| |
| |
| |
Deel II
Mensentemmer
| |
| |
I
Proeve van dictatuur
Het alleenheerserschap roept donkere reminiscenties wakker bij Rosas. Wanneer hij onbeperkt mag bevelen net als vroeger op zijn bezittingen, wanneer hij aan niemand rekenschap behoeft te geven, precies als weleer in de pampa, welk verschil is er dan tussen deze stad vol mensen en een estancia vol vee? Overal zijn het verdwaasde onwillige massa's, die met geweld geleid moeten worden als het met tact niet meer gaat. Rosas is nog jong en niet gewend lang af te wachten, noch geneigd gewaagde proeven te nemen. Men heeft hem blindelings te gehoorzamen, òf men heeft zichzelf tot zijn vijand verklaard. Hij aarzelt niet onmiddellijk te laten merken dat hij geen middenwegen kent, en vastbesloten is zijn dictatoriale macht tot de laatste mogelijkheid uit te buiten.
Hij begint met datgene wat van oudsher kenmerkend is geweest voor alle dictatuur: met afzwering van het directe verleden, met grenzenloze zelfverheerlijking en het opdringen van nieuwe symbolen. Dictatuur is nooit iets anders geweest dan het fetichisme der gewelddadigheid.
Het directe verleden, dat zijn de Unitariërs met Lavalle aan het hoofd. Vergeefs hoopten ze nog iets van Rosas toen hij zichzelf boven de partijen stelde;
| |
| |
ze zijn opeens niets dan de moordenaars van Dorrego voor hem, een soort koningsmoordenaars tegen wie hij een sluwe hetze begint, onder het voorwendsel Dorrego in eer te herstellen en te verheerlijken als slachtoffer van zijn vaderlandsliefde.
Dat wordt zijn eerste publieke daad: een plechtige begrafenis op staatskosten te presideren, en de geweldige menigte die aan deze optocht deelneemt, een grondige afschuw voor de December-opstand en haar verwekkers in te prenten. Het wordt een van de indrukwekkendste manifestaties die Buenos Aires tot nog toe gekend heeft, en de rede die Rosas bij het vallen van den avond aan Dorrego's graf houdt, is misschien de soberste, maar stellig de treffendste en meest klassieke van heel zijn leven. Omringd door negers en soldaten die walmende toortsen omhooggestoken houden, roept hij nog eenmaal de schim van Dorrego op, om te rechten over Federalen en Unitariërs. De grootste mensenkenners en de lafsten onder deze laatsten nemen alvast de vlucht naar de overzijde van de Rio de la Plata.
Ook voor zijn zelfverheerlijking, die eens-en-voor-al de massa aan zijn persoon moet binden, vindt hij ijverige medewerking bij het Parlement. Men bevordert hem tot Brigadier, kent hem de titel toe van ‘Hersteller der Wetten’, biedt hem een gouden medalje aan, met briljanten bezet, waarop onder de afbeelding van Cincinnatus te lezen staat: ‘Hij bebouwde zijn akker en verdedigde het vaderland.’
Zijn gewoonte getrouw, weigert Rosas al deze bekendgemaakte eerbewijzen. Ditmaal durft hij er zelfs aan
| |
| |
toe te voegen dat hij weigert, om geen precedenten te scheppen die maar al te gemakkelijk tot tyrannie zouden kunnen leiden. En hij gaat nog verder: doet den volke kond dat hij zijn goeverneurssalaris wegschenkt voor weldadigheidsdoeleinden. Tevens aarzelt hij niet telkens in zijn redevoeringen de nadruk te leggen op zijn eigen offervaardigheid, zijn liefde voor de mindere man en zijn erkenning van de volkssoevereiniteit.
En terwijl hij op deze wijze de menigte fascineert, weet hij geestdrift te wekken voor zijn nieuwe symbolen. Hij kondigt een decreet af, waarbij iedereen als medeplichtige aan de December-opstand beschouwd zal worden, die niet duidelijk in woorden en daden zijn afschuw voor deze rebellie te kennen geeft. Om deze afkeer te accentueren, maakt hij een vroeger besluit van Viamont, dat alle partij-insignes afschaft, weer ongedaan, en verplicht hij alle regeringsbeambten de rode kokarde der Federalen te dragen. Van dit ogenblik af heet de rode kokarde immers ‘devies van het patriotisme’. De Unitariërs worden door deze maatregelen direct in de illegaliteit gedreven.
