| |
| |
| |
IX
Een aanslag
Er komen dagelijks tientallen brieven binnen bij Rosas, en dagelijks verlaten tientallen brieven zijn werkkamer in Buenos Aires. Ze zijn aan hem persoonlijk gericht en van een bizonder merkteken voorzien; geen secretaris krijgt ze in handen. Voor hun beantwoording zorgt de goeverneur eigenhandig. Sinds hij de pampalucht niet meer inademt, is hij een vaardig scribent geworden.
Terwijl hij een van zulke ingekomen brieven leest, fronst hij het anders zo rimpelloze voorhoofd, en schuift met een rukje achteruit. Hij houdt het geschrift nog in handen, maar leest niets meer. Zijn ogen staren weg in de verte, en gedurende enkele seconden zit hij bewegingloos, als een marmeren beeld. Gestalten gaan aan zijn blik voorbij, mensen, mensen in drommen, dicht tegen elkaar gedrukt als kudden vee, snel voortgestuwd gelijk bij de tellingen en het brandmerken op de grote estancias.
En als eindelijk dit voortdringen verlangzaamt, en de mensenkudde tot stilstand komt, onderscheidt hij enkele gezichten van lieden die hem na staan, lieden voor wie hij goed geweest is.
Nu legt hij de brief neer, voorzichtig, alsof het een kostbaar document was. Hoewel het maar een vodderig
| |
| |
berichtje van Cuitiño is. Maar met een inhoud die hem wit maakt vanbinnen. En thans schuift hij weer dichter naar de tafel toe, en schrijft aan de leider van de Mazorca: ‘Laat vannacht om twee uur die man bij mij komen. Goed vermomd.’
Als het briefje weg is, moet hij enige malen de kamer op en neer lopen en bij zichzelf mompelen: ‘Zie je wel... zie je wel... niemand is vriendschap waard... niemand is te vertrouwen... geen dier is zo vals en listig als een mens...’
Hij, de bovenmens, weet dat hij niet bang is voor wat toch eenmaal geschieden moet: doodgaan. Maar hij verwondert zich erover, dat hij zo wit is vanbinnen, zo wit van koele haat en verachting. Hij zal ze tonen dat hij in alles hun meerdere is, ook in arglist, ook in scherpzinnigheid. En dat zijn koele doodsverachting hem een geweldige voorsprong geeft. In één seconde staat het gehele plan van wat hij doen moet, scherp en duidelijk voor zijn geest, en hij heeft nooit geaarzeld te besluiten tot dat wat hem noodzakelijk voorkwam. Nooit, behalve ditmaal misschien. Want hij moet kiezen tussen passiviteit, in schijnbare onwetendheid afwachten, òf een bloedbad zonder weerga, een bloedbad waarvan heel de wereld ontzet zal staan.
Klokslag twee in de nacht laat Manuelita de man binnen, die diep in zijn poncho weggedoken naar Zijn Excellentie vraagt.
Rosas ontvangt hem met een zwijgende handdruk en blijft tegenover hem staan. Hij kijkt hem enkele ogenblikken aan met die glasharde, lynxachtige ogen die door alles heen trachten te boren. En nu de ander
| |
| |
rustig deze blik doorstaat, in het volle bewustzijn van de grote dienst die hij bezig is de Federatie te bewijzen, knikt Juan Manuel tevreden en zegt rustig: ‘Burger Martínez Fontes, vertel mij als ijverig en eerlijk Federaal alles wat u weet.’
Nadat de ander vijf minuten gesproken heeft terwijl Rosas de kamer op en neer loopt, worden er stoelen naar elkaar geschoven, en gaat het gesprek fluisterend verder. Nu en dan strekt Rosas de arm uit en noteert een naam. Eenmaal moet hij zijn eigen achternaam optekenen; maar hij schrijft alleen: ‘Gervasio’.
Dus ook zijn broer... Goed. En Maza, vader en zoon. Hij trekt even de wenkbrauwen samen, een fractie van een seconde slechts. Hij wil zich over niets meer verwonderen, en zich zeker niet ergeren. De meeste namen zijn van jongelieden, uit eerste families, knapen nog haast, maar die de Federatie geheel schenen toegedaan, die Manuelita bij zich ontvangt in haar salon, als huisvrienden, halve familieleden. Dwaas en argeloos kind nog, zijn dochter...
