| |
| |
| |
VII
Rouw
Dezelfde Dood die de beste bondgenoot der Mazorqueros is, valt ook Rosas ruggelings aan en onverhoeds; hij is de jarenlange vriend die zich plotseling in een verbitterde vijand ontpopt. Hij verspreidt zijn terreur ook in de naaste omgeving van Juan Manuel, en het publiek staart met ontzetting toe, en vraagt zich af of ook hìerin de dictator nog de hand heeft.
De oude López van Santa Fé sterft onverwachts, en het gerucht doet de ronde, dat Rosas hem heeft laten vergiftigen, omdat hij wist van diens samenzweringen. Het is de algemene angst die zulke boze vermoedens wekt. En wat kan men nog zeggen wanneer Rosas' eigen vader volgt? En straks zijn moeder?
Maar zover is het nog niet. Al is de oude misia Agustina geheel en al verlamd, zodat ze het bed niet meer verlaten kan, ze is nog zeer wel bij haar positieven en beheert nog altijd zelf haar zaken en regeert het huis als vroeger. Allen vliegen op haar wenken, beven voor haar striemende woorden. Ook haar vijfenveertigjarige oudste die alle macht van de Federatie in zijn hand houdt.
Dat een jongere broer als Gervasio hem durft te trotseren en niet op al zijn nukken ingaat, is alleen mogelijk doordat zich tussen Juan Manuel en de an- | |
| |
deren nog altijd de moeder bevindt. Zolang ze leeft is doña Agustina in werkelijkheid de opperste instantie in het land. Zelfs nu ze haar einde voelt naderen...
Ze laat een bevriende notaris komen en dicteert hem moeizaam, door kussens aan alle zijden gesteund, haar testament: hoofdzakelijk ten voordele van drie kleinkinderen die als wezen zijn achtergebleven.
- ‘Luister eens, dat gaat niet. Dat is in strijd met de wet,’ waarschuwt de notaris hoofdschuddend.
- ‘Wie maakt het testament, jij of ik? Schrijf door!’ zegt doña Agustina. En ze treft verdere beschikkingen, alweer in flagrante strijd met de successiewetten.
De notaris legt zijn pen neer.
- ‘Heus,’ verklaart hij met een zucht, ‘op deze manier is het testament van nul en gener waarde. Je móógt niet aan de legitieme porties komen.’
- ‘Mag ik niet doen en laten wat ik wil met hetgeen mijn man zaliger en ik door eerlijke arbeid verdiend hebben? Ik zou weleens willen zien wie mij dat beletten kan. Ik weet dat ik gehoorzame kinderen heb.’
En met een trots handgebaar beveelt misia Agustina haar notaris verder te schrijven.
Als ze sterft wordt Juan Manuel geroepen bij de opening van het testament. Ongelezen schuift de dictator het papier van zich af.
- ‘Dat moeders wil geschiede,’ is alles wat hij zegt. En al Agustina's kinderen herhalen dit woord. Zij was de enige die boven de wet stond, en boven Juan Manuel.
In deze tijd valt slag op slag in zijn omgeving. De beurt is aan Rosas' echtgenote, doña Encarnación. Sinds hij de dictatuur aanvaardde, trok ze zich meer
| |
| |
en meer terug. Niet alleen omdat haar grote taak volvoerd is en ze niet van de openbaarheid houdt, waarin ze zich vroeger alleen uit noodzaak, terwille van Juan Manuel begeven heeft, maar ook omdat ze zich ziek voelt en vermoeid.
Juan Manuel moet nu zelf weten wat hij doet. Ze wil geen rol meer spelen in zijn zaken. Ze wil hem hoogstens nog een enkel advies geven als hij erom vraagt, de weinige ogenblikken dat hij 's avonds in hun gemeenschappelijke vertrekken toeft. Ze voelt zich zieker dan hij weet. Ze heeft het besef dat zij sterven gaat, maar ze is hard genoeg om ook dit rustig onder de ogen te zien.
