| |
| |
| |
II
Nero of Caligula?
Een man die zoveel op zijn geweten heeft als Juan Manuel, mòet een neuropaath zijn. Dat is de uitspraak van de medici. Met het zelfbewustzijn en de stupiditeit vele dokters eigen, hebben zij zwaarwichtige betogen geschreven om het aannemelijk te maken dat Rosas erfelijk belast is, dat hij leed aan zenuwtoevallen en epilepsie, dat hij gepredisponeerd was voor de demonische rol die hij in latere jaren zou spelen.
Zij maken, pour besoin de la cause, een jongentje van hem dat spreeuwen aan een touwtje houdt en vliegen de pootjes een voor een uittrekt, dat een jaartje ouder geworden, een hond bij levende lijve stroopt, een kat met teer besmeert en aansteekt, en vogels de ogen uitprikt om ze tegen de muur op te laten vliegen. ‘Men zegt dat hij...’, dit is het argument waarmee dr. Ramos de Mejìa in zijn geleerde verhandeling ‘La neurosis de Rosas’ de wreedheid van de kleine Juan Manuel betoogt.
Wanneer de jongen winkeldiensten moet verrichten, maakt hij ruzie met degenen die komen kopen, vernielt de waren van zijn baas, steekt gaten in hoeden, kortom, toont een vernietigingslust waarin de ondeugendste gestichtsjongen hem niet overtreft. Een voor een worden alle kleine trekken uit zijn jeugd vervalst
| |
| |
en in zijn nadeel uitgelegd. Hoe ouder hij wordt, hoe onbeschaamder dit geschiedt.
Onder de gauchos op ‘Los Cerrillos’ houdt hij huis als een beest. ‘Men zegt’ alweer dat hij zijn peones op het hoofd sloeg, ze dwong hun leven op de wildste paarden te riskeren, dat hij uitwerpselen door het eten van zijn arme ondergeschikten mengde, en de korenschelven in brand stak om zich aan het vuur te verlustigen. Men vraagt zich af hoe het komt dat de geleerden niet verklaren, op welke wijze een dergelijk individu het toch nog tot staatshoofd kon brengen.
Van dezelfde Rosas die kans zag binnen weinige jaren het kapitaal van zijn estancias te verdubbelen, gaat het volgende verhaal:
Op zekere dag zat hij in de patio voor het woonhuis van Los Cerrillos aan een klein tafeltje te schrijven. Rondom hem de huisdieren en het pluimvee van de estancia, die Juan Manuel in genen dele storen bij zijn nederige geestelijke arbeid. Opeens stuift een kip weg voor een haan, vliegt over het tafeltje heen, en smijt in haar gebrekkige vlucht de inktpot van Juan Manuel om. Deze is zulk een onbeheerste bruut, dat hij vol woede opspringt en aanstonds bevel geeft, alle kippen op de estancia de nek om te draaien.
- ‘Zie je wel...’ zeggen de Unitariërs in Montevideo. En nu hebben ze meteen de psychologische verklaring van de massa-slachtingen die de Mazorqueros aanrichten. ‘Wij Unitariërs hebben de inktpot van Rosas omgesmeten, en ziehier...’ Daarmee is iedereen overtuigd.
Ze hadden zich net zo goed kunnen vergelijken met
| |
| |
de veedieven die de pampa onveilig maken. Ook deze worden zonder pardon door Juan Manuel achtervolgd. Hij gaat daarbij als de baarlijke duivel te keer, en oefent zich met zijn peones op deze jacht door deel te nemen aan het ruwe spel, waarbij de ruiters in volle vaart een levende gans de kop af moeten trekken. Eenmaal grijpt hij verkeerd, slingert van zijn paard tegen een hard voorwerp, dat hem een diepe snede in het gezicht toebrengt. Voortaan draagt hij een litteken dat hij handig verbergt; het is zijn enige wonde, niet opgelopen in een eerlijk gevecht voor de Vrijheid, maar bij een barbaarse occupatie van halfwilde staljongens.
Neen, voor de Unitariërs is Rosas allesbehalve een soldaat; hij is een lafbek. Hij wordt wit als er geschoten wordt en simuleert ziekte als het gevecht gaat beginnen. Dit laatste doet hij overigens met grote sluwheid. Zo een keer, als hij het al tot commandant gebracht heeft, en zijn eskadron van Roden een uitval moet doen bij de belegering van Buenos Aires. Plotseling geeft Juan Manuel het bevel aan zijn oudste kapitein over en blijft achter met een vertrokken gezicht. Kiespijn! De stad wordt bezet, de verdedigers gevangen genomen, en ongemerkt is de commandant weer bij zijn troep, is zijn kiespijn genezen!
