| |
| |
| |
III
De nieuwsgierige Engelsman.
Een eeuw geleden lag Argentinië nog aan het eind van de wereld. De mensheid leefde er minstens vijf decenniën bij Europa ten achter. En wat de Oude Wereld in de rumoerige jaren van Robespierre tot Napoleon bezighield, begint Argentinië eerst omstreeks 1830 te beleven, op een moment waarin Europa eindelijk weer eens herademt in betrekkelijke rust.
Over de Atlantische Oceaan zwerft een engels oorlogsschip; maar de dagen van Trafalgar zijn reeds historie, en het fregat kruist met vredelievende bedoelingen. Het gaat een wereldreis maken die vele jaren duren moet, het gaat vreemde zeeën peilen en onbekende kusten opmeten; Europa kan niet rusten voor het alle dingen een naam gegeven heeft.
Tussen de officieren aan boord die een hechte broederschap vormen, valt aanstonds de enige niet-marinier op: een jong, sportief student met vlugge, intelligente ogen in zijn iets te groot hoofd. Hij praat graag, is een vrolijke kameraad, en heeft het overigens druk genoeg met het verzamelen en observeren van de duizenden dingen waarvoor hij zich interesseert: levende en dode. Terwijl het schip met zijn steven de golven doorsnijdt, onderzoekt hij de herkomst van kleine rode stofdeeltjes die plotseling het dek bevuilen, bestudeert
| |
| |
hij de gedragingen van de zeeduivel die met de buik naar boven zwemt, en staart hij naar het snelle leven en sterven van de infusiediertjes, tot zijn ogen hem pijn doen en hij met een zucht de microscoop van zich af schuift.
En als het fregatschip ‘Beagle’ ergens in een haven ligt, dan eerst merkt men recht dat deze jongeman eigenlijk een echte landrat is, die iedere gelegenheid te baat neemt om te paard, of als dat niet mogelijk is te voet, door bossen, moerassen, steppen en gebergten te zwerven, telkens opgehouden door een steen, een plant, een korrel, een insect, telkens weer met nieuwe frisheid en enthousiasme geïnteresseerd voor het zuiver-menselijke ook, voor de levensvormen, de gewoonten, het denken en voelen van de vreemde volken die hij te zien krijgt.
De drieëntwintigjarige Charles Darwin is onvermoeibaar bij zijn speurtochten aan wal. Het zijn kisten vol die hij meesleept aan boord om te bestuderen: complete geraamten van voorwereldlijke dieren, fossielen, eigenaardige steenformaties die hij moeitevol en met levensgevaar heeft losgeslagen, zonderlinge vogels die hij in de vlucht heeft neergeschoten en die hij op zee handig weet te prepareren. Het is ontzaglijk hoeveel hij reeds weet en hoe dit vele weten niets is dan één grote, dringende vraag naar nòg meer weten, naar het doorgronden van ons uiteindelijk raadsel: Wat is leven? Wat is de zin van het leven?
Dit mensensoort, dat zich niet aan goederen verrijken wil, niet gemakkelijk wil leven, maar verteerd wordt van verlangen naar het weten en daarvoor alle arbeid,
| |
| |
alle levensgeluk op het spel zet, dit wonderlijk en zeldzaam slag van lieden is nieuw in Zuid-Amerika. Darwin als bezoeker van estancias en ranchos is een fenomeen waarover nog jarenlang nagepraat wordt, als het veulen met drie koppen en de hagelstenen-zo-groot-als-meloenen reeds lang vergeten zijn.
Wanneer de ‘Beagle’ in 1833 het anker laat vallen bij de monding van de Rio Negro in Patagonië, besluit Darwin heel in zijn eentje over land naar het Noorden door te dringen en in Buenos Aires weer aan boord te komen. De kapitein die zich verantwoordelijk voelt voor de drieëntwintigjarige en vindt dat hij wel wat veel tegelijk waagt, wil liever dat ze elkaar veel eerder, in Bahia Blanca treffen. Dan kunnen ze altijd nog verder afspreken.
