| |
| |
| |
II
Encarnacion in actie
De cultuur-bolsjewisten van deze dagen, die menen dat Rosas te hoog spel speelde en nu verloren heeft, merken reeds de dag daarna dat zij zich deerlijk hebben vergist. Juan Manuel heeft ervoor gezorgd dat hij zijn halve medestander Balcarce tot opvolger kreeg; thans eist hij onmiddellijk van deze zijn loon op. En de nieuwe goeverneur haast zich daaraan te voldoen.
Reeds enkele dagen vóór het eind van zijn bewind had Rosas de Volksvertegenwoordiging laten weten dat het noodzakelijk was weer een grote campagne tegen de opstandige indianen van het Zuiden en het Zuid-Westen te ondernemen. De provincie verkeerde wederom in een ellendige toestand, een schrikkelijke droogte had de estancias reeds grote schade toegebracht. Was het niet billijk dat er meer indianen stierven dan koeien?
Derhalve mocht Rosas aan het hoofd van het leger naar de pampa van het Zuiden oprukken, en weer trachten door te gaan met zijn oude kolonisatie-plannen. Ditmaal werd de zaak nog grondiger aangepakt dan bij vorige gelegenheden; ook andere provincies deden mee, en men zou de indios van drie zijden tegelijk bestoken: Rosas in het Zuiden, naar Patagonië toe; generaal Huidobro in het centrale deel van de pampa; en generaal Aldao in het gebied van de Andes. Als
| |
| |
generalissimus van de gehele onderneming zou Quiroga fungeren.
Een merkwaardig stel caudillos bij elkaar, van wie Huidobro eigenlijk de minst-beduidende persoonlijkheid is, Rosas ongetwijfeld veruit de sluwste, en Quiroga de ridderlijkste.
Facundo Quiroga, grote, dappere, veel-belasterde figuur!
Hij is een soort romeinse soldatenkeizer, een middeleeuwse kemphaan die met tienvoudige inzet van zijn leven hele veldslagen voert alleen om rustig een nacht bij een vrouw te kunnen slapen. Hij is een man naar Rosas' hart en had de vriend van zijn leven kunnen wezen, als de achterdocht van Juan Manuel in hem niet de mogelijke concurrent had gezien, en Quiroga's rechtschapenheid niet had leren uitbuiten als een vorm van naïveteit. Rosas heeft al het mogelijke gedaan om een op persoonlijke waardering en sympathie gebaseerd bondgenootschap met Facundo tot stand te brengen. Zij konden inderdaad voor vrienden doorgaan, Juan Manuel heeft hem nooit een kwaad hart toegedragen, maar hij heeft ook nooit zijn berekeningen ten opzichte van de ander uit het oog verloren. Iedereen is hem vóór alles instrument, en hij meet de vriendschap slechts af naar de willigheid waarmee dit instrument zich laat gebruiken.
De vierde generaal, Aldao, is een liederlijk, ietwat tragisch individu, kenmerkend voor deze tijd. Hij was monnik geweest en was zijn grote carrière in het leger als aalmoezenier begonnen. In het strijdgewoel kregen donkere instincten bij hem de overhand, grepen zijn
| |
| |
handen telkens weer automatisch naar wapens inplaats van naar zijn crucifix, en soms was hij zelfs in staat met zijn grote ijzeren vuisten een vijand te worgen die om genade riep. Een soldaat in merg en been zou in hem verloren gegaan zijn, had hij zich niet bijtijds een vrouw genomen, en zelfs meer dan een, kinderen bij hen verwekt en de pij verwisseld met een officiersuniform. Als rasechte vechtersbaas maakte hij snel promotie, maar het half-wilde, katholieke volk dat niet met zijn heiligdommen in ernst spotten laat, vergaf hem zijn afkomst niet, en bleef hem nog altijd ‘El Fraile’ of ‘Fray Aldao’ noemen. Zelfs als generaal. En hijzelf heeft ook vergeefs getracht die afkomst te vergeten door troost te zoeken in eindeloze hoeveelheden alcohol. Voor zulk een collega kan Rosas alleen maar verachting voelen.