Wonderlijk dat zijn soldaten zoiets niet doorzien en hem van jaar tot jaar meer gaan verafgoden. Hoe komt dit dan?
Rosas gebruikt dezelfde truc als Napoleon, zeggen zijn tegenstanders. Hij heeft een fabelachtig geheugen en kent elke soldaat bij name, weet precies waar deze gevochten heeft, op welke wapenfeiten hij zich beroe- | |
| |
men mag. Er bestaat geen soldaat die daar niet gevoelig voor is, want het is dan alsof de veldheer hem uitzondert uit de anonieme horde en een zelfstandige held van hem maakt. Laat Rosas in 's hemelsnaam dit met Napoleon gemeen hebben, denken de Unitariërs; als het maar bij dit ene blijft.
Van zulk een boosdoener is het ook onmogelijk dat hij tot eenzelfde ras behoort als de anderen. Wie door het volk aanbeden wordt, is de gelijke van dat volk, redeneren de vijanden. ‘Rosas is een mulat.’ Toen zijn broer Gervasio gemene zaak maakte met de Unitariërs, aarzelde Juan Manuel niet te zeggen: ‘Deze Rosas kan onmogelijk echt wezen, het moet een bastaard zijn.’ Het is een beschuldiging die op zijn moeder terugvalt. Welnu, wat belet anderen te zeggen: ‘Juan Manuel is nog veeleer een bastaard. Het is hem aan te zien dat hij een mulat moet zijn.’
En de zuidamerikaanse blanken zijn in die dagen nog spaans genoeg in hun opvattingen om onder ‘mulat’ de verpersoonlijking te verstaan van al wat minderwaardig en half-wild is. Gemeenheid, wreedheid, hebzucht en vadsigheid. Hebzucht en diefachtigheid vooral. Hoe komt Rosas anders zo snel aan zijn onmetelijke rijkdommen? Hij heeft gestolen waar hij kan, reeds van de aanvang af, nog vóór de dictatuur.
Om López van Santa Fé een schandelijke schatting te betalen, zamelt hij vee in, en houdt daaraan zoveel over, dat hij met de opbrengst zijn estancias van de beste stoeterij uit gans Argentinië voorzien kan. Enorme sommen weet hij de regering afhandig te maken voor zijn zogenaamde vreedzame onderhandelingen met de
| |
| |
indianen. Wat is er van dit onderhandelen terechtgekomen? Waar is het geld gebleven? Hij heeft er op los geleefd, naar links en rechts met goud gesmeten, zich in latere jaren gedragen als een vorst. Zijn rijkdommen waren niet onuitputtelijk; hoe zou dit alles dus mogelijk geweest zijn zonder dat hij gestolen had? Het geld voor de indianen bestemd, is in zijn eigen zak terechtgekomen en de indios heeft hij eenvoudig uitgemoord. Hij beweert dat hij van alles rekening en verantwoording heeft afgelegd en bij de regering steeds nauwkeurige declaraties heeft ingediend. Maar hoe zullen de Unitariërs dat weten? De dictator heeft zich later zelf van alle archieven meester gemaakt, hij heeft de gelegenheid gehad alle papieren die hem konden compromitteren te laten verdwijnen. Geen wonder dat niemand zijn dieverijen met deugdelijke bewijzen kan staven, zomin als hijzelf zijn eerlijkheid onomstotelijk bewijzen kan. Maar men kan uit zijn opgaven die nog voorhanden zijn, berekenen dat er zóveel runderen gekocht zijn voor het leger, dat iedere soldaat per dag meer dan twintig pond vlees moet gegeten hebben. De man die deze berekening in de dagen van Juan Manuel's eerste veldtochten gepubliceerd heeft, wordt later zijn voornaamste pleitbezorger en de officiële historicus van de Dictatuur!
Aan de corruptie bij de legeruitrusting en de legervoeding vallen zulke sommen te verdienen, dat niet alleen de commandant maar ook zijn vrienden en bekenden er een vette buidel aan overhouden. Er valt een reeks van namen te noemen.
In de begintijd is Rosas nog maar een sluwe veeboer,
| |
| |
anders niet. En als hij zich met staatszaken wil gaan bemoeien en tegen goeverneur Dorrego waagt te zeggen dat diens bewind veel te wensen overlaat, krijgt hij terecht het hooghartige antwoord te slikken: ‘Señor don Juan Manuel, dat u het waagt mij politieke lessen te geven is even vermetel als wanneer ik het zou onderstaan u te leren hoe men een estancia moet beheren.’
Vandáár de haat van Rosas tegen Dorrego, zeggen de vijandige psychologen.
