Maandag
- Het relatieve comfort en het kleine beetje westerse leven en eten op de meetpost hebben mij weer wat moed en zelfvertrouwen gegeven. Ik zou van hieruit ‘per occasie’ wel kunnen teruggaan naar de stad en mijn pijnlijke poten - maar het is vast niets bijzonders - laten behandelen. Maar wat een mep voor mijn gevoel van eigenwaarde (dat toch al niet te groot is), wat een zonde en jammer voor de gemiste kans om het Zuiden te leren kennen, zou dat zijn... Geen kwestie van - ik bén niet ziek - de beslissing is gevallen, ik ga verder mee met Bob tot het bittere einde, of liever gezegd: het zoete.
Goed dat hij nog steeds niets van mijn ongemak gemerkt heeft, hoogstens denkt hij dat ik me als een echte non-professional een beetje druk. In ieder geval heeft hij geen kans zijn veto over mij uit te spreken. Integendeel, hij is al bezig met allerlei regelingen voor ons hernieuwd vertrek. Daarginds loopt hij zachtjes voor zich heen te fluiten achter de bedrijvige arbeiders aan; in deze afgelegenheid en in de omringende wildernis, thuis als een kind in zijn speeltuin achter het ouderlijk huis, volkomen op zijn gemak. Hij, in naam een vreemdeling, terwijl ik een landskind ben... Ik schaam me diep, - heb verder geen zin om nog iets te schrijven.