Door het droge, verlaten land trekt ‘Don Carlos’, - zoals hij zich hier lachend laat noemen, - met de peon die hij gehuurd heeft om hem te begeleiden, en die een en al verbazing is dat de ander met zijn kompas de richting weet aan te wijzen die men volgen moet om op plaatsen te komen waar hij nooit eerder geweest is.
Ze trekken voorbij de ruïnes van estancias die eerst kortgeleden door de indianen verwoest zijn, gaan recht naar het Noorden de zoutmeren langs, tot de Colorado. Daar worden ze tegengehouden door soldaten en naar het kampement van generaal Rosas gebracht.
Het is don Carlos alsof hij in een roversbende verzeild geraakt is. Het vierkante plein, door wagens, kanonnen en strohutten afgeperkt, is vol paarden en ruwe bruine kerels, halfbloeds met neger- of indianen- | |
| |
trekken, vreemd-vermengd met spaanse karakteristieken.
Darwin wordt voor een hoge officier gebracht, die hem allerlei geheimzinnige vragen stelt. Want een vreemdeling die in deze barre streken komt, schijnbaar met geen andere bedoeling dan steentjes te kloppen en zijn zakken met insecten te vullen, kan men niet streng genoeg verhoren. Maar de aanbevelingsbrief van het goevernement uit Buenos Aires die hij bij zich heeft voor generaal Rosas, doet wonderen.
Juist in deze ogenblikken, nu Juan Manuel weet dat alle krachten in de hoofdstad samenspannen om een uitbarsting te forceren, wordt hij de beleefdheid zelf, formeel en correct tot het uiterste. Hij is een gaucho en door niemand laat hij zich in de kaart kijken; hij is een gaucho en daarom is hij ook nieuwsgierig tot in elke vezel. De engelsman die zich zo voor beesten en voor botten interesseert, moet maar eens aan hem vertoond worden.
Zwaarwichtig, plechtig, glimlachloos staat Rosas tegenover Darwin. Zijn bevroren beleefdheid prikkelt de jongeman. Deze is psycholoog genoeg om aanstonds het gevoel te hebben dat zulk een statigheid zich moeilijk rijmen laat met de aard van de horde die daar buiten legert, en nog lastiger met een hebbelijkheid van Rosas die hem het sterkst van alles opvalt: er twee narren op na te houden, dikke kwabbige mulatten, die zonder vorm van proces maar komen en gaan waar hij zit, dwaze dingen zeggen, en die door Rosas met dezelfde afgemeten strakheid waarmee hij de reiziger begroet en hem alle gewenste hulp toezegt, ‘mijn adjudanten’ genoemd worden.
| |
| |
Een middeleeuwse baron, moet Carlos opeens denken, want hij vergelijkt met symbolen van de Oude Wereld, en kent de gauchos nog te weinig om te weten dat dit geheel naar hun aard is: de schepping door plechtige strakheid te ridiculiseren. Hoe interesseert bij deze ontmoeting de lachloze generaal de natuurvorser die later niet aarzelt het mensdom in rechtstreekse familiebetrekking tot de overige diersoorten te brengen. Is het niet de lach die, nog vóór de taal, de mens van het dier onderscheidt? Bij deze vechtersbaas is elke zweem van lach afwezig.
Des avonds als Darwin door het kampement wandelt, ziet hij een van Rosas' narren en probeert met hem een gesprek aan te knopen.
- ‘Lacht de generaal dan weleens ooit om je grappen?’ vraagt hij.
De nar Eusebio trekt een dwaze grijns; uit gewoonte. Maar de woorden die hij spreekt, klinken heel ernstig: ‘Zelden lacht hij, God zij dank. Want als Rosas lacht, spaart hij dwazen noch wijzen. De laatste keer dat ik hem liet lachen, heeft hij mij onmiddellijk laten drogen. Weet uw Excellentie wat drogen is? Als een runderhuid tussen vier palen laten spannen en een dag in de zon laten liggen.’