Het toppunt van Rosas' zelfverheerlijking bij dit begin, is zijn afkondiging van de Wet-op-de-eer, waarbij alle geschriften van December 1828 af, welke beledigende uitdrukkingen aan het adres van Dorrego, Rosas of de goeverneurs van de Provincies bevatten, verboden worden. Op deze wijze is hij voorlopig onaantastbaar, en als hij er dan toe overgaat met zijn dictatoriale bevoegdheid de drukpers geheel aan banden te leggen, verstomt de laatste kritiek en krijgt hij vooreerst ruim baan voor de ondernemingen die hij op het oog heeft.
| |
| |
Al zijn ministers zijn willige werktuigen, bekwaam maar zonder veel persoonlijkheid. Van meet af aan worden zij eraan gewend, dat Rosas in alles de hand heeft, eigenmachtig beslissingen neemt, soms tot in de kleinste futiliteiten ingrijpt.
Maar niet lang verwijlt hij bij het administratieve gedeelte van zijn taak. Hij heeft hogere aspiraties, er moet een daadwerkelijke federatie komen; nog waren de verschillende provinciale staatjes geheel van elkander gescheiden en was het algemene gevoelen veelmeer locaal dan nationaal. Juist hierin wil Rosas verandering brengen, en de verhandelingen met al de machtige provinciale caudillos, - Paz, Quiroga, López, Lamadrid, - vereist heel zijn diplomatiek beleid, want al deze staatjes matten elkander af in onderlinge guerrillas welke volkomen zinneloos schijnen, wanneer men niet is ingelicht omtrent de persoonlijke drijfveren die daarbij werkzaam zijn. En terwijl generaal Paz in het Westen erin slaagt negen provincies onder zijn oppergezag te verenigen, weet Rosas, hoofdzakelijk door intriges en onderhandelingen, een Liga van de kustprovincies tot stand te brengen, om vooral aan het blok van generaal Paz weerstand te kunnen bieden.
De oude López van Santa Fé, die natuurlijk ook toegetreden is, besluit Paz met het offensief voor te zijn; in een echt gaucho-gevecht van man tegen man neemt een van zijn soldaten Paz gevangen. Daarmee is voorlopig het pleit beslecht, de Unitariërs verliezen overal terrein, en Rosas kan aanstonds een zakelijk resultaat boeken: de belangrijke provincie Córdoba treedt toe tot de Federatie, en alle andere provincies geven hun
| |
| |
adhesie te kennen, en dragen de goeverneur van Buenos Aires op, hun buitenlandse belangen waar te nemen. Zo kan Rosas naar buiten toe reeds optreden als president van de Statenbond-in-wording.
Nu dit alles bereikt is en Rosas de eerste étappe van zijn grootste veroveringstocht denkt afgelegd, hoort hij opeens om zich heen voortvarende lieden, aangestoken door europese begrippen, plannen opperen voor een grondwet, welke eerst het rechte fundament voor de nieuwe orde zal vormen. Het is een aantasting van zijn dictatuur, en het bijeenroepen van een Constituerende Vergadering zou gelijk staan met het scheppen van een autoriteit boven die van de Provincie Buenos Aires... En zo min als men ooit vreemden roept om over zijn estancia het bewind te voeren terwijl de zaken goed gaan, zo min is Rosas van zins om aan deze nieuwlichterij toe te geven. Hij weet dat ook onder zijn eigen Federalen lieden gevonden worden die dergelijke veranderingen zijn toegedaan, daarin een logische ontwikkeling zien... Maar hij noemt ze lafbekken en verraders die met de Unitariërs heulen. Met zijn gaucho-hebbelijkheid alles en allen direct van een bijnaam te voorzien, noemt hij deze geavanceerden de ‘zwartruggen’. Bruut gaat hij tegen hen in; het zijn immers zijn eigen mensen. En daar is dan, voordat hij het nog verhelpen kan, een schisma in zijn partij ontstaan. De Unitariërs spelen geen rol meer, maar er zijn voortaan twee richtingen onder de Federalen, die elkander verwoed bekampen, en die door het volk met een restant van latiniteit aanstonds worden gedoopt in ‘apostolischen’ welke Rosas op orthodoxe wijze zijn
| |
| |
toegedaan en ‘schismatieken’, die met ketterse eigenwilligheid andere meningen durven te huldigen dan die van hun paus.
- ‘Ze willen een grondwet om zich erachter te verschuilen, nog voor ze geleerd hebben te gehoorzamen,’ zegt Rosas tegen zijn rechtzinnige vrienden, en deze knikken ja en amen. Hij suggereert ze voor hem te eisen, dat de dictatoriale volmacht die hij bezit, hem voor onbeperkte tijd zal worden toegekend. Zo zou dan meteen een bruusk eind gemaakt kunnen worden aan het geschreeuw van zijn tegenstanders, die beweren dat ze nu al genoeg hebben van een dergelijke tyrannie.
Dit geeft aanleiding tot heftige discussies, welke Juan Manuel schijnbaar gelaten over zich heen laat gaan. Maar hij berekent zijn sprong, en in Mei 1832 werpt hij het roer volkomen om, toont zich woedend om al het geredekavel rondom hem, en geeft aan het Parlement de buitengewone volmacht terug, waarmee men hem nog geen drie jaar geleden bekleedde. Hij wenst niet langer dictator te zijn.
