Facetten van de Surinaamse samenleving
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 36]
| |
o.m. allerlei soorten oliën, geneeskrachtige wortels en schorsen te koop zijn, de plaats in van de apotheek. En voor het overige is men aangewezen op de kennis en ervaring van meestal oudere personen van beiderlei kunne, of in hoogste instantie op die van de loekoeman (ziener) of obiaman (medicijnman) die, als ook hij niet direct uitkomst bieden kan, op zijn beurt toevlucht neemt tot bovennatuurlijke machten. Waarmee wij dan op een geheel ander terrein - dat van religie en magie - terechtkomen. Als geneeskrachtig beschouwt men tal van kruiden en bladeren of stengels, noten of vruchten, ook sommige boomschorsen, lianen, wortels, waarvan een aantal al aan Rumphius in de 17de, en Linnaeus in de 18de eeuw, menigmaal ook met hun geneeskrachtige eigenschappen, bekend waren; en zelfs hout, zoals het befaamde kwasi-bita (Quassia amara L.) dat al eeuwen her werd aanbevolen tegen koortsen, in het bijzonder malaria. De meeste van deze bos- en veldproducten zijn gemakkelijk te vinden, enkele echter vrij moeilijk en pas na lang zoeken te bekomen. Het spreekt hierbij vanzelf, dat de zeldzame, ver te zoeken middelen gewoonlijk het meest effectief geacht worden. En heel deze farmacopee van enige honderdtallen ingrediënten doet dienst ter bestrijding van een onnoemelijk aantal ziekten of gebreken, zeer vaak éénzelfde geneesmiddel voor de meest uiteenlopende kwalen, zoals koorts, buikklachten en koliek, verkoudheid, asthma en bronchitis. Andere weer worden gebruikt tegen ooglijden, bloedarmoede of filaria, en vele acht men bloedzuiverend, bloedstelpend, goed tegen zweren of voor verwondingen, - kortom goed voor alles waarvoor men niet naar de dokter wil of kan, of waarvoor men hem tevergeefs al heeft geraadpleegd. Behalve aftreksels en drankjes gebruikten de Creolen ook fijngewreven plantendelen, bijvoorbeeld als poeder of strooisel over open wonden. Men bereidt oliën tegen lepra, yaws, Leishmaniasis en schurft, maakt allerlei pleisters tegen ontstekingen en diverse rheumatische pijnen, maar gelooft bovenal in kruidenbaden, niet slechts vanwege hun geneeskracht, maar ook om hun magische waarde. Menigeen verlaat dan ook de stad om ergens buiten ‘in het district’ door een speciale deskundige ‘zich te laten wassen’, zoals dat heet. En dan zijn er nog de talloze middelen tegen geslachtsziekten, specifieke vrouwenklachten, om kraamvrouwen te helpen en de geboorte te vergemakkelijken, of de jonge moeder weer spoedig te laten herstellen. Ook ontbreekt het niet aan abortiva, waaronder enkele diep in het volksgeloof gewortelde ofschoon meestal onschuldige, zoals onrijpe ananas, banaan, kalebas, advocaat of papaja. Voor hetzelfde doel wordt ook menigmaal gebruik gemaakt van een sterk aftreksel van de nim-plant-delen (Melia azadirachta) ofwel van citroenzuur in geconcentreerde koffie, | |
[pagina 37]
| |
azijn met sinaasappelsap, of sap uit zaad en bladeren van de tingimenti. Sommigen gaan zelfs over tot het innemen van kinine, carbol of apio, een kruid dat niet bij de drogist, maar wel op de markt te vinden is.Ga naar voetnoot*) De grootte van deze keus is wel veelzeggend. Daarbij passen dan de veelgezochte afrodisiaca - dat men die nog nodig heeft! - welke doorgaans verschillend zijn voor mannen en voor vrouwen. En men houdt er zelfs vermageringsmiddelen op na, die gelukkig ook als ‘gevaarlijk’ bekend staan. Er zijn ook insectenwerende middeltjes in gebruik, erg nuttig in de tropen, en medicinale ingrepen tegen vergiftigde beten, in het bijzonder slangebeten. De vanouds bekende, maar onderling vaak sterk verschillende