Is de eerste lach van het dier een grijns van wreedheid geweest?
De narren dienen Rosas hier nog om het lange wachten te korten; maand-in-maand-uit zit hij werkloos in deze wildernis, terwijl Encarnación zijn zaken behartigt. Eusebio en Biguá, zijn hofnarren, helpen hem de tijd doden. Hij wil niet lachen, hij is vol grim- | |
| |
migheid en ongeduld; hij wil slechts dat de uren sneller voorbijgaan.
Nu Darwin het kamp weer verlaat, op weg naar Bahia Blanca, kan hij Rosas niet vergeten. Deze koude, harde blauwe ogen; deze dunne op-elkaar-geklemde lippen. Hij komt voorbij de legerplaats van bevriende indianen die daar bij hun vrouwen en kinderen in prachtige veelkleurige kleding staan. Hij weet dat hun dagen hier geteld zijn; dat Rosas ze in de voorste rijen laat vechten uit vrees dat zijn vrienden eenmaal zijn gevaarlijkste vijanden zullen worden. Hij weet dat kleding en christendom hun ondergang zullen verhaasten en dat de anderen, de mannen als Rosas, nog in gemoede geloven dat hun krijg tegen de indios de rechtvaardigste aller oorlogen is. Het stemt hem vol weemoed, en in deze gesteltenis ontkiemt een bittere gedachte: dat niet voor niets gezegd is dat de ene mens de ander een wolf is. Zelfs de ‘beschaafden’ leven hier in deze oorden nog in een roofdieren-staat. Als gemene en valse roofdieren, want Rosas betaalt de Tehueltsches een kleine som voor elke vijandige roodhuid die ze dood of levend aanbrengen.
Nog is een tocht door de pampa niet zonder gevaar, en worden de begeleiders die Darwin meekrijgt door ieder spoor, door elke verre ruiter opgeschrikt; maar de wilde indios blijven verre, en het kan niet lang meer duren, of heel deze eindeloze uitgestrektheid is voorgoed schoongeveegd en te koop voor de meest-biedende.
Daar don Carlos zonder ongelukken in Bahia Blanca beland is, krijgt hij van de commandant van de Beagle verlof over land door te gaan naar Buenos Aires, de
| |
| |
forten langs die Rosas gebouwd heeft om de indianen te beteugelen, de Salado over, voorbij Los Cerrillos, dat niets meer heeft van een gewone estancia, maar lijkt op een groot fort, omgeven door tientallen indianen-tenten.
Onderweg heeft hij de gelegenheid te bemerken hoe goed de verbinding van Juan Manuel met zijn verschillende posten in de pampa functioneert. Overal vindt Darwin een officier gereed staan tot zijn orders en een nieuwe troep soldaten om hem een étappe verder naar het Noorden te begeleiden. De grote ontdekking van de natuuronderzoeker in de pampa is datgene wat iedere gaucho reeds lang weet en aan den lijve ervaren heeft: de macht van Juan Manuel. En nu hij gedwongen is als gaucho met de anderen te leven, gaat hij ook onwillekeurig denken zoals zij, zonder de dreigende aanwezigheid der ‘indios malos’ en de bezwerende alomtegenwoordigheid van Rosas ook maar één seconde te kunnen vergeten.