De mulat Rosas is ook gemeen en ondankbaar. Hij vervolgt stelselmatig al zijn oude weldoeners. Luis Dorrego, de broer van de goeverneur, was de man op wiens estancia Juan Manuel een toevlucht zocht, toen hij nog een arme vagebond was. Dezelfde Dorrego moest later voor de Mazorca naar Montevideo vluchten. De oude dr. Maza was de man die Rosas leerde lezen en schrijven; die hem in de beginselen der staatskunst onderwees, volgens anderen. Niettemin werd Maza veel later in zijn bureau vermoord. Zelfs tegenover zijn eigen familie kende Rosas geen dankbaarheid of respect. Hij veranderde zijn naam, verloochende zijn ouders, gedroeg zich als een echte mulat en zocht zijn vriendschap bij negers en negerinnen.
Quiroga die zijn vriend was, heeft hij laten vermoorden. Zeker, hij had medeplichtigen, maar ook deze heeft hij een voor een uit de weg geruimd. De oude López van Santa Fé stierf op geheimzinnige wijze. Door Rosas vergiftigd. Zijn secretaris Cullen, die de dessous van deze zaak kende, werd op last van de dictator vermoord. De gebroeders Reinafé en hun handlangers werden gefusilleerd of gemarteld; slechts één van hen
| |
| |
wist te ontkomen. De advocaat die hen zou verdedigen kreeg een dreigbrief dat men hem op een roodgeverfde ezel door de stad zou voeren als hij voortging met voor moordenaars te pleiten. Ook hij stierf. En na hem de gerechts-ambtenaren en de rechters. Maza was president van het Gerechtshof. Medeplichtigen, verdedigers, rechters en cipiers, allen kwamen om door de hand van de niemand ontziende Rosas. Het bewijs dat hij inderdáád schuldig was aan het bloed van Quiroga? Facundo's zoon vocht met al zijn peones mee in het unitarische leger, naar hij zei, om de dood van zijn vader te wreken.
De grootste gemeenheid van Rosas is het ophitsen van de ene bevolkingsgroep tegen de andere. Om zelf daarvan profijt te trekken. De armen stuurt hij af op de rijken, de gauchos laat hij los op de stedelingen, de soldaten geeft hij vrij spel tegen de gauchos, de Mazorca tegen de soldaten, de politie tegen de Mazorca, de negers tegen de politie. Zo wordt de cirkel van spionnage en moord rondom hem gesloten. En in het midden staat hijzelf, onkwetsbaar, lachend als Satan om al het kwaad dat hij gesticht heeft, terwijl hij zichzelf en zijn trawanten verrijkt met dat wat men de brave Unitariërs ontneemt.
De sluwheid waarmee hij daarbij te werk gaat, zegt niets van zijn verstand. Hij is en blijft een domoor, die als hij buiten op zijn estancias is, weliswaar dozijnen brieven naar zijn aanhangers in de stad schrijft, maar die later openlijk zijn haat toont tegen al wat intellect vertegenwoordigt. Verschillende scholen worden onder zijn bewind gesloten, zelfs de universiteit moet er een
| |
| |
tijdlang aan geloven. Hij zegt dat er geen geld is voor het onderwijs, de begroting moet en zal sluiten. Zolang de blokkade duurt, moeten de particulieren maar doen wat ze kunnen. En de particulieren doen niets. Rosas is dus een bruut, die ook lijsten van verboden boeken publiceert en degenen gevangenzet die ze verkopen. Hij laat de inquisitie herleven. Plechtig worden de in beslag genomen geschriften op een der stadspleinen door de beul verbrand. Ook dit behoort bij de dictatuur van de onontwikkelde.
Wanneer de wrede en zedeloze mulattin Manuelita, - zoals ze in Montevideo heet, - naast hem heerst, begint de grote jacht op de sieraden en juwelen van de argentijnse rijken. Ze worden alle gebruikt om de creoolse Salomé nog verleidelijker en trotser te maken. En wat niet gestolen wordt, krijgen Rosas en zijn dochter ten geschenke; deze laatste geniet ongetwijfeld een groot inkomen van al degenen die bij haar komen met verzoeken om interventie. Heel de familie Rosas verdient trouwens op zo'n manier geweldige sommen. En op deze wijze is het dan ook maar een sluwe truc dat hij de confiscatie afschaft. Hij blijft toch verdienen met ‘vrijwillige’ bijdragen, en bovendien... de goederen van Unitariërs worden later tòch in beslag genomen.
Juan Manuel is een Nero, een Caligula en een Croesus tegelijk; dat staat in Montevideo vast.
|
|