van je, juist omdat je niet zo'n krachtpatser bent en geen “he-man”. Ik weet dat je taai bent, maar kun je nog wel doen wat je klaarspeelde als de jonge man die ik voor het eerst in Barcelona ontmoette? Ik gun het je van harte, maar ik vind het een beetje overmoedig. Een van je gebreken, die me overigens ook dierbaar zijn omdat ik van je hou.’
Ik zie die blik mij hier onderweg nog volgen en ik weet precies wat hij wil zeggen... Maar stel je gerust, Kornchen, ik overschat mezelf niet en ben overtuigd dat ik dit aan kan, want onze ouderdom is nog veraf. Net als die van dit land, dat sinds aeonen eeuwig jong blijft, onophoudelijk zichzelf vernieuwt. Samen zullen wij ouder worden, ook eeuwig jong blijven. Jammer dat je niet mee kon, mijn lief, zoals eertijds naar het oorlogsfront in Aragon...
De sterke tegenstroom maakte dat wij minder dan normaal opschoten. Er is aan de zuidoostelijke hemel een flauw schijnsel dat zeker het licht van het mijnstadje Moengo moet zijn, maar wie kan voorspellen hoeveel kronkelbochten we nog moeten varen voordat we er aankomen? We zijn nu al bijna twaalf uren onderweg. Het schijnsel verdwijnt weer, en alleen dat van de sterren hangt nog boven het oeverbos aan weerszijden te dansen.
Onverwachts, aan bakboord, doemt het meest fantastische gezicht op dat je aan de oever van een rivier, midden in de wildernis, kunt bedenken. Zilvergrijs en met een lichte roze wasem overtogen staan daar, met gele blinklichten in top, de grote cilindervormige bauxiet-silo's van Moengo, en daar boven uit, in de nacht blazend, de rijen van hoge schoorstenen met hun verwaaiende walmpluimen. Sleepboten, lichters en vrachtschuiten liggen aan de kaden, - we zitten weer midden in de beschaving. Boven op de hoge oeverkant rijdt een auto voorbij; mensen in nette witte kostuums flaneren nabij de meerplaats.