Van het eerste ogenblik af dat Juan Manuel naar het Zuiden oprukt, is hij kregel en in-zichzelf-gekeerd. Hij heeft zijn zin gekregen, maar tegelijkertijd is hij boos op Balcarce en diens regering; hij is niet meer in staat een goevernement te verdragen waarvan hijzelf niet de enige en opperste vertegenwoordiger is. Hij keert de anderen de rug toe en begint eigenzinnig voort te dringen tot de Rio Salado, en aan de overzijde weer verder de Rio Colorado over, en steeds maar verder, de Rio Negro voorbij, tot diep in Patagonië. Hij heeft zich in Balcarce vergist, men geeft hem niet genoeg hulpmiddelen, de regering chicaneert weer net als vroeger, goed, hij zal het dan zonder de regering doen, ook precies zoals vroeger. Hij geeft zelf wissels uit; op eigen naam neemt hij credieten op, iedereen in de provincie
| |
| |
verstrekt hem gaarne geld; en wat hij nog tekort komt, fourneert zijn vroegere vennoot Terrero. Zijn leger is goed georganiseerd en weert zich dapper; dat is het voornaamste.
Hij brengt de krijgers der bevriende indianenstammen ertoe zich bij zijn leger aan te sluiten, hij geeft ze zelfs gelegenheid hun moed en vriendschap te tonen door in de voorste gelederen te strijden. Zo geschiedt de opruiming van twee kanten; tenslotte zijn indianen altijd maar indianen, en God behoede ons voor onze vrienden! De opstandige indios die hij te pakken krijgt, laat hij genadeloos fusilleren, vrouwen en kinderen houdt hij gevangen, en de grote estancias zoals Los Cerrillos doen eenvoudig dienst als concentratie-kampen.
Ondanks al deze successen heeft Rosas reden te over om zich te ergeren. Want de twee andere legers, van Huidobro en Aldao, brengen niets goeds tot stand, integendeel. De onderneming is toch nog te klein opgezet; er zijn te weinig soldaten en te weinig hulpmiddelen; de anderen kennen de indios ook niet zoals hij, ze laten zich verschalken. De dappere, roekeloze Ranquéles maken het Huidobro zo benauwd, dat hij zich hals over kop moet terugtrekken naar zijn provincie; de chileense indianen sluiten El Fraile dermate in, dat ook hem niets anders overblijft dan de aftocht te blazen. De afdeling van Rosas is de enige die zich niet laat weerhouden, maar dan maakt ook hij zeer kritieke momenten door, daar elke hulp van de andere zijde uitblijft, en bovendien de voorziening van levensmiddelen en paarden alles te wensen overlaat. Zelfs de
| |
| |
officieren zijn een ogenblik genoodzaakt hun paarden te laten slachten, en Rosas weet dat een aantal van hen zijn zaak niet meer van harte is toegedaan en liever vandaag dan morgen de expeditie beëindigd ziet.
Hij is er de man niet naar om zoiets te laten voortsmeulen. Wie met Balcarce heult, moet er maar openlijk voor uitkomen! Daarom laat hij op een avond al zijn officieren bij elkaar komen aan de oever van de Rio Colorado, en deelt ze eenvoudig en nuchter mee, dat de regering in Buenos Aires de bedoeling heeft dit dappere en roemrijke leger te laten omkomen.
- ‘Ik stel derhalve iedereen in de gelegenheid naar de stad terug te keren, die aan de onderneming wanhoopt,’ zegt hij. Ze mogen zich bij de regering vervoegen als ze lust hebben; hijzelf zal echter doorgaan met hetgeen hij eenmaal begonnen is.
Een moment van groot zwijgen; altijd weer weet Rosas zijn mensen vóór te zijn, hen te verrassen. Als het er op aan komt, zijn het nog maar twaalf officieren die hun paspoort vragen. Met al de anderen zet Rosas door, spoedig komen de paarden en het vee door Terrero bezorgd, en nu worden duizenden indios gevangen genomen, meer dan tienduizend buiten gevecht gesteld, terwijl een deel van de expeditie tot bijna aan kaap Hoorn voortdringt.