En eensklaps wordt Rosas opgeschrikt door het onherroepelijk einde. Hij is nu werkelijk alleen, moederziel alleen. En in dit eerste uur dat hij bij haar lijk staat, bij dit starre, onbeweeglijke gezicht waaruit de neus nu scherper nog dan anders naar voren springt, bij die bleke in elkaar gestrengelde handen, al dit ingevallene, morgen reeds gans weggerotte, - nu pas beseft hij ten volle wat ze voor hem geweest is, hoe ze voor niets anders geleefd heeft dan voor zìjn idealen, zìjn eerzucht, zìjn wil. Zij is een deel van hemzelf geweest, en dat deel is thans afgestorven. Ze zullen het merken, ze zullen het weten, allen die de horde vormen rondom hem.
Zijn er ook geen zelfverwijten die hij, koste wat het kost, moet onderdrukken? Er was nooit veel tederheid tussen hen. Encarnación kromp weg in zijn geweldige schaduw.
Hij laat haar door de Volksvertegenwoordiging een
| |
| |
begrafenis toekennen, gelijk nog niemand is ten deel gevallen.
De proclamatie noemt haar ‘Heldin der Federatie’, en kent haar de eerbewijzen toe, die behoren bij de rang van kapitein-generaal. Met militaire praal van omfloerste vaandels en sombere treurmuziek wordt zij begraven; heel de stad vlagt halfstok en een stoet van meer dan vijfentwintigduizend man volgt de lijkkoets. In koor zingen negers en negerinnen hun schrille klaagzangen bij het graf. De goeverneur-zelf gaat niet mee; ook nu houdt hij zich onzichtbaar, weet hij om zijn eenzelvig verdriet een magische cirkel te trekken. Maar zwaar weegt zijn rouw op de stad, die elk half uur opschrikt door het kanonschot dat op het fort gelost wordt, in een eindeloze reeks welke aan Encarnación moet blijven herinneren.
Rosas laat grimmig al die plechtigheden over zich heen gaan. De avond na de begrafenis zitten een paar getrouwen bij elkander in zijn ontvangkamer. Een van hen, een kolonel, oppert het denkbeeld een federale rouw uit te schrijven. Aan het rode embleem zal nog een zwarte rouwband worden toegevoegd.
Juan Manuel laat ze begaan. Ook wanneer de Volksvereniging der Herstellers van de Wet het denkbeeld overneemt, en verklaart net zo lang rouw te zullen dragen als het de Leider goeddunkt te rouwen. Ook wanneer de Mazorca haar eigen maatregelen treft om te zorgen dat allen zonder uitzondering delen in deze treurnis. Zij dringt de huizen binnen waar piano wordt gespeeld of waar gitaarmuziek naar buiten tinkelt, en slaat de instrumenten stuk.
| |
| |
Ruiten worden verbrijzeld, panelen ingetrapt bij alwie niet deelt in de smart van de dictator.
Heel Buenos Aires loopt met rouwbanden. Heel de stad treurt muziekloos, mokkend. Twee jaar lang, want het duurt twee jaar voordat Juan Manuel het oirbaar vindt de herinnering aan de ‘Heldin der Federatie’ een weinig te laten insluimeren. Hij zal de menigte zijn eigen pijn aan den lijve laten voelen, dag in dag uit, want het is hem genoegzaam bekend, dat ook zijn verhouding met Encarnación de boze tongen die onhoorbaar spreken, en die welke aan de andere zijde van de landsgrenzen maar al te hard schreeuwen, niet heilig is. Dat ze beweren dat hij, die van niemand kon houden en nooit vertederd was, ook niet van zijn vrouw hield, haar aan haar lot overliet, haar bedroog met mulattinnen...
Dit is hun enige wapen tegen hem: de laster. Hiermee kunnen ze hem te lijf, ook al blijft hij onverwondbaar. Maar het verhoogt zijn grimmigheid. Nu Encarnación er niet meer is, blijft hij geheel aan zichzelf overgelaten en leeft hij eenzelviger dan ooit. Van de nacht maakt hij zijn dag en van de dag een nacht. Slechts zelden vertoont hij zich meer buiten. En hij werkt als een razende. Niets laat hij meer aan anderen over.
Hij leeft geheel en al in de twee in elkander lopende kamers die hem dienen om te slapen en om zijn secretarissen werkruimte te verschaffen.