sneki-koti en andere koti (inoculaties) vormen nog altijd een controversieel punt tussen de practici, die aan deze insnijdingen plus drankjes niet alleen een grote curatieve, maar ook een langdurige preventieve kracht toeschrijven, en de wetenschapsmensen die zich niet zo gemakkelijk laten overtuigen, vooral niet door zulke zelftoebereide sera tegen soms dodelijke slangebeten. Het zijn trouwens heel vreemde dingen die ook tegen allerlei andere euvelen worden gebruikt: fijngewreven diatoetoe (hertengewei) of zékoe-ston (een statolith of beenknobbel die men in de schedel van de Manatus of Lamantijn zegt te vinden) of de staart van de tamanoea (miereneter), middelen die moeten worden omgeroerd met een koebiston (evenwichtsbeen uit de kop van een speciale vissoort) en die dienstig zijn tegen stuipen bij jonge kinderen. Tot hetzelfde dienen spinnen, evenals duizendpoten en schorpioenen tegen rheumatische pijnen, tot poeder gebrande kakkerlakken tegen mondzeer, duivenmaag als anti-braakmiddel, baboen-gorogoro (de beentrommel in de mondholte van de brulaap) of het drinken uit een pakro (slakkenhuis) dat tegen stotteren wordt aangewend; terwijl daarnaast het gebruik van apenvlees tegen rheuma èn slangebeet, een bij het vervellen afgelegde slangenhuid voor het snel tanden krijgen bij kinderen, of de wervels van een mannetjes-schildpad tegen rugpijn wordt aanbevolen. Tegen laatstgenoemde hinder kan ook het vet van de aboma (grote waterslang) of dat van de kwata (slingeraap) dienst doen, evenals bij verlammingen na een hersenbloeding. Voor al deze en andere, voor buitenstaanders niet bepaald vertrouwenwekkende ‘geneeskundige’ hulp zoekt men bij voorkeur zijn toevlucht tot ‘ervaren’ kruidkundigen, meestal ouderen van dagen van beiderlei kunne, of de jongere erfgenamen van enige bijzondere medicinale ‘geheimen’, mensen die prat gaan op hun bezit, zorgvuldig zijn met de geheimhouding van | |
[pagina 38]
| |
hun recepten, de toebereiding daarom met de nodige hokuspokus omringen, en bovenal zich goed laten betalen. Andere erkende remedies kunnen gevoeglijk gerekend worden tot de eenvoudige huismiddeltjes. De kennelijke onzin die er soms aan te pas komt, liegt er niet om: het gebruik van blauwsel (tegen het boze oog) of ‘timmermanskrijt’, van een roestige spijker of water ‘speciaal uit een plas op straat’, bij de toebereiding. Het benutten van kruiden, alleen op een kerkhof geplukt, van anderen speciaal om de hals of de pols te dragen; het nemen van een kruidenbad, bij voorkeur op een oude plantagesluis te middernacht, - dit alles behoort alweer meer tot de magie dan tot de volksgeneeskunst; de grenslijnen lopen door elkaar. Daarom moeten er soms ook zonderlinge voorzorgsmaatregelen getroffen worden: het kind moet achter een deur op een vloermat, of op een vuilnishoop gewassen worden en iets van het badwater drinken. Maar dit betreft dan ook wederom een medicijn tegen ‘het boze oog’ dat bij voorkeur een ‘mooie’ baby ten gronde richt. Bij andere kwalen evenwel moet men het drankje uit een ijzeren vingerhoed innemen, een vers geplukte kalebas ‘met één houwerslag halveren’, of bij het plukken van een bepaald kruid tegen slangenbeet ‘de tanden op elkaar drukken’, enzovoorts. Zelfs fijngestampte glasscherven worden soms aan wondstrooisels toegevoegd. Twee smeersels staan sinds mensenheugenis in hoog aanzien voor de meest uiteenlopende euvelen, namelijk pembadoti (pijpaarde) en goma (uit de cassavewortel bereide witte stijfsel). Niet alleen pijnlijke ledematen worden daarmee ingesmeerd, maar dikwijls ook het gehele lichaam, van hoofd tot voeten, zodat de patiënt een spookachtig aanzien krijgt, - dit bij