| |
| |
| |
III
In ballingschap
Eindeloze dagen op zee. En dan de wetenschap: wat komen gaat is het geweldige, grote, onbegrijpelijke Europa. Het onbekende, en een donkere, onzekere toekomst. Want geld heeft Juan Manuel maar weinig bij zich; het zal nauwelijks toereikend zijn voor de eerste maanden. En illusies omtrent de edelmoedigheid van zijn vijanden heeft hij nog minder. Zij zullen hem treffen met ieder middel dat hun overblijft. Als ze zijn leven niet kunnen nemen, zullen ze hem tenminste de mogelijkheid ontroven behoorlijk voort te bestaan.
En onderwijl stroomt het vele blauwe water van de Oceaan aan alle zijden om het schip. De reis is niet voorspoedig, want het weer is stormig en somber, en reeds na de eerste week komt ernstige averij; de stoomketel springt en doodt vier leden der bemanning. Met haar zeilen moet de ‘Conflict’ verder varen, bij gestadige tegenwind. Ze blijft daarom maanden onderweg. Manuelita kan slecht tegen het gewoel van zee en wind; wie opgroeit nabij de pampa haat het blauwe zoute water. De uitzichtloze ellende en mismoedigheid van ballingen komt over hen. Vergeefs tracht Juan Manuel met harde wil zich te verzetten tegen dit verbloeden van zijn zelfgevoel. Nog is hij generaal! Nog geven de officieren hier aan boord hem alle blijken van
| |
| |
hun achting! Nog wordt hij door de commandant behandeld als een hoge eregast!
Hij doodt zijn tijd en het eeuwig peinzen aan de barre ondank van zijn volksgenoten door een noodzakelijke bezigheid: de taal te leren van het land waarheen hij gaat. Hij troost zichzelf met de gedachte, dat een zestigjarige nog alles doen kan. Zeker als hij van de ijzeren constitutie van een Rosas is. Toch maken hij en Manuelita slechts langzaam vorderingen in het nieuwe idioom. Bittere woorden en gedachten in hun oude taal dringen zich telkens door de zinnen die ze willen zeggen in de nieuwe.
Dan eindelijk, als het stormig weer van Februari en van Maart voorbij is, loopt het oorlogsschip in de laatste week van April de haven van Plymouth binnen, waar Rosas tot zijn grote verrassing en tevredenheid officieel met een kanonsalvo ontvangen wordt door de militaire autoriteiten. Waarlijk, deze geweldige mogendheid behandelt hem niet als de eerste de beste. Maar hij is voorzichtig, voelt instinctmatig al ‘hoe zout het vreemde brood smaakt, en hoe zwaar het valt de trappen van een ander op en af te gaan’. Hij houdt zich bescheiden en teruggetrokken, neemt voor de eerste tijd verblijf in een hotel, tot hij precies zal weten wat te doen.
De berichten die uit Argentinië bij hem binnenkomen, zijn vol tegenspraak. Kort na de slag bij Caseros zijn de vijandelijke soldaten Buenos Aires binnengedrongen en hebben de stad geplunderd. Als een triomfator heeft generaal Urquiza zich in Rosas' residentie Palermo geïnstalleerd, en er de traditie van terecht- | |
| |
stellingen en moorden eenvoudig voortgezet. Tientallen officiers en soldaten van het federale leger werden zonder vorm van proces over de kling gejaagd, al de overlevenden van het legioen der getrouwen genadeloos afgemaakt.
In de stad herhalen zich de gebruikelijke scènes van de Mazorca, maar nu onder auspiciën van de tegenpartij. En ditmaal zijn het de Mazorqueros zelf, die het loodje moeten leggen.
Deze mannen des bloeds hebben zoveel om zich heen zien sterven, dat de eigen dood ze niet de minste emotie meer geeft. Ze zien de gewelddadigheid van hun terechtstelling haast als een noodwendig en harmonisch einde. Met opgericht hoofd en onbeschaamd om zich heen kijkend, wandelt Cuitiño naar het schavot. Bij tijd en wijle, meer uit beleefdheid dan uit overtuiging, kust hij het crucifix dat men hem in de hand gegeven heeft. En als hij een metgezel naast hem diep hoort zuchten, keert zich naar hem om en zegt met lachend gezicht: ‘Laat je niet bangmaken, kloot. Kop omhoog en sterf als een goed Federaal!’ Dit zijn z'n laatste woorden.
Al deze ruwe gezellen hebben iets geërfd van de onverstoorbare grootheid van Juan Manuel.