Rosas ziet de prachtige weidegronden aan de Colorado-oever met hun dicht groen tapijt van nieskruid, vossenstaartgras en steenklaver; hij ziet ze reeds overdekt met kudden en corrales; hij wéét al, waar binnen enkele jaren de rijke estancias zullen staan, omringd door de hutten der gekerstende indianen. Hier is
| |
| |
rijkdom, welvaart, toekomst! Dit te veroveren is zijn plicht, de eis van zijn vaderlandsliefde, al zouden ook alle regeringen ter wereld zich daartegen verzetten.
Maar al helpt men hem niet, men kan hem ook niets beletten. Hij leeft hier verweg en teruggetrokken met zijn betrouwbaar leger, hij kan rustig zijn gang gaan en zijn tijd afwachten, wanneer de heren in Buenos Aires maar werk genoeg hebben met andere dingen om zich voorlopig nog niet met hem te bemoeien. En dat zij ook zonder hem de handen vol krijgen, daarvoor kan hij zorgen. Daarvoor zorgt Encarnación, zijn vrouw.
Zolang Rosas nog goeverneur was, hield ze zich bescheiden op de achtergrond, bestond ze alleen maar voor zijn vrienden. Haar eerzucht was bevredigd, zolang zij hem op de hoogste, invloedrijkste post van het land zag. Toen hij deze moest prijs geven, ontwaakte haar weerbaarheid. En Rosas, met zijn scherp oog voor menselijke mogelijkheden, heeft dit moment afgewacht, hij weet wat zij waard is, hij weet dat zìj de enige absoluut-betrouwbare bondgenote is die hij bezit, sluw en achterdochtig als hijzelf, met eenzelfde taai doorzettingsvermogen en een gelijk machtsinstinct. Iedere man huwt immers in zekere mate het evenbeeld van zijn moeder...
Hij kan gerust in de wildernissen van Patagonië blijven en zich veilig op de achtergrond houden. Encarnación neemt in de stad zijn zaken waar, beter dan hij dat persoonlijk zou kunnen, - ook Quiroga heeft haar tot zijn zaakwaarneemster gemaakt, - en niets wat voor hem van belang kan zijn, gebeurt er, zonder dat zij het hem bericht, zoals hij er ook zeker
| |
| |
van kan zijn dat ieder van zijn wensen en bevelen stipt door haar wordt nagekomen.
Encarnación werkt met de vreedzame middelen van vriendelijke woorden en geschenken, kwaadsprekerij en voorzichtige opruiing. Het huis van Rosas in de stad wordt een verzamelplaats van al zijn medestanders, grote en kleine, beschaafde en vulgaire. Vooral van vulgaire, want Encarnación is er van overtuigd dat de grootste trouw en de blindste aanhankelijkheid te verwachten is van de armen van goed, welke licht te paaien zijn met een klein geschenk, en de armen van geest, welke niets meer te begrijpen hebben dan een eenvoudige leus en de vastberadenheid van de éne die het oppergezag in handen neemt.
Bovendien houdt doña Encarnación er haar eigen manier op na van mensen te doorzien; een man is zo scherpzinnig niet, die laat zich veel te gauw bondgenoten aanleunen welke geen echte vrienden zijn maar alleen trouweloze parasieten. Dezulken hebben geen gemakkelijk spel met haar. Zij onderscheidt wel degelijk Federalen van Federalen, en naam voor naam bericht ze haar echtvriend wie de betrouwbare medestanders, de ‘apostolicos’ zijn, en wie men tegenwoordig moet rekenen tot de ‘zwartruggen’ of ‘schismatieken’. Want de gematigde Federalen, zij die geen Rosasdictatuur wensen, dat zijn vandaag verraders van de goede zaak, die men duidelijk moet brandmerken in dat gedeelte van de pers dat orthodox-federaal gebleven is.
Nauwelijks heeft de dictatuur een einde genomen, of de drukpersvrijheid wordt hersteld, en van deze rehabilitatie van het vrije woord wordt door beide
| |
| |
partijen ruimschoots gebruik gemaakt. De opgekropte woede en wrok van jarenlang breekt door, de grofste verwijten worden over en weer elkander in het gezicht geslingerd, en de stad is daardoor in een toestand van voortdurende agitatie. Van woorden komt het snel genoeg tot daden; aanslagen en moorden doen zich weer dagelijks voor. En hoe meer het tumult toeneemt, des te meer gaat het Encarnación naar haar zin. Zij gaat er haast blozend van uitzien.