wijze van redelijke aanpak om het algemeen welzijn te herstellen, wanneer men er immers van uitgaat dat al bij een klein onderdeel van het lichaam deze therapie werkzaam is. En zou van zo'n geheel uitgesmeerd mens zelfs niet de boosaardigste geest vol schrik weglopen? Dit ‘wit-maken’ van het lichaam is, als uit Afrika meegebracht gebruik, in nog sterkere mate dan bij de Stads- en plattelandscreolen, onder de Bosnegers in zwang. Trouwens, de gehele medicinale kennis van alle boslandbewoners uit het Achter- en Middenland, wordt door de Stadscreolen hoger aangeslagen dan hun eigen kunde op dit gebied. Zeer zeker wanneer daar ook het bovennatuurlijke of magische bij te pas moet komen. Bovendien zijn de Bosnegers beter bekend met allerlei vergiften, inzonderheid de visvergiften die zij voor de vangst-op-grote-schaal gebruiken, zodat hun medische experts ook ‘gevaarlijker’ zijn dan die van de al meer verwesterste stedelingen, die ook van heinde en ver soms bij hen om raad en bijstand (tegen vaak exorbitante vergoeding) komen aankloppen. Consult, | |
[pagina 39]
| |
diagnose en therapie vergen in die omstandigheden menigmaal een langer verblijf in een omgeving die voor de Stadscreool als ‘pure wildernis’ geldt. Maar het is ze de moeite en kosten wel waard. De anamnese wordt veelal door dromen bevorderd, en bepaalt dan de daarop volgende ‘behandeling’. Plantaardige oliën en dierlijke vetten, vooral de hierboven reeds genoemde, worden met graagte door de Bosnegers zelf aangewend; eensdeels als purgatief en emeticum, tegen dysentrie, huidaandoeningen, koorts en verkoudheid; anderdeels tegen rheuma en spierpijnen. Aan menigerlei afrodisiaca ontbreekt het hun evenmin, terwijl zij er tal van middelen op na houden tegen slangebeten, verwondingen door gevaarlijke vissoorten zoals de pireng (piranha) en de spari of stekelrog, waarvan de gemakkelijk zich gangreneus ontwikkelende steek ook bij de modernste medische verzorging slechts moeizaam geneest. Tegen de weleens gevaarlijke electrische schok door de prakeh (sidderaal) toegebracht, is geen middel geboden of mij bekend; men overleeft die, of niet. Ondanks zulke wansuccessen zijn de Bosnegers intussen verzot op injecties van de blanke medicijnman, en vragen zij er om, wanneer zich maar een kans hiertoe voordoet. Het oude, uit Afrika meegebrachte vertrouwen in inoculatie vergemakkelijkt hier het acculturatieproces, en zij zijn uitgesproken ‘medicine-minded’, ook als het de nieuwste chemische producten uit Amerika of Europa betreft. En ze worden immers kosteloos verstrekt! Baten ze niet, schaden doen ze dan toch ook niet. Merkwaardig bij de Bosnegers zijn nog twee andere punten: het relatief snel helen van soms gecompliceerde beenbreuken door middel van een verpakking met het moes van bepaalde kruiden. Van enig zetten van de botten is hierbij geen sprake, en in plaats van een gipsverband doet de stijve verpakking, echter met weke inhoud, een blijkbaar toch effectieve dienst.Ga naar voetnoot*) En voorts een methode om op niet-chirurgische wijze de beruchte, furunkels veroorzakende larven van de maskita-woron, bij de Aukaners dia-woron genoemd (Dermatobra hominis, onder de medici meer als Oestrus hominis bekend) uit het lichaam te verwijderen met behulp van kruiden (in- en uitwendig) en tabak.Ga naar voetnoot**) Een grote rol spelen bij de Bosnegers zelf, evenals via hen bij de Plantage- en Stadscreolen, de diverse kruidenbaden, waaraan ook zij een grote | |
[pagina 40]
| |
