in de stroombedding en daarlangs. Want sinds we hier in omgekeerde richting voorbij kwamen blijkt de waterstand aanmerkelijk gezakt, - op zichzelf al een teleurstelling voor ons ‘waterbewustzijn’ en het debiet in de droge tijd, waardoor de doorgangen tussen de rotsen nauwer, ondieper en wilder geworden zijn, hetgeen de boot weer lastiger manoeuvreerbaar maakt, terwijl er minder keuze is om naar een geschikte vaargeul door te schieten.
Het wordt dus telkens schuiven, slepen, duwen, terughouden en een klein eindje vooruit dansen nu; omlaag weliswaar, meegenomen door de stroming, de stortvloed, maar met voortdurend gevaar voor omslaan of een smak van de voorplecht tegen een rots. Zodat we telkens de boot moeten verlaten en over de keien voortklauteren, of mee een boord van onze ‘Oppoliba’ vastpakken en het vaartuig helpen duwen en tegenhouden tegelijk, - je weet nauwelijks precies wat je moet doen. Ik heb trouwens werk genoeg met mezelf om over al dat gesteente een goed heenkomen te zoeken, zonder mij te bezeren en toch in de nabijheid van onze trouwe boot en zijn bemanning te blijven.
Dan, nadat de anderen zo al een paar uur bezig zijn met hun gesjouw en ik in de barre zon op de hete stenen even zit uit te puffen en te bedenken dat het voor iedereen tijd wordt om een kleine pauze te maken - maar waar is in 's hemelsnaam een geschikte plaats in deze woestenij - daar word ik gealarmeerd door een verward geroep vanaf de boot.
Jawel, de ‘Oppoliba’ is op een ongelukkig moment losgeschoten, hard tegen een rotspunt opgevlogen en heeft een lek gekregen. Hij moet in ieder geval meteen helemaal leeggehaald worden. Als dit eenmaal, zonder noemenswaardige waterschade, gebeurd is en al ons hebben en houden op een paar grote platte stenen bijeen staat, wordt het vaartuig met moeite omhooggeheven en ondersteboven tussen de rotsen