Tapamahoni of de Lawa bovenstrooms, tot ver voorbij de vallen. Ook de Commewijne, waarin wij bij de oude post Sommelsdijk terechtkomen, is voorlopig nog maar een prutsrivier vergeleken bij die welke wij tot ver voorbij de derde breedtegraad bevoeren. Verlaten plantages, waarvan haast niets meer over is, liggen hier hun kilometers secundair oeverbos te verdoen; Djoeka-nederzettingen komen we niet meer tegen.
Maar ook nu, wanneer in de verte twee oeverpunten elkaar schijnen te naderen, opent zich daarachter alweer een nieuw, ver perspectief, met grijzig waas overtogen. En boven de bomenrand aan weerszij steken telkens weer de eeuwige kankantrie's, onze ceiba's, hun brede, kantige kruin omhoog, - eerbiedwaardige heersers over het bos daaronder. Zo wordt het avond over de Commewijne, voorbij de Matapicamonding, en komt een zachte koele bries ons begroeten, terwijl het zonlicht schampend-laag over het kruivende watervlak ligt. Voor een groot bauxietschip, een oceaanvaarder, dat de rivier komt opgestoomd, behoeven we niet meer opzij te gaan. Bekende, nog in bedrijf zijnde plantages verschijnen links en rechts, en de brede schuimbaan die ons kielzog achterlaat, bewijst dat we al in de vloed van zeewater terechtgekomen zijn. Bob en ik kunnen alvast onze bagage beginnen uit te zoeken, - al het mijn en dijn dat door elkaar geraakt is op deze broederlijke tocht. Nog een paar uurtjes en ze is ten einde.
De Commewijne heeft nu ook al een poos lang een respectabele breedte. Terwijl we hem uit varen, gaat de zon onder boven de horizon van de zee, recht vóór ons uit, en nog voordat ze geheel daarin weggezonken is, gaan we de bocht om en varen de Suriname-rivier op, waar we ‘thuis’ zijn.
En nu ik toch zoveel over rivieren genoteerd heb, laat ik ook deze huiselijke stroom prijzen. Ze is weliswaar in alle