geneeskracht - mede voor de inwendige en geestelijke gezondheid - toeschrijven. En zo komen tallozen, zelfs uit de medisch best verzorgde streken ‘naar het bos om te wassen’ onder toezicht van de obiaman of basi (medicijnman) en wel ter genezing van de meest uiteenlopende kwalen. Het Achterland wordt bovendien, behoudens in enkele ver-uiteenliggende centra, sporadisch, en het Middenland uiterst sober door gekwalificeerde artsen bediend. Tenslotte moet worden opgemerkt dat enig begrip van preventieve geneeskunde de Bosneger niet vreemd is. Hij laat bepaalde dingen bewust na, en doet weer andere opzettelijk, terwille van het behoud van zijn gezondheid. Het eerste neemt menigmaal de vorm aan van bepaalde voedselonthouding of voedselverboden (kina of trefoe) - onder de Stadscreolen ook nog een veelvuldig voorkomende obsessie - o.a. om de kans op lepra of huidziekten (allergieën) te ontlopen. En vooral de Bosnegervrouwen nemen ook aan dat hun insnoeringen, met banden om armen, boven de kuiten en aan de enkels, niet alleen esthetische waarde bezitten, maar ook hun algemeen welzijn ten goede komen. Evenals voor jong en oud een kwistig gebruik van witte aarde en allerlei koti (in- en uitwendige immunisatie). Men ziet in de Bosnegerdorpen dan ook veel van deze sombere ‘schijn-albino's’ rondlopen. De skepsis van de medisch-wetenschappelijke kritiek tegenover dit alles is veelal gerechtvaardigd, maar lang niet altijd, zoals de geschiedenis al menigmaal geleerd heeft. Tal van kruiden en planten danken hun geleerde namen aan eigenschappen waarop ‘de inboorlingen’ het eerst gewezen hebben,Ga naar voetnoot*) en menig volksgeneesmiddel is zo van lieverlee in de farmacopee binnengehaald en officiële ‘materia medica’ geworden.Ga naar voetnoot**) Ook enkele methodieken en therapietjes van deze volksgeneeskunst bleken bij nadere bestudering waardevolle elementen te bevatten, terwijl nog heel veel op nadere, zorgvuldige bestudering wacht. Voor het overige geldt, dat waar geen technisch-perfecte buitenboordmotor voorhanden is of nog gebruikt kan worden, elke botoman (rivier-schipper) wel aangewezen is op een eenvoudige koelastok uit het bos. In casu: op de volksgeneeskunde bij gebrek aan medische hulp en voorlichting. | |
[pagina 41]
| |
2. Medicina asiatica. Ofschoon aan de volksgeneeskunde van grote aziatische bevolkingsgroepen in Suriname nagenoeg geen deskundige aandacht is besteed - wat toch zeker de moeite waard zou zijn - kunnen toch wel enige opmerkingen gemaakt worden, die een algemeen denkbeeld geven van de interrelatie met de volksgeneeskunst der Creoolse bevolking. In de eerste plaats hebben de Hindostanen tijdens hun meer dan honderdjarige aanwezigheid in het land, en juist omdat zij aanvankelijk bijna uitsluitend als landbouwers werkzaam waren in ‘het district’, heel veel van de Creoolse planten-lore overgenomen, met name tal van kruiden. Aan deze hebben zij enkele toegevoegd, die zij vermochten over te brengen uit hun eigen land van herkomst. Daaronder speelt toelsi (Ocimum sanctum), een heesterachtige vorm van het daarmee verwante, eveneens geneeskrachtig geachte inheemse kruid smeri-wiwiri (voor kruidbaden gebruikt) een grote rol. Want toelsi wordt door de Hindostanen beschouwd als een ‘heilige’ plant, waarvan de bladen en de bloemen gebruikt worden, zowel tegen verkoudheid als tegen huidvlekken, en zowel in fijngewreven vorm bij wijze van snuif als in de vorm van aftreksels. Van lemki-wisi, een lastige, bladerloze parasiet, wordt kwistig gebruik gemaakt: als papje tegen zweren en als infusie tegen dysenterie en... als diureticum! Ook atmora-zaden en een witte datura zijn erg populaire remedies. Moedar is een ander typisch Hindostaans geneesmiddel tegen zweren, wonden en schurft, evenals de als abortivum reeds genoemde nim, een boom waarvan de bast ook nog als tonicum, en het