zowel van Kuo-ming-tang- als van Mao-Chinezen. De nogal talrijke leden van de menggroep, de zogenaamde ‘halve Chinezen’ vormen een brug tussen deze exclusieve burcht en de rest van de Surinaame samenleving, zodat in dit geheel een aantal half-Chinese families, vaak meer Creools dan Chinees, maar met Chinese familienamen, een grote en invloedrijke rol spelen, - niet ongelijk aan die welke een of twee generaties geleden nog aan een dik dozijn Joodse intellectuele of semi-intellectuele families was toebedeeld, die thans grotendeels van het toneel verdwenen zijn. De Surinaamse Chinees heeft bij al zijn grote aanpassing aan de heersende normbeelden toch weinig waardering voor corpulentie, en weinig affiniteit met zijn mede-Aziaten, de Hindostanen. In eroticis staat hij dichter bij de Indonesiërs, de niet-kussende ‘snuffelaars’ en dunbehaarden. Oudere mannen (door een vrij algemeen raciaal minderwaardigheidscomplex?) zijn tuk op afrodiasica, zien nog altijd een zegen in kinderrijkdom, en worden door weinig inhibities gekweld. Het gezag van de gezinsmoeder komt heel | |
[pagina 69]
| |
duidelijk tot uitdrukking in het gedragspatroon, al is het in feite waarschijnlijk niet groter dan dat van de Hindostaanse mai. Bij de opvoeding genieten de meisjes geen grotere bescherming dan de jongens, en aan de virginiteit wordt, naar het voorkomt, geen bijzondere waarde gehecht. Het hedendaagse Chinese meisje is vrij, sportief, alert en meestal intellectueel goed bij; zij laat zich niet licht een huwelijkspartner aanpraten, door wie het ook moge zijn. Mede een reden waarom zij in de Surinaame samenleving in hoge mate ‘gewild’ is.
Libanezen. De Syrische en Libanese families, haast altijd Christen en zeer zelden Moslim in Suriname, kenmerken zich door grote endogamie, striktheid en exclusiviteit in hun familieleven. Huwelijken buiten de eigen bevolkingsgroep komen hoogst zelden voor en worden niet gunstig beoordeeld. De meisjes worden in grote mate beschermd, want maagdelijkheid is van de allergrootste betekenis onder de Libanezen, die over het algemeen de mores van het Nabije Oosten getrouw blijven wat betreft hun gedrag binnen de sociale en familiale kring. Hier geldt nog altijd dat welgevuld ‘mooi’ is, en dat de verholen wulpsheid, gepaard gaande met ‘ingehouden’ gedrag van de mannen, van hogere orde en distinctie is dan deelneming aan het algemene gedragspatroon. Dit kan men op feesten en dergelijke gelegenheden duidelijk bemerken: Libanezen weten vaak een opvallende ‘afstand’ om zich heen te scheppen; het jonge Libanese meisje en de jonge vrouw in het bijzonder. Zij wordt enigszins afgezonderd gehouden, ofschoon steeds in mindere mate. Oud en jong beoefenen zij een segregationisme dat met grote vriendelijkheid en hulpvaardigheid gepaard gaat, en daarom weinig door anderen becritiseerd wordt. Symptomen van een reactieve ‘generation gap’ vallen, zeker bij oppervlakkige waarneming, nog niet aan te wijzen bij deze kleine, vrij internationaal-Libanees georiënteerde groep.
Blanken. Wordt het huwelijk met een Europese (of zeldzamer nog met een Amerikaanse) vrouw bij de andere bevolkingsgroepen als een winstpunt beschouwd, zowel om somatische als om sociaal-economische redenen (menigmaal in strijd met de werkelijkheid), het huwen of zelfs een vaste verbinding hebben met een blanke man, zien allen zo ongeveer als het trekken van de hoofdprijs uit een loterij. Dergelijke gezinnen zijn echter zelden blijvers. ‘De opvoeding van de kinderen’ is gewoonlijk een afdoend excuus voor uiteindelijke vestiging buiten het land waar de aanpassingsmogelijkheden voor de uitheemse vrouw uiteraard veel groter zijn dan voor de man. Van de oude koloniale gebruiken, waarbij ook op sexueel gebied van | |
[pagina 70]
| |
blanke zijde een soort van dienstbaarheid van de andere ethnische groep verwacht werd - al of niet beloond met een zekere sociale beveiliging - is niet veel meer over. Het semi-openbare instituut van de snaar (inheemse vaste concubine van een blanke vreemdeling als in de Oost), is in Suriname onbekend; men houdt het bij tijdelijke en incidentele liaisons. Mag de blanke partner nog in veel opzichten de meest potente partij geacht worden, in fysiek en erotisch opzicht wordt hij (of zij) zeker niet geacht dit te zijn. Wel zijn ook in deze samenleving de blanke vrouwen soms wat losgeslagen, uit verveling vaak, maar het komt meer voor dat zij hun erotisch vertier binnen de eigen ethnische groep zoeken, dan daarbuiten. Zoals ook het aantal kleurlingen met blanke vrouw - al of niet gehuwd - beduidend groter is dan het aantal blanke mannen met een (vaste) partner uit een der andere groepen. Op dit alles reageert ‘de society’ tegenwoordig met grote tolerantie; zij is - zeer on-koloniaal - niet gemakkelijk meer te schandaliseren. Afgezien van enig incidenteel interraciaal sexueel verkeer, en ook afgezien van het aandeel der prostitutie en de ‘verkennings-erotiek’ van samen-opgroeiende adolescenten der verschillende ethnische groepen, kan voor de Surinaamse samenleving, met name in de hoofdstad die meer dan een derde van de totale bevolking herbergt, en waar de meest intensieve en frekwente interraciale contacten plaatsvinden, worden gesteld dat er nog betrekkelijk weinig opzettelijke, laat staan doelbewuste genetische vermenging dezer groeperingen valt waar te nemen; en het meest nog binnen de Creoolse groep. Ondanks de vaak rationele (en oprecht gemeende) ontkenning dat dit het geval is, bestaat bij de Creolen onbewust - juist om genetische redenen - een hang naar het lichtere en sluiker behaarde type, gepaard gaande met een atavistische gebondenheid aan het donkerder, meer negroïde type, dat toch aan diepere, meest onbewuste erotische behoeften schijnt te beantwoorden dan het meer kaukasoïde type. Dit ietwat schizoïde aspect van het creoliseringsproces, dat ook in Suriname zulk een grote rol gespeeld heeft en nog te spelen krijgt, is weinig onderzocht, hoewel het alle aandacht verdient, al ware het alleen al omdat hier wellicht een der hoofdoorzaken zou kunnen schuilen van de psychische instabiliteit en de sexuele onrust (neurotische avontuurlijkheid) die het leven van zoveel Creoolse mannen en vrouwen kenmerkt, vertroebelt, en menigmaal ondanks hun intellectuele begaafdheid doet mislukken. |
|