Tenslotte komt hij in de regelmatig-gebouwde, maar bloederig-vuile stad, wier inwoners dit met de gauchos gemeen hebben, dat ze evenzeer roofdieren zijn. Echte carnivoren, die al hun voedsel uit het slachthuis halen. Hij kan het niet lang uithouden in deze plaats vol onrust en politieke kibbelarijen, waar trouwens noch fossielen, noch onbekende kevers te vinden zijn. Nauwelijks behoorlijk uitgerust, vertrekt hij weer, ditmaal naar Santa Fé, diep in het binnenland. Daar voelt hij dan toch, dat niemand als gaucho leven kan die niet als gaucho geboren werd. Ziekte en afmatting dwingen hem binnen de maand naar Buenos Aires terug te keren.
| |
| |
Maar als hij nog slechts een dagreis van de hoofdstad verwijderd is, wordt hij plotseling gevangen genomen door net zo'n half-militaire roversbende als die hij in de pampa aantrof. Er is opstand uitgebroken in de stad, en de rebellen hebben haar verlaten om een blokkade te vormen rondom Buenos Aires. Encarnación is bezig haar troeven op tafel te gooien. Darwin verdiept zich niet in de aparte politiek van het huis Rosas; het is hem genoeg te weten, dat in dit land gedurende negen maanden vijftien maal het goevernement een verandering heeft ondergaan. Voor de massa reden te over tot rebelleren.
‘Generaal Rosas kan niets geweten hebben van deze opstand,’ schrijft Darwin in zijn dagboek. Hij heeft Rosas niet doorzien, de harde blauwe ogen hebben niets van hun geheim prijsgegeven; Encarnación heeft als een goed veldheer de strategie van Juan Manuel toegepast, en niet zonder elegantie. Ze heeft alle aandacht van hem afgeleid.
Bij de toenemende scheldpartijen van de kranten heeft een daarvan, die als hoofdorgaan van de Rosaspartij de titel ‘Hersteller van de Wet’ draagt, het zo bont gemaakt, dat er een strafzaak van komt en een veroordeling. Aanstonds laat Encarnación aanplakbiljetten maken, die tot opschrift hebben: ‘De hersteller van de wet veroordeeld!’ Hetgeen iedereen doet denken dat de regering van Balcarce een staatsgreep tegen Rosas heeft ondernomen. Arme onschuldige Rosas... Bij de opstandige stemming die er heerst, is deze éne aanleiding reeds voldoende om een uitbarsting te doen volgen. De menigte die te hoop gelopen is,
| |
| |
vindt een aantal mannen aan haar hoofd, die reeds precies weten wat gedaan moet worden. Ze hebben het gemakkelijk, want bijna het hele leger staat aan de zijde der ontevredenen, en ze weten vooruit dat ook de provincie in haar geheel de partij van Rosas zal kiezen.
Men vertelt Darwin dat hij onmogelijk doorgelaten kan worden naar de stad. Een ogenblik is hij radeloos; de Beagle wacht misschien al op hem. Dan heeft hij de gelukkige inval zich op Rosas te beroepen, en nogmaals werkt dit toverwoord feilloos. Van post tot post wordt hij verder gebracht, tot hij eindelijk in de stad komt waar men reeds hongert en waar hij enkel sombere gezichten ziet. Het heeft geen zin voor hem, zich nog langer in deze omgeving te avonturen. Nog voor het pleit beslist is, weet don Carlos evenals zovele Unitariërs en ‘schismatieken’ een plaats te bemachtigen op een boot die hem naar de andere oever van de Rio de la Plata brengt.
Intussen is het goeverneur Balcarce niet onbekend gebleven waar de haard van de onrust te vinden is. Aanstonds na het uitbreken van de opstand heeft hij het huis van Rosas laten bewaken. Weliswaar durft hij Encarnación niet gevangen te nemen, maar ze staat toch onder strenge observatie. Doch hij is te laat. Ze kan zich nu best rustig houden, de revolutie vreet vanzelf door; de macht die ze eenmaal ontketend heeft, valt niet meer te keren.