's Namiddags drie uur begint hij zijn dag, met het doornemen van de uittreksels der acten en verzoekschriften die het secretariaat heeft gereedgemaakt. In de marge schrijft hij zijn op- en aanmerkingen, net
| |
| |
als op de drukproeven van de hoofdartikelen der dagbladen die hij nauwkeurig censureert, en die grotendeels volgens zìjn aanwijzingen geschreven worden. Onderwijl dicteert hij aan een paar geheimschrijvers brieven en staatsstukken bij tientallen. Want alles redigeert hij zelf, alles moet zijn persoonlijk accent dragen, achter alles moet de horde de onverbiddelijke gestalte van Juan Manuel zelf merken. Er zijn slechts twee wezens in zijn wereld. Dubbelgangers? Schaduwen van elkander? De ene is hijzelf, de alomtegenwoordige Juan Manuel, vorst, minister, generaal, politie-commissaris, beul, krantenman, weesvader, beschermer des geloofs, gaucho, zedenmeester, onderwijsinspecteur, kapper en tailleur van heel het land. En de ander, dat is de geuniformeerde horde, allen gelijk één man, gedrild, automaten, afgietsels van de ideale Federaal die hij ontworpen heeft.
En hij dicteert maar en verordent. Van drie uur 's namiddags tot diep in de nacht. Heel de nacht door tot het krieken van de ochtend. Hij hoort in zijn gesloten binnenkamers geen hanengekraai. Hij dicteert en schrijft zelf door tot acht, negen uur 's morgens, nadat de secretarissen, bleek van vermoeienis en agitatie, elkander al drie-, viermaal hebben afgelost. Als alle onwetenden buiten het residentiegebouw pas goed en wel wakker zijn, dan eerst tuimelt hij in bed om weg te zinken in een donkere slaap vol vormeloze dromen van rood en zwart en eindeloze gedachten die weggewist worden, nog voor ze hem gans duidelijk zijn, als schreef hij met grote, haastige hanepoten op een vloeibaar vlak.
| |
| |
Dag en nacht is het ook een ijlings gaan en komen in zijn huis; uit alle oorden van het land verschijnen de koeriers, militaire en civiele, - verschijnen de berichtgevers van de Mazorca, verschijnen allerlei negers die hem verafgoden, en voor wie hij een vreemde toeschietelijkheid toont.
Enkelen laat hij bij zich komen, en ze zien hoe hij tussen de kussens en stoelen, paperassen en eetgerei de kamer op en neer stapt, van de ene wand naar de andere, een gekooid maar machtig roofdier tussen de resten van de hecatomben die het dagelijks verslindt. En naargelang het een hooggeplaatste, serviele ambtenaar is, of een klein, onderdanig federaaltje dat komt bedelen om een gunst, wordt de bezoeker met bijtend sarcasme uitgekafferd, of goedmoedig aangebruld en half voor de gek gehouden op een wijze die nog veelmeer intimideert dan welk ander machtsvertoon ook.
Alleen de zeldzame keer dat een werkelijk moedige hier binnentreedt, vindt Rosas iemand die hij als zijn gelijke behandelen kan, en ontdooit hij een weinig, toont hij de generositeit die sluimert in zijn hart, het laatste restje van welgemeende gaucho-hartelijkheid. Zoals in het geval van de officier Frias, die vroeger onder Rosas' tegenstander Lavalle gediend had, en die thans zijn ontslag uit de dienst had verzocht, onder vermelding dat hij behoorde tot de partij die tegen Zijn Excellentie ageerde, en niet in verzoeking wilde komen verraad te plegen.
Juan Manuel laat hem bij zich komen, en de ander, werkelijk een moedig man, toont zich in het minst niet verschrikt.
| |
| |
- ‘Vriend,’ zegt de dictator na enkele ogenblikken, ‘ik waardeer uw oprechtheid en ontsla u uit de dienst. Dat is een schadepost voor u, daarom schenk ik u nog vijfhonderd pesos, en als ge ooit een vriendendienst nodig hebt, klop dan gerust hier aan. Niet bij de goeverneur, maar bij Juan Manuel de Rosas.’
Voor deze schaarsen identificeert hij zich niet langer met zijn goeverneurschap, wil hij nog mens zijn en geen staats-machine. Maar hoe zelden gebeurt dat; hoe weinig mensen zijn er, tegen wie hij nog mens kan zijn, eerlijk en eenvoudig, zoals de gaucho die hij eenmaal dacht te wezen, lang, heel lang geleden...
|
|