De bewijzen? De ander haalt een bundeltje papieren uit zijn binnenzak.
- ‘Juist. Ik dank u burger. Laat niets merken. Ik ben volkomen ingelicht. Ge hebt een grote dienst aan het land bewezen. Aan mij persoonlijk? Ik weet het niet. Zeggen we: aan de goeverneur. Hij zal u weten te belonen. Blijf in verstandhouding met de anderen. De rest is mìjn zaak.’
En eer het uur verstreken is, wordt de bezoeker weer uitgelaten, door Rosas zelf, die daarna met bedachtzame schreden, geheel inzichzelf gekeerd naar zijn
| |
| |
bureau teruggaat. Wat zal hij doen? Zijn besluit is gemaakt. Niets; afwachten. Hij wéét; dat is hem voldoende.
Een week later gaat hij naar Palermo voor een paar vacantiedagen. Het is er 's ochtends nog fris, maar op deze vroege lentedag hindert het weinig, want druk is het gezelschap jongelieden dat zich om Manuelita schaart. Een van hen, de jonge Ramón Maza, die zich als zoon van Rosas' vaderlijke vriend en als zoon van de President der Volksvertegenwoordiging in de bizondere gunst van de dictator verheugt en het reeds tot kolonel gebracht heeft, is pas enkele dagen geleden in het huwelijk getreden met een zuster van Rosas' schoondochter.
Men heeft er zich niets van aangetrokken dat Juan Manuel zich niet enthousiast toonde voor deze ietwat haastige trouwerij. Wat weet zo'n verpolitiekt man ook van liefde af. Ze zijn al heel blij dat hij zich beminnelijk gedraagt, en zijn sympathie voor Ramón Maza ook nu nog evenzeer laat blijken.
Een van de meisjes doet het voorstel, van de eb te profiteren en naar het strand te gaan, waar je in de verte de franse oorlogsschepen kunt zien, die nog steeds de Rio de la Plata blokkeren. Rosas gaat niet mee; hij blijft rustig onder de bomen zitten, hij voelt er geen behoefte aan die franse schepen te bekijken, welke zijn regering bedreigen en de Unitariërs hoop geven op succes.
Een uit het gezelschap draalt, nu Juan Manuel alleen achterblijft. Het is Ramón Maza, die het kloek besluit neemt, zich bij de goeverneur aan te sluiten om hem de tijd te korten.
| |
| |
- ‘Graag,’ zegt Rosas vriendelijk, met een rustige lange blik op de kordate gestalte van Ramón.
De jonge kolonel is ietwat verlegen met zijn houding. Hij wrijft zich de handen, ofschoon het niet meer zo koel is in de zon. En onderwijl praat Rosas kalm door, tracht hem op zijn gemak te stellen, doet allerlei vragen over de dienst, het leven aan het front waar steedsdoor gevochten wordt tegen de Unitariërs, en het gedrag van de indianen waarmee Ramón te doen heeft. Alleen wanneer de ander antwoordt, aarzelend eerst, dan, zichzelf herwinnend, tenslotte resoluter, ziet hij steels naar hem op, met snelle vorsende blikken en een heimelijke, onzichtbare glimlach. Hij heeft reeds bij zichzelf vastgesteld: ‘Die jonge man durft niet; nog niet.’ Maar hij blijft op zijn hoede.
En Ramón Maza probeert de boze gedachte uit zijn bewustzijn terug te dringen. Rosas moet sterven, de onderdrukker, de tyran moet sterven, hoe eerder hoe beter voor allen. Maar hij wil niet de enige zijn, niet de enige verrader, niet hier. Een schot is snel gelost... Hoe kwam hij tot het besluit het nu al te doen, hier...? Als de ander er iets van vermoedde, zou het tijd zijn snel te handelen. Maar nu hij zo argeloos blijkt... Wacht maar, Caligula, nog enkele dagen... Het is beter nog enkele dagen te wachten...