Maar dan krijgt deze gelegenheid zich te verbazen over de edelmoedigheid van zijn overwinnaar. Want Urquiza bericht hem, dat al zijn geconfiskeerde goederen hem teruggegeven zullen worden, en dat de triumfator zelf ervoor zal waken dat Rosas geen onrecht geschiedt. Natuurlijk is dit alles politiek van Urquiza, die al ras met het nieuwe bestuur van Buenos
| |
| |
Aires overhoop ligt, daar dit geen deel wil nemen aan de nieuw-geconstitueerde Argentijnse Confederatie. Maar Juan Manuel is hem toch dankbaar.
Met het beetje geld dat hij tussen de politieke bedrijven door in zijn vaderland los kan maken, koopt hij een klein landhuis in Swathling bij Southampton. Doch daar blijft het bij, want de tegenstanders van Urquiza in Buenos Aires hernieuwen de inbeslagneming van Rosas' goederen en van die van zijn kinderen. Zij gaan nog verder en veroordelen hem ter dood wegens hoogverraad en verkwisting van de nationale rijkdommen. In een geweldig autodafé worden ook al de archiefstukken van zijn bewind verbrand, opdat zelfs de herinnering aan deze schandvlek in de geschiedenis van het land zal worden weggewist. Misschien ook, omdat anders zou kunnen blijken, dat de federale regering in vele opzichten nog niet zo slecht geweest is als de Unitariërs willen doen geloven. In ieder geval, dìt heeft de wantrouwige Rosas ook alweer voorzien. Van alle stukken van belang heeft hij tijdens zijn bewind reeds afschriften laten maken, en deze bij allerlei beproefde vrienden ondergebracht. Nu hij niet aan zijn geld kan komen, kan hij deze acten tenminste verzamelen, en in de lange lege jaren die hij vóór zich heeft, classificeren en gebruiken om zich te verdedigen.
Voorlopig heeft hij echter nog de dringender zorgen om te blijven leven en aan brood te komen. En dit kost hem moeite, niet omdat hij tegen werken opziet, - desnoods wil hij knecht zijn, hij heeft nog genoeg gaucho-bloed, - maar omdat hij zich verlaten voelt van alle mensen. Steeds verlatener.
| |
| |
De een na de ander, en juist wie hem nog het naaste aan het harte ligt, laat hem trouweloos in de steek. Van zijn zoon Juan verwachtte hij niet anders. Die heeft zijn gezin en is na korte tijd weer met de zijnen naar Argentinië teruggekeerd. Die was hem nooit nabij, en had zich altijd ver gehouden van zijn politiek. Maar Manuelita, de enige die hij werkelijk in zijn hart gesloten had... ook zij! Hij voelt het als verraad, als wreedheid, nú juist. En hij kan het niet laten tegen haar te wrokken. Zó zijn kinderen... zó zijn vrouwen...
Heeft ze dan geen recht om haar geluk te zoeken? Máximo Terrero is haar reeds na enkele weken in vrijwillige ballingschap gevolgd. En hun rijpe liefde laat zich nu, in deze dagen van het ongeluk niet meer weerhouden. Er is een eind gekomen aan de tweestrijd van de vijfendertigjarige vrouw die nog naar kinderen verlangt en die haar vader grijs en moe ziet worden. Wanneer allen wreed zijn, ziet ze ook háár wreedheid als iets onvermijdelijks. Laat de vader zich dan maar jaloers en mokkend in zichzelve keren.
En als Manuelita eindelijk in November '52 huwt en zich in Londen vestigt, blijft de ex-goeverneur alleen in Swathling achter met een enkele bediende, die in schampere ironie van het noodlot ‘miss Forget’ heet.
Bitter, zwijgzaam rijdt hij door het zand der wegen die hier in het Zuiden openliggen naar het continent van Zuid-Amerika. Gescheiden door het grote water, de Oceaan die geen herinneringen wegwist...
En in deze eenzaamheid komt vaag eerst, dan steeds duidelijker een verdrongen episode uit zijn leven weer naar boven. Is hij werkelijk alleen? Is er niet ergens
| |
| |
één mens die hem lief heeft, die zijn droevig lot wil delen? Toch... misschien... Eugenia? Eugenia Castro... als hij haar getrouwd had... was het onmogelijk geweest? En het andere dan... haar vijf kinderen die ook de zijne zijn?
