En Juan Manuel, met laatste krachtsinspanning het hoofd een weinig oprichtend, zegt met een stem zo teder dat ze niet meer bij hem schijnt te horen: ‘Ik weet het niet, niña.’
In de deur staan doctor Wibblin en de priester die gehaald is. Een ogenblik laat Manuela hen alleen bij Rosas; binnen de minuut is zij terug. Ze vindt hem met de fletste blauwe ogen starend in de nacht die niemand kent.
Zijn laatste woorden zijn zijn antwoord op de vraag: Wie was hij? Goed, slecht, wijs, verdwaasd?
- ‘No sé, niña. - Kind, ik weet het niet.’
Dan volgt de begrafenis in alle eenvoud, met het ceremonieel der katholieken, voor wie Rosas nooit een warme sympathie gevoeld heeft, maar die hij beschouwde als zijn bondgenoten en vertegenwoordigers van een hecht-conservatieve orde. De lijkstoet is maar klein; achter de beide rijtuigen met de geestelijke en een paar familieleden ratelt nog het karretje van doctor Wibblin, Rosas' laatste vriend.
De grond van Engeland, de grond van Argentinië, in beide holt men gaten, wordt een mensenlichaam neergelegd, dat snel vergaat, zich oplost bij de overige meststof die der aarde vruchtbaarheid en overvloed bestendigen moet. Dezelfde aarde en dezelfde toekomst, gelijk ook dezelfde dood. Een vaderland is niets dan een beperkte strook van déze aarde, één over de hele aardbol. Overal is Rosas' vaderland; het hindert niet dat hij in Engeland begraven ligt.
Op het kerkhof van Southampton, tussen andere eenvoudige graven, staat een vierkante ornamentloze gedenkzuil met een kruis bekroond. Men leest slechts