De gladde fijne opperhuid van Juan Manuel vòelt de gedachten die om hem heen gesponnen worden. Er is een vreemde, webachtige kilte die altijd de nabijheid van de dood aankondigt. Maar met zijn rustige gebaren verwuift Rosas dit alles, tot enkel weer de prille lentelucht om hem heen is.
| |
| |
De eigen besluiteloosheid drukt Ramón, de boze gedachte, de wil om door te zetten benauwt hem. De kalmte en argeloosheid van deze man die alles denkt te weten, alles naar zijn hand denkt te kunnen zetten, maakt hem nerveus. Hij houdt het niet meer uit, neemt haastig afscheid van de goeverneur en springt te paard, met licht hoofdschudden nagekeken door Juan Manuel, op wiens gezicht eerst nu de glimlach zichtbaar wordt.
Ramón rijdt spoorslags naar een van zijn vrienden in de stad, aan wie hij het voorgevallene vertelt. ‘Ik wilde hem vermoorden, ik kòn het, maar ik dacht: laten we liever wachten tot de opstand is uitgebroken. En dan nog iets: ik word gevolgd door iemand die als lastdrager vermomd is. Voor mij staat vast dat er iets is uitgelekt. Maar hìj weet van niets. De grote Hij is zonder argwaan. Het beste lijkt me nu dat ik meteen naar het Zuiden vertrek om te zorgen voor de muiterij van de divisies daar, die de opstand direct kunnen ondersteunen.’
Daarop gaat Ramón snel naar huis om zich gereed te maken voor de reis. Op zijn tafel vindt hij een verzegelde brief met de opdracht dat hij onmiddellijk naar het department van Financiën moet komen om de soldij in ontvangst te nemen voor de militairen in de pampa waar hij heen moet. Inderdaad, ze vermoeden niets.
Hij haast zich naar het bureau van de Thesaurier. Maar terwijl deze bezig is het geld uit te tellen, ziet Ramón zich opeens omringd door soldaten van de veiligheidsdienst, die hem onverwijld naar de gevange- | |
| |
nis voeren. Bijna op hetzelfde ogenblik worden een zestal andere jongelieden in hechtenis genomen.
En nu laat Rosas de draden van dit complot openbaar maken. Een aanslag op zijn leven, gecombineerd met een verscherpte blokkade van de fransen, ziedaar wat men nodig heeft gevonden om zijn krachtige, heilzame regering ten val te brengen. Maar de Voorzienigheid heeft over allen gewaakt, en het deel der Voorzienigheid dat aan Juan Manuel de Rosas is toevertrouwd, heeft bijtijds ingegrepen.
Het rumoerige leven in de stad verstart van ontzetting. De oprechte Federalen zijn buiten zichzelf van verontwaardiging. De anderen, met zeer velen zijn ze bij het complot betrokken, ze weten zich bewaakt, ze vrezen voor hun leven, ze zouden willen wegduiken in de diepste duisternis, maar ze weten niet meer waarheen te vluchten om te ontkomen aan de grijpklauwen van de Mazorca.
Het gaat van mond tot mond dat Ramón Maza een der hoofd-raddraaiers is. Zijn vader, de President der Volksvertegenwoordiging is dus ook bij de samenzwering betrokken. Wilde hij soms Rosas' opvolger worden, nadat men de Hersteller van de Wet op vuige wijze had afgeslacht? Zo is dat gebroed van Unitariërs; zo zijn de rijken en voornamen die nog gebleven zijn. Verraders allemaal. Het gewone volk is Rosas trouw; het loopt te hoop om hem zijn verontwaardiging en eeuwige trouw te betuigen.
Een permanente zitting van de Sociedad Popular Restauradora wordt belegd om het leven van hun geliefde Juan Manuel te verdedigen. En hun eerste daad
| |
| |
is, het portret van de oude Maza uit de zaal der Volksvertegenwoordiging naar beneden te rukken. Hij moet aftreden, de oude schurk! Er gaan lijsten rond om handtekeningen te verzamelen voor de petitie aan de Volksvertegenwoordiging teneinde zulk een onwaardige voorzitter eruit te smijten. Binnen enkele uren zijn er al duizenden namen bijeengebracht. De dag daarop is er geen ruit meer heel in het huis van Maza.