Hij bijt zich op de lippen, overlegt. Nu wil hij profiteren van zijn zwakheid, nog ter elfder ure. Want dit ene wat zijn vijanden vertellen is geen leugen. Het is enkel werkelijkheid die hij verborgen heeft gehouden, zelfs voor zijn geweten. Toen voor vele jaren zijn wapenbroeder commandant Juan Castro stierf, was hij vereerd dat deze hem in zijn testament tot voogd benoemde van zijn dochtertje Eugenia. Het meisje groeide op, een schone, donkere en wulpse creoolse die hem als een tweede vader naar de ogen keek. De maanden van verbetenheid nadat Encarnación gestorven was, toen Manuelita wel haar plaats wist in te nemen in zijn liefde maar niet in zijn bed, toen was het, dat hij welbewust van wat er komen ging, Eugenia bij zich nam, zijn bijzit van haar maakte, zoals iedere echte man in Argentinië ook gedaan zou hebben. Alleen, de grote onvermurwbare oppermachtige van die dagen dacht niet meer aan trouwen, en Eugenia's kinderen konden geen gelijken zijn van zijn dochter Manuelita...
Nu was zij ginds met haar drie dochters die hij graag mocht lijden, en haar beide zoontjes. Als hij haar liet komen en nog soberder ging leven, zou tenminste dit gevoel van eenzaamheid en van verwaarloosd-zijn verminderen.
Die gedachte laat hem niet meer los, en hij die nooit om liefde heeft gevraagd, nooit medelijden heeft ge- | |
| |
bedeld, gaat nu aan zijn tafel zitten om Eugenia met warmte en aandrang uit te nodigen bij hem te komen.
Weken gaan voorbij, waarin hij hoopt en zich al voorstelt hoe het zijn zal als ze hier is. De verwachting geeft hem weer een weinig levenslust. Maar ditmaal heeft hij zich misrekend. Allen zijn ondankbaar, allen zonder uitzondering. De vroegere vrienden, die hij in de dagen van zijn macht verrijkt heeft, overladen heeft met weldaden en eer, zij zijn vandaag de eersten die hem lasteren en verloochenen. En Eugenia, de moeder van zijn kinderen, schrijft hem terug dat zij haar land niet wil verlaten. Wat zou zij ook doen bij een verarmde oude man in een koud Noordelijk land? Kent Juan Manuel nu pas de mensen? Ziet hij nu pas hun ondankbaarheid? Hij wist het wel... hij wist alleen niet dat er nog een grotere, smartelijker eenzaamheid bestond dan die van een alleenheerser temidden van een horde. Deze nieuwe eenzaamheid brandt tot het binnenst van zijn hart. Ze eindigt nimmermeer, duurt tot de dood.
Maar om hem heen is nog het leven. Nòg geeft hij zich niet gewonnen. Hij moet leven, hij zàl leven. Soms is er geen geld meer, dan snijdt hij de gouden knopen van zijn oude gala-uniform af, en kan miss Forget die bij de joden gaan verkopen. Meestal komt er wel wat geld, dat enkele trouwe vrienden en familieleden, - vrouwen, tòch nog trouwer dan de mannen, - maandelijks bij elkander brengen. Wat hem wordt gestuurd door mensen zoals señor Vela, die hij niet mag lijden, weigert hij ook in zijn hoogste nood. Zijn trots
| |
| |
behoudt hij, boven alle ellende uit. En deze trots laat hem ook nog de illusie redden hier in Swathling weer te leven zoals vroeger, als ranchero!
Van de simpele farm in bruine baksteen met haar lage strodak, maakt hij een estancia in miniatuur. Er komen schuren bij, er worden paden en bosschages aangelegd. Er wordt geploegd, geplant... hij heeft er nog zijn paard... hij zet er nog de dagloners aan 't werk, is streng, geeft iedereen zijn vaste taak, maar is rechtvaardig, rustig, en wordt weldra in het dorp geacht en graag gezien. Het buitenleven en de handenarbeid doen hem goed, hij wordt opnieuw gebruind, is kerngezond, een krasse oude heer met weinig vrienden, enkel dokter Wibblin, die hij tot zijn lijfarts maakt, en de pastoor. Een schaarse keer komt ook wel hoog bezoek, vooral van lord Palmerston die graag met Juan Manuel verkeert. Doch verder houdt hij zich gans van de grote wereld afgesloten, omdat hij zich niet kleden kan zoals 't behoort, en uitgaan geld kost dat hij niet bezit. Hij is in Engeland teruggegroeid tot een bewoner van de pampa. Na jaren kan hij zich misschien bedruipen met zijn boerderij, en kan hij het stellen zonder aalmoezen en liefdediensten.