Zij verstaat nog beter dan Rosas zelf, de populaire generaal Quiroga, die een geweldige aanhang in sommige provincies bezit, tot een steunpilaar van de Federalen te maken. Ze komt los, wordt menselijker, krijgt een zekere lieftalligheid zelfs, zodra ze met de mooie, mannelijke Facundo te doen heeft. Ze weet hem voorzichtig te vleien, een andermaal met overleg te prikkelen; en Quiroga, die het belangrijker vindt vrouwenharten te veroveren dan unitarische steden welke hem minder moeite en ook minder genoegen bezorgen, laat zich tenslotte volkomen inpalmen. Hij van zijn kant raakt de familie Rosas met hart en ziel toegedaan.
Van afkomst en van karakter is hij een gaucho, en de beide Rosas' weten hoe met zulke lieden om te springen. Quiroga is allesbehalve een financier; welnu, hij behoeft geen geldzorgen meer te hebben. Encarnación beheert zijn inkomsten zo goed als de beste zakenvrouw. Wat de zwijgzame, koele Juan Manuel niet bereikt, dat kan zij met ongewone vriendelijkheid en zachtheid, omdat ze wil!
Heel de dag is het een komen en gaan van militairen
| |
| |
en burgers, gauchos en stedelingen in haar huis. De enorme patio is vol gesnater van negerinnen en mulatten die de zaak zijn toegedaan. Christen-indianen lopen er rond als kind aan huis en zweren bij de ‘Heldin der Federatie’ gelijk ze nu al heet, omdat ze inderdaad voor hen zorgt als een goede en machtige moeder.
En in haar gesprekken met deze getrouwen neemt doña Encarnación geen blad voor de mond. Haar schelden op de zwartruggen, haar ongezouten kritiek op de regering van Balcarce, haar liefdevolle verwijten over het onrecht haar man aangedaan, die nu daarginds in de barre wildernis van Patagonië zijn leven waagt voor een land vol ondankbaren, al die zorgvuldig-bedachte en goedgeplaatste woorden vormen de overtuiging van de tallozen die ze om zich heen verzamelt, voeden de ontevredenheid van de uitgebuite massa en geven de nieuwe leuzen aan de half-misdadige horden die de voorsteden wederom onveilig maken.
Onderwijl analyseert ze met de grootste scherpzinnigheid hun reacties; zij wil de realiteit zien en spaart niemand in haar kritiek. Zij waarschuwt Rosas zelfs voor zijn eigen broer Prudencio en voor haar eigen zuster Maria Josefa, en voor allerlei oude vrienden, die haar vandaag veel te gematigd, veel te halfslachtig zijn. Straks, als het eens echt gaat spannen, heeft men niets aan al zulke twijfelaars, zij zullen de Heilige Federatie, de oppermacht van Juan Manuel, meer kwaad doen dan goed.
Ze weet ook wat de Kerk waard is, en besteedt al haar krachten om de geestelijkheid gunstig te stemmen. Rosas houdt zich daarbij volkomen op de achtergrond,
| |
| |
bemoeit zich met niemand rechtstreeks, geeft zich geen seconde bloot. Alleen zijn generaalsinkomen wordt tot de laatste centavo verdeeld tot onderhoud en bouw van kerken. Het is duidelijk dat de Kerk meer van hem te verwachten heeft dan van de liberalen die zwetsen over vrijheid en volkswil. Gelijk ook het volk meer verwacht van de ondernemende caudillo dan van al de bureaucraten die het land voor de zoveelste keer weer in wanorde hebben gebracht.
Terwijl Rosas door de pampa dwaalt en indianen jaagt, strekken zijn armen zich tot in Buenos Aires uit. Maar niemand ziet ze. Men ziet alleen de beweeglijke handen van doña Encarnación terwijl ze praat en een nieuwe revolte voorbereidt. De generaal blijft legaal, bescheiden-wrokkend en onzichtbaar, en vernietigt onderwijl de laatste wanhopige verdedigers van een half werelddeel.
|
|