De oude voorzitter krijgt dezelfde dag bezoek van de noord-amerikaanse consul, die hem het voorstel doet te vluchten. Door te blijven speelt hij met zijn leven. De ander weet hem de middelen te bezorgen om naar Montevideo te gaan en verraadt ook, dat hij komt op de wens van Rosas.
Was dit grootmoedigheid van Juan Manuel tegenover zijn oude vriend? Was het niet een valstrik?
In elk geval weigert de oude Maza te vluchten. Hij zou daardoor zijn zoon nog meer compromitteren.
Anderen komen bij hem en doen hem hetzelfde voorstel uit Rosas' naam. Tevergeefs. De grijsaard is moe, verward, wanhopig.
Teneinde raad begeeft hij zich naar Juan Terrero, de oude vennoot van Rosas, die nog altijd op vriendschappelijke voet met de dictator verkeert, en ook steeds een vriend van Maza was. Terrero moet raad schaffen. Hij kent de gezindheid van Juan Manuel, en vol vertrouwen op diens edelmoedigheid doet hij de ongelukkige grijsaard het voorstel gezamenlijk naar Rosas te gaan. Stellig zal deze zulk een geste op prijs stellen; stellig zal Maza op deze wijze niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn zoon iets kunnen bereiken.
| |
| |
Onderweg, op de hoek van de straat die ‘Calle del Restaurador Rosas’ heet, blijft de oude Maza opeens staan. Alle weerstand is plotseling uit hem weggevloeid; hij gevoelt een eindeloze vermoeienis. Wat wil hij eigenlijk nog? Alles is verloren. Overal is verraad, er is geen vriendschap meer. Hij wil Rosas niet meer onder de ogen komen. Hij wil niets meer. Op zijn post staan zolang het moet, en afdanken zodra het gaat, dat is alles.
Hij laat Terrero alleen doorlopen; vergeefs is diens aandringen en smeken. Maza is plotseling vastbesloten, en zegt: ‘Neen, ik kan niet gaan; als ze mij willen doden, zullen ze mij op m'n post vinden.’
Gebogen en eenzaam keert hij terug naar het gebouw van de Volksvertegenwoordiging.
Inmiddels zit Juan Manuel aan zijn tafel voor zich uit te staren. Koppen moeten vallen; het is de enige mogelijkheid om de toestand weer volkomen meester te worden. Het doodvonnis van Ramón Maza is reeds ondertekend; het kattebelletje is reeds weg. Meer dan een dozijn andere liggen vóór hem; van jongelieden die hij heel goed kent; ze dansten en zongen met zijn dochter. Hij dacht kortgeleden dat ze nog kinderen waren, en nu zijn het verraderlijke misdadigers.
Zoëven is Manuelita bij hem geweest. Met roodbeschreid gezicht en dikke ogen. Ze heeft haar armen om hem heen geslagen. Ze heeft voor hem op de knieën gelegen, met haar gezicht tegen zìjn knieën. In de geweldige tweestrijd van haar liefde voor hem, haar verontwaardiging over de aanslag, en haar medelijden met al die blije jonge mensen die haar vrienden waren
| |
| |
en die nu straks eenvoudig doodgeschoten worden, heeft haar medelijden het gewonnen.
Medelijden bij een Rosas?
- ‘En ik dan?’ zegt Juan Manuel bitter. ‘En als je mij vergeten wil, de chaos dan die na mij komt? Er is niets aan te doen, al moet de halve stad eraan geloven.’
Manuelita laat niet af te smeken, te vleien, in naam van God en van haar moeder, in naam van al haar liefde voor Tatita. Zij ziet maar één ding: het verschrikkelijke van te moeten sterven als je nog zo jong bent, als je nog zo pas gedanst hebt en gezongen... en dan plotseling door twintig schoten plat geslagen worden, dood, voorgoed verdwenen uit dit heerlijk, zonnig leven. En te weten dat háár vader rechten kan; dat dit alles niet gebeuren kan als hij niet wil... Natuurlijk, 't is zijn recht, hij heeft gelijk, hij is altijd de wijste, hij alleen weet wat het beste is, wat nodig is voor het land. Maar ze kàn het niet laten hem te bidden...