Hij kan het helaas niet stellen zonder Manuelita.
Lang blijft hij wrokken tegen haar. Maar in de tijd die snel voorbijgaat, luwt ook dat, er worden kindertjes geboren, en als grootvader voelt hij zich weer vertederen. Het is een feest waar heel het jaar om draait, als Manuelita met haar kroost voor enkele weken in zijn sobere woning komt, weer op zijn paard rijdt zoals vroeger, en hij haar bewonderen moet dat zij zo jong
| |
| |
blijft. Altijd nog is zij de enige met wie hij vrijuit spreken kan, uit het diepste van zijn hart. De werkelijkheid van haar geluk, het groeien van de kinderen, hun gepraat en helder lachen, het stil-bewonderen van de bomen en de heuvels, - een geluk dat hij eerst hier geleerd heeft, - alles dwingt hem allengs weer het leven te aanvaarden als een goede wijze school ten ouderdom. Hij laat zich stil verwennen door zijn dierbaren, en als zij weg zijn, heeft hij in de lange avonden veel tijd te filosoferen. Hij gaat van boeken houden en van het ordenen van alle wijsheid die hij in de loop der jaren heeft geleerd. Hij maakt zelfs plannen om enkele werken te vervaardigen, een over politiek, een over ‘De religie van de mens, wat ook zijn geloof zij’, en een autobiografie. Dit blijven echter plannen; het enige waartoe hij werkelijk komt is een beknopt verdedigingsschrift tegen de beschuldigingen waarmee men hem thans in Buenos Aires overlaadt. Hij wil dit pamflet doen volgen door een uitvoerig en gedocumenteerd werk over zijn regering, en avond aan avond zit hij dit voor te bereiden in zijn studeerkamer, waar hij in kisten en kasten zijn archiefstukken om zich heen heeft, die hij beschouwt als zijn kostbaarst bezit.
Als hij des nachts de gehele farm nog eens rondgaat uit vrees voor brandgevaar, dan is het terwille van deze paperassen, de schamele overblijfselen van zijn roem, maar waarmee hij heel zijn verleden weer voor zijn verbeelding kan laten herleven; waarmee tij zich troost bij het onrecht dat zijn volk hem aandoet; waarmee hij zich wil wreken op de ondank- | |
| |
baren en de lasteraars, zijn eer herstellen voor de toekomst.
Toch is hij te veel een man van de daad om geheel op te gaan in het verleden. Hij komt er niet toe zijn eigen leven ‘historisch’ te zien, hij speelt het niet klaar het op een afstand te overschouwen. Het is hem eigenlijk voldoende dat de feiten hem vanzelf rehabiliteren. Dat Argentinië na zijn vertrek tien jaar lang een chaos blijft, geteisterd door burgeroorlogen, en eindelijk slechts tot betrekkelijke rust gebracht door de erfgenamen van de federale idee. Er gaan zelfs stemmen op die Rosas na lange tijd vragen terug te keren. Maar dit weigert hij. Hij heeft zijn ballingschap lief gekregen, hij voelt zich niet meer thuis in het nieuwe tijdperk. Hij wil ver blijven van zijn vroegere vrienden, zijn vijanden zijn hem haast verkieslijker geworden. Heeft niet Urquiza in de dagen van zijn hoogste nood hem uit eigen zak een groot bedrag gestuurd? Heeft niet de weduwe van Facundo Quiroga geregeld bijgedragen bij de steun die een vriendin voor hem inzamelde? Nu hebben de woeste argentijnen ook Urquiza in zijn estancia vermoord.
Vrienden, vijanden, ze zijn haast allen van het toneel verdwenen. Juan Manuel leeft nog in Engeland, helder van geest, krachtig van constitutie. Hij wordt zeventig, tachtig jaar. Een onsterfelijke schijnt hij. En om hem begint het aureool van de sereniteit te komen, welke alleen de ouderdom bezit. De harde ouderdom waarin het onrecht en de misdaad uit voorbije jaren door veel leed, veel eenzaamheid, zeer veel bezinning uitgeboet wordt.
| |
| |
In de lange, lange stormen van de jaren, in de wisselvalligheid die hoogmoed in vernedering verkeren doet, is het of de menselijke schuld verweert en langzaamaan verdwijnt. Of eindelijk de fijne, onbezoedelde onderhuid tevoorschijn komt, ons ware uiterlijk, waarmee wij rein genoeg zijn voor de dood en haar mysterie.
|
|