sap tegen maagkwalen wordt aangewend. Al de vermelde planten kan men in grote hoeveelheden rondom de behuizingen van Hindostanen in het district en ook nabij Paramaribo zien groeien. Ze hebben de apotheek vlak bij de deur! De Indonesiërs maken eveneens grif gebruik van genoemde moedar, dat bij hen evenwel bidari heet. Overigens zijn natuurlijk tal van hun voor medicinale doeleinden aangewende planten identiek met de Surinaamse, - ze herkenden die al meteen bij aankomst; zoals de kasjoe (zowel tegen slangebeten als diarree), de resida tegen voeteuvels, de sansevira ter bevordering van de haargroei, en de tamarinde tegen o.m. bedwateren door kinderen. Meer typisch ‘Javaans’ zijn de ketji beling, èn als diureticum, èn als middel tegen diabetes beschouwd; de ketjoebong, die tegen astma en ook als pijnstillend middel wordt aangewend; de mengkoedoe of morinda, voor talloze doeleinden; de laos voor ingewandsklachten, en last but not least de toeri voor keel- èn buikaandoeningen. Een aantal gemberachtigen zijn eveneens zeer in trek, niet alleen als specerijen, maar ook als geneesmiddelen. Voor het Indonesisch bevolkingsdeel, en in iets mindere mate voor de | |
[pagina 42]
| |
Hindostanen, is de ‘heilige boom’ der Creolen, de kankantrie (Ceiba pentondra) allesbehalve heilig. Zij maken dan ook rustig gebruik van het sap van jonge takken en het aftreksel van de bladeren, voor allerlei kwalen. Zij genieten voorts een niet geringe reputatie als kenners van velerlei abortiva, soms overal menigvuldig voorkomende kruiden als gadodede, een Commelinacee. Voor hen schijnt in ieder geval ‘family-planning’ geen grote problemen met zich mee te brengen. En hun vrouwelijke doekoens zijn meesteressen in het ‘wikkelen’ van de vrouw, onmiddellijk na een voltooide bevalling, tot behoud van haar slanke leest, maar ook in het verwekken van abortus door massage. Een aftreksel van de nim, een ook bij de Hindostanen goed bekende Meliacee, wordt niet alleen als abortivum, maar ook als voorbehoedmiddel tegen conceptie vlak vóór of even na de geslachtsgemeenschap gebruikt, naar het heet ‘omdat het bloed dan bitter is’. Voor hetzelfde doel wordt ook een spoeling met sap van de aloë-bladeren aangewend. Voor zover mij bekend, wordt onder de Chinezen van Suriname acupunctuur niet toegepast. Des te meer wordt - evenals onder de Javanen - gebruik gemaakt van ‘Tijgerbalsem’ als panacee. Maar niet onder alle omstandigheden. Oude Chinezen vooral schijnen nogal eens behoefte te voelen aan afrodisiaca, en gebruiken hiervoor met voorliefde de vrucht van de door Indonesiërs geïntroduceerde doerian, die in Suriname nog vrij zeldzaam is, en bij de Javanen veeleer als lekkernij wordt verorberd, zonder verdere bijbedoelingen, al gebruiken deze wel de wortels van de doerian zowel in- als uitwendig, als koortsafwerend middel. De Chinezen maken verder gebruik van de haren van de foengoe als bloedstelpend compres, van de bladeren van een waterlelie (pankoekoe-wiwiri) voor hun hoofd-haar-hygiëne, van het maar al te veel voorkomend onkruid toriman (verklikker) als infuus tegen koorts, en... van het stuitdons van allerlei vogels, wederom als bloedstelpend middel. Bij dit alles moet wel worden vastgesteld dat, mede door de gunstiger omstandigheden waarin zij doorgaans verkeren, de Chinezen zich minder artsenschuw tonen dan het merendeel van de overige bevolking. Vandaar dat de volksgeneeskunde bij hen ook veel minder wordt toegepast en dientengevolge ook minder gekend is. De duizenden jaren oude en zeer rijke lore op dit gebied in hun land van herkomst, werd blijkbaar geheel achtergelaten bij hun migratie naar deze uithoek van de nieuwe wereld.