De Volksvertegenwoordiging zwicht voor de dwang der rebellen en zet Balcarce af als goeverneur; de oude generaal Viamont, die reeds eenmaal, vier jaar geleden
| |
| |
in een interregnum de komst van Rosas heeft voorbereid, wordt tot Balcarce's opvolger gekozen. Doch hij is er de figuur niet naar, orde te herstellen in deze chaotische toestand. Meer en meer wint de mening veld, dat alleen een dictatuur redding kan brengen. Gespannen wacht men af wat Rosas nu zal doen; het spreekt vanzelf dat hij degene is, bij wie de beslissing ligt. Maar het is even vanzelfsprekend dat hij zich voor een moeilijk dilemma bevindt. Hij die er altijd prat op ging de orde en het gezag te handhaven, en die bij voorkeur de eretitel van ‘Hersteller van wetten’ draagt, kan zich onmogelijk openlijk vereenzelvigen met de opstandelingen.
Maar hij kan evenmin partij tegen hen kiezen, want deze revolutie is zìjn werk, en de zaak die de opstandelingen voorstaan is zìjn zaak. Ze rebelleren onder de leuze: ‘Alle macht aan Rosas!’
Juan Manuel is gedwongen wederom hoog spel te spelen. Hij aarzelt nog en neemt al zijn sluwheid te baat om een uitweg te vinden. Voorlopig besluit hij tot passieve weerstand. Als hij het commando ontvangt om met zijn troepen de regering te hulp te snellen, weigert hij onder het voorwendsel dat de algemeen tot uitdrukking gekomen opinie van het volk hem noodzaakt toe te zien, zonder partij te kiezen. Encarnación heeft hem al voldoende ingelicht dat zijn partijgangers machtig genoeg zijn, om ook zonder zijn medewerking de strijd te winnen.
Op deze wijze ondermijnt hij de laatste tegenstand van de regering, zonder zelf tot openbare rebellie over te gaan. Hij blijft op zijn manier ‘legaal’ en steun- | |
| |
pilaar van het gevestigde gezag. Hij gaat zelfs verder, speelt zijn comedie van ontmoedigde en teleurgestelde tot het uiterste, en kondigt aan dat hij voornemens is het land te verlaten om geen aanleiding te zijn tot verdere onlusten. Hij wil nog slechts wachten tot hij het roemrijke leger van indianen-verdelgers weer veilig uit de pampa teruggebracht heeft. Encarnación krijgt de opdracht zelfs zijn vrienden bang te maken dat hij werkelijk zal heengaan en de heilige zaak der Federatie aan haar lot overlaten. Deze jaren van lijdelijk toezien in de wildernis hebben hem voorgoed van soldaat tot diplomaat gemaakt; alle fysieke vechtlust van de gaucho is tot sluwheid gesublimeerd. Als men het zo noemen wil.
En terwijl Rosas voorzichtig de stukken van het politieke schaakspel verschuift, grijpt de opstand steeds verder om zich heen. Ze is reeds tot een burgeroorlog uitgebreid die nieuwe voeding vindt in de klassenstrijd. Want de bourgeoisie en de heersende klasse staan achter de regering, en het is het stadsplebs dat evenals de gauchos uit de provincie om Rosas vraagt. Deze voelt wel dat hij elk ogenblik gedwongen kan worden zijn neutraliteit prijs te geven onder de druk van de massa. En ook de ‘zwartruggen’ bemerken maar al te goed dat de actie van deze massa binnenkort niet meer te stuiten zal zijn. Ze worden openlijk aangevallen en zijn nergens meer veilig; een voor een verdwijnen ze uit Buenos Aires en emigreren naar Montevideo. Zelfs de voorname vrienden van Rosas zijn onzeker; zij beginnen het volk en Rosas' al te grote populariteit te vrezen.
| |
| |
De volksheid van de partij der ‘goede Federalen’ wordt elke dag duidelijker. Er is een ‘Sociedad Popular Restauradora’ opgericht, die meetings houdt met dans, drinkgelagen en eindeloos tumult dat duurt van nacht tot nacht. En goeverneur Viamont mag lijdelijk toezien bij dit alles en er over nadenken wat er eigenlijk met Rosas' hypochondrie aan de hand is.
