zich werkelijk vrolijk toont, en tussen het feestende volk wandelt. Nu kunnen zij van nabij zijn geweldige epauletten en gouden borduursels bewonderen, en ruwe moppen maken die hij even ruw beantwoordt, een soldatenkeizer temidden van zijn trouwste legioen.
Als er gedanst wordt, is Rosas ongemerkt verdwenen, om zich weer even ongemerkt tussen de negers te bevinden, ditmaal als gewoon soldaat verkleed en een half uur later weer als gaucho, soms te paard. Dit verschijnen en verdwijnen geeft iets schichtigs aan het feest, boezemt de negers een magische vrees voor hem in, die hun feeststemming nog verhoogt. Ze denken dat hij gelijk een afrikaanse tovenaar op deze wijze de geheimste vormen van ontrouw opspoort. Meermalen zijn ze door zijn plotseling opduiken echter zozeer geïntimideerd, dat ze verzoeken te mogen vertrekken, omdat ze hem al lang genoeg hebben lastig gevallen.
Maar als ze terug zijn in de stad, is in hun herinnering nog steeds de heerlijkheid van het feest en de heerlijkheid van de grote, door God gezonden Rosas aan deze vrees verbonden. Hun trouw is bevestigd, hun eerbied voor het gezag in het feestgewoel aangegroeid.
Brood en spelen, dat is ook voor Juan Manuel het middel om de negers aan zich te binden.
De zwarten zijn niet de enigen bij wie hij deze blinde aanhankelijkheid vindt. Ook door de soldaten wordt hij verafgood, zelfs nu nog, terwijl hij niet meer met hen optrekt naar het slagveld.
Terwille van hem blijven ze jaar-in-jaar-uit onder de wapenen, lijden ze zonder te morren honger en dorst, kou en tropenhitte, eindeloze ontberingen op hun