3. Medicina amerindica. Voor de Indianen, vooral in het verlaten Achterland, is de volksgeneeskunde natuurlijk van vitaal belang. Zij zijn in overgrote mate aangewezen op oude ervaringswijsheid, en als deze niet in toe- | |
[pagina 43]
| |
passing gebracht kan worden, op improvisatie en experiment. Hun kunde in dit opzicht mag niet onderschat worden; des te meer valt te betreuren dat zij nog steeds niet nader onderzocht is, en dat wij ons tevreden moeten stellen met enkele losse waarnemingen. Zo speelt het sap van de koesoewe (Bixa orellana L.) - bij de Caraïben ook als roekoe of anatto en bij de Arowaken als siraboeli bekend, (waaraan zij hun naam van ‘roodhuiden’ danken, omdat zij daarmee het gehele lichaam insmeren) - bij alle Indianen een zelfde rol als de witte pemba-doti bij de Boslandcreolen. Hierbij dient meteen opgemerkt te worden, dat vooral de plantennamen in het Arowaks opvallend sterk verschillen van die in een der Caraïbische talen. De koesoewé wordt ook aangewend tegen insecten, en zelfs de Indiaanse jachthonden worden aan een behandeling met deze kleurstof onderworpen, terwijl aan een afkooksel van de bladeren ook allerlei medicinale eigenschappen worden toegeschreven. Tegen koorts gebruiken zij - evenals de Bosnegers - de knoflookliaan (een Bignonia-soort), en als purgativum het melksap van de koenaparoe (een Euphorbiacee). Krapa-olie wordt door hen echter minder voor dit doel, dan voor de toebereiding van hun voedsel benut, en wel in zo grote mate, dat soms een geheel Indianendorp gekenmerkt wordt door de eigenaardige geur van deze olie, die de Indianen ook vaak met koesoewe vermengen. Ook de Bosnegers maken er, zij het veel zeldzamer, gebruik van. Een Drosera-soort gebruiken de Indianen tegen oogontstekingen, en een afkooksel van waiakara-bladeren (Nectandra) is als middel tegen buikloop met kennelijk succes van hen overgenomen door de andere geregelde en incidentele bewoners van het Achterland. Dat de Indianen zeer kundig zijn op het gebied van allerlei vergiften, waaronder natuurlijk ook visvergiften, is bekend. Ze kennen ook verschillende hallucinogenen, waaronder niet alleen de tabak, die inzonderheid bij de Wayana's en Trio's mede dient om de gevreesde maskita-worm uit te drijven, maar o.a. ook de takini (een Moracee) waarvan het roodachtige melksap uit de schors gebruikt wordt, en wel bij voorkeur door de puyai of medicijnman als bedwelmingsmiddel bij zijn half-magische praktijken. Twee Araceeën, de sneki-taya en de wilde taya vallen onder dezelfde categorie: hun kracht om al wat men maar wil te erlangen, wordt schier onbeperkt geacht. Druk gebruik maken de Indianen ook van allerlei afrodisiaca, waarvan het meest befaamde, en volgens sommigen meest teleurstellende, de liaan doberdoea (Strychnos melinoniana) is, die ondanks alles ook ingang heeft gevonden bij de ‘behoeftige’ rest van de bevolking. Minder voor de hand ligt het feit, dat de Indianen ook tal van abortiva kennen, zoals schors en | |
[pagina 44]
| |
wortels van de grote goma-bon (een Meliacee) die bij de Arowaken terecht karaballi wedakoro abo, d.i. ‘boom van het braakmiddel’ genoemd wordt. Waartegenover eerlijkheidshalve vermeld moet worden een medicament als de zgn. brandnetel (Jatropha urens) een veel voorkomende plant, waarvan het afkooksel een voorspoedige bevalling heet te bevorderen. Aan de beten van mieren en de steken van wespen kennen zij het vermogen toe, zowel het lichaam als de geest heilzaam te beïnvloeden. Enkele Indiaanse middelen hebben ook wel iets onwaarschijnlijks, zoals de dichtbehaarde gele rups die in het Sranan skapoeworon (schapenvacht-rups) genoemd wordt en vaak dienst doet bij de doorgaans verre van simplistische artsenijbereidkunde van Suriname's oudste bewoners. |
|