Onderwijl doet Juan Manuel een nieuwe zet. Hij eist dat de regering verklaren zal of zijn weigering om haar te hulp te komen, een insubordinatie is of niet. Met andere woorden, de regering moet hem maar dwingen een rebel te zijn, of anders de rebellie wettig verklaren. In beide gevallen zal hij dan ten lange laatste zijn activiteit kunnen tonen. Nu de macht der ‘zwartruggen’ reeds zozeer verzwakt is, weet de partij van Rosas in de Volksvertegenwoordiging door te zetten, dat deze tegen haar eigen vroegere besluiten ingaat, en de opstand legaal verklaart. Daarmee is het pleit beslist.
Maar nòg houdt Rosas zich achterbaks en verre van de stad. Hij riskeert zelfs het misnoegen van zijn warmste medestanders, want hij wil eerst volkomen zeker zijn van z'n zaak. Alles winnen, en anders liever alles verliezen. Zelfs Encarnación die deze laatste zetten van het spel niet meer vermag te doorzien, schrijft hem onomwonden: ‘Je toestand is vandaag verschrikkelijk.’ Doch Juan Manuel laat zich door niemand van de wijs brengen; hij heeft het spoor eindelijk geroken, en dan brengt de duivel zelf een gaucho er niet meer van af. Maanden en maanden laat hij voorbijgaan, het is reeds Juni 1834, en tenslotte komt het resultaat van
| |
| |
zijn onzekere houding; hij heeft zijn tegenstanders afgemat en nog veel onzekerder gemaakt; ze kunnen deze labiele toestand niet langer volhouden, ze ruimen uit zichzelf het veld, en Viamont biedt zijn ontslag aan. Er zullen onmiddellijk nieuwe verkiezingen gehouden worden.
Op dit moment is Rosas plotseling met zijn leger uit de pampa terug! Een feestelijke ontvangst na al de heldenfeiten bij de Rio Colorado is onvermijdelijk; Juan Manuel en zijn officieren krijgen grote onderscheidingen en nog groter beloningen. Men schenkt de generaal een geheel eiland, dat hij zakelijk inruilt voor een even groot territorium ergens in de provincie, waar het hem beter aanstaat. En dan is het verder een vanzelfsprekende zaak dat de Volksvertegenwoordiging hem tot goeverneur benoemt.
Zonder buitengewone volmachten, zonder dictatoriale bevoegdheden?
Rosas trekt verachtelijk de schouders op. Dan moet hij weigeren, natuurlijk. Een deel van de pers waagt er de spot mee te drijven; de kranten worden beboet. Nog is Rosas geen dictator, maar hij is reeds onaantastbaar.
En nu begint weer het oude spelletje van benoemen en bedanken. Men kent zijn voorwaarden, welnu dan... En weer gaat Rosas een stap verder, hij gebruikt het middel van alle dictators die hun zaak reeds tevoren gewonnen weten, hij vordert een plebisciet, dat moet uitmaken of hij werkelijk de aangewezen man is, die inderdaad aanspraak op buitengewone volmachten mag maken...
| |
| |
Daar wordt toch niet op ingegaan; de hoge heren willen geen dictatuur meer. Ze traineren en verhandelen. Zal Rosas tenslotte niet toegeven?
Hij heeft de stad alweer verlaten, en stuurt vanuit een buitenhuis, niet al te ver verwijderd ditmaal, zijn nota's aan het Parlement. Er is buiten hem niemand die de moed heeft goeverneur te willen zijn; de Anchorena's, Terrero, zijn intiemste geestverwanten worden achtereenvolgens benoemd en weigeren. Er blijft niets anders over dan het interregnum nog wat te verlengen en Maza, de president van de Volksvertegenwoordiging voorlopig te laten regeren.
Dit is echter geen oplossing, dat weet iedereen. En iedereen is er ten zeerste ontevreden over. Iedereen, behalve Juan Manuel met zijn voorgevoelens en het geloof in zijn ster!
|
|