Zij hoort het, hoe de barsheid uit zijn woorden wijkt. Ze kan niet alles tegelijk bereiken. Nu wordt ze omzichtig, met een vrouwelijke tactiek. Laat hij tenminste uitstellen, niet haastig handelen. Dat is alles wat ze op dit ogenblik van hem gedaan krijgt. Maar onverbiddelijk blijft hij bij het vonnis van Ramón. De staatsraison verdraagt zich niet met vrouwentranen. Nu moet ze weg, hij heeft de zorg voor duizenden, hij moet alleen zijn, moederziel alleen, en desnoods zonder dochter.
Enige huizen verder zijn Cuitiño en zijn mannen door
| |
| |
het dolle heen. De messen worden vlijmend scherp geslepen. Want het is gebleken dat de Mazorqueros tot nog toe hun werk maar half hebben verricht. Het wemelt in de stad van Unitariërs, en de ergsten lopen nog op vrije voeten, met een kop nog aan hun romp verbonden!
Bij het vallen van de avond dringt een groepje mannen het gebouw der Volksvertegenwoordiging binnen. Alle deuren wijken voor het kloppen van de maiskolf. Ze vinden snel de weg naar het kantoor van de voorzitter. Bij het lamplicht zit de oude Maza zorgelijk en gebogen voor een groot papier. Het is de acte waarin hij afstand van zijn voorzitterschap doet, en die hij juist wil gaan ondertekenen.
Waarom wachtte hij nog een moment? Hield de gedachte aan zijn zoon Ramón zijn hand nog even tegen? Was er een vermoeden? Het gestommel van de naderende mannen? Zijn fletse moede ogen staren plots in twee verwilderde gezichten. Hij richt zich op...
- ‘Ha! Za! Za!’
Er is een tieren om hem heen, een flikkering van messen, en een dubbele steek die hem terug doet tuimelen in zijn zetel. Dan is er het bloederig zwarte waarin hij omlaagglijdt, uit de zetel, op het blauw tapijt.
- ‘Al klaar!’ zegt een der mannen tegen de anderen die buiten zijn blijven staan, en ze maken rechtsomkeer, terwijl een rode landkaart zich begint te tekenen op de oceaan van het kleed.
Te middernacht krijgt Rosas het bericht, dat de oude Maza is vermoord. Hij heeft het niet gewild. Belet heeft hij het evenmin.
| |
| |
- ‘Het is beter zo,’ zegt hij halfluid. ‘'t Is beter dat één enkele wordt vermoord, dan dat haast al mijn zogenaamde vrienden moeten sterven als de zaak berecht wordt. Hij betaalt voor de anderen; ik heb het niet gewild, maar het zij zo.’
En tegen degenen die hem het verslag komen doen, zegt hij enkel: ‘Ze hebben die oude Maza het verdriet bespaard, zijn zoon als verrader te zien sterven. Nu behoeft de ontaarde zoon ook niet meer te wachten.’
De laatste uren van Ramón zijn thans geteld. Bij 't gloren van de ochtend wordt hij op de binnenplaats van de gevangenis gefusilleerd. Het lijk wordt samen met dat van zijn vader in een politiewagen naar het massagraf gebracht. Alles is reeds voorbij, eer Manuelita weet wat is geschied.
Rosas kijkt koel naar haar handenwringen, haalt de schouders op, en zegt: ‘Als twintig keer hetzelfde moest gebeuren, zou ik het twintig keer weer doen. Ik heb geen spijt.’
Maar terwille van zijn dochter laat hij na een tijdje al de andere jongelieden vrij. Zijn blik is trotser dan tevoren, zijn verachting onverholener. Er zijn alleen twee groeven om zijn mond gekomen. Alsof hij voortdurend proeft de grootste bitterheid: bij vrienden haat te vinden.
|
|