Maar men kent Rosas' karakter reeds goed genoeg om te begrijpen wat hij eigenlijk met deze geste vóór heeft. Het is een soort ultimatum, een uiting van zijn vaste gedragslijn: alles of niets. De discussies in het Parlement worden tot December gerekt, doch meer en meer blijkt reeds, dat de ‘zwartruggen’ zullen triomferen. En als aan het eind van de drie jaar de goeverneurs-verkiezingen plaatsvinden, is het weliswaar wederom Rosas die tot staatshoofd en kapitein-generaal van Buenos Aires gekozen wordt, maar men kent hem geen dictatoriale bevoegdheden meer toe. Hij heeft
| |
| |
voortaan rekening en verantwoording af te leggen.
Alsof hij dat nog kan.
De intimi van Juan Manuel zijn in het minst niet verwonderd dat de trotse Brigadier-generaal zich door deze beperking van zijn macht dermate gekwetst voelt, dat hij nu ook het goeverneurschap en alle verdere autoriteit weigert. Hij voelt zich persoonlijk beledigd door de Volksvertegenwoordiging, en laat zich vruchteloos bidden als men hem weer kiest bij herstemming, doch ook alweer zonder buitengewone volmachten te verlenen.
Aan een commissie van vijf afgevaardigden wordt opgedragen hem te overreden de benoeming niettemin te aanvaarden. Rosas echter klemt de kaken op elkaar en blijft obstinaat weigeren. Eerst na een derde herkiezing en een derde afwijzing ziet het Parlement zich gedwongen aan de weigering gevolg te geven, en wordt generaal Balcarce tot Rosas' opvolger aangewezen.
Juan Manuel heeft hoog spel gespeeld. Heeft hij verloren? Hij meent van niet. Balcarce is zijn medestander; gedurende de drie jaren dictatuur was hij Rosas' minister van oorlog en al die tijd meer instrument dan zelfstandig medewerker. Rosas hoopt hem te kunnen gebruiken om de ‘zwartruggen’ tot rede te brengen. Hij zal door middel van Balcarce regeren, en anders...
Hij balt de vuisten in zijn zakken.
Toch heeft hij door deze stijfkoppigheid vele oprechte federalen tegen zich ingenomen. Zijn ingeboren trots heeft hem te vroeg verblind en intransigent gemaakt;
| |
| |
het is de stijfkoppigheid die hij van zijn moeder, doña Agustina geërfd heeft. En eigenaardig, als tussen zijn tweede en zijn derde weigering in de stad het praatje gaat dat hij zich heeft laten verbidden, schrijft don León hem, dat hij onverwijld zijn moeder moet komen geruststellen, daar deze door het nieuws geheel buiten zichzelve is, en uitermate verstoord.
Ook doña Agustina regeert op haar manier de dictator, die zich voor de oude vrouw op de knieën werpt en haar zijn kinderlijke gehoorzaamheid betuigt, zoals hij ook kort tevoren op zijn knieën haar vergiffenis moest vragen omdat hij niet gauw genoeg een politieke gevangene in vrijheid had gesteld na haar hoogst eigen voorspraak.
Zij weet het uiterste van hem te vergen, met het egoïsme van een echte moeder, want op haar beurt heeft zij alles voor hem over, zo oud en ziekelijk als zij is. Nog tijdens zijn veldtocht tegen Lavalle, toen alle paarden in de stad door de Unitariërs werden gerequireerd, klopte de politie hiervoor ook bij doña Agustina aan, en vroeg naar haar rijdieren.
Zonder de deur te openen riep de oude dame door het raam naar beneden, dat ze zich niet met politiek bemoeide, en ook geenszins partij koos in deze strijd, maar dat men toch niet van haar kon vergen dat zij haar beesten afstond voor een oorlog tegen haar zoon.
Toen de politie-commissaris bleef aandringen en eiste binnengelaten te worden, werd plotseling het raam dichtgeslagen en bleef het enige ogenblikken stil.
Daarna, op het dringender kloppen van de beamten ging de grote poort open, en misia Agustina verscheen
| |
| |
in hoogst eigen persoon om de commissaris naar de stallen te geleiden. Groot was diens verbazing daar alle paarden en muilezels badend in hun bloed te zien, met doorgesneden halzen die nog dampten.
Op zijn vragend-verwijtende blikken gaf de oude dame enkel tot antwoord: ‘Laat deze rommel maar weghalen, vriend; ik zal de boete voor ongeoorloofd slachten wel betalen.’
Wat had de zoon van een vrouw van dergelijk kaliber anders kunnen doen toen hij gedwarsboomd werd, dan weigeren en nogmaals weigeren...
|
|