| |
| |
| |
IX
Een kolonel in de maak
Wanneer hij onder zijn licht-gefronste wenkbrauwen door, over de vlakte staart, ziet Ros as de zuidwester kim in lilagrijze schemer wegdomen. Hij weet dat daar dagen en dagen en weken rijdens een oneindig werelddeel ligt uitgestrekt dat niemand toebehoort dan enkele indianenstammen, die zich tegen hèm niet durven verzetten, die hij doorziet en desnoods weet te paaien. Wel heeft hij altijd anderen afgeraden te ver voort te dringen in de pampa, maar voelt hij zich niet als een Jupiter in deze oorden, die zich best datgene kan veroorloven wat de gewone stervelingen nog niet past? Hij is immers heer van een estancia ter grootte van een kleine europese staat. Hij beheert ook de estancias van zijn neven, de Anchorenas, die hij een goed hart toedraagt sinds hij als jongen naar hen toe vluchtte, en zij hem lachend ontvingen.
Neen, Rosas wordt zijn eigen leer ontrouw. Hij heeft honger naar de pampa, de einders lokken hem onweerstaanbaar. En op een goede dag trekt hij met een deel van zijn mannen de Salado over, rijdt recht op het Zuiden toe. Als de Rio Salado aan die zijde buiten haar oevers treedt, - en dat is een groot gedeelte van het jaar het geval, - wordt de pampa één uitgestrekt moeras, dat je slechts half zwemmend en hard ploete- | |
| |
rend door kunt trekken. Maar het is juist hieraan te danken dat het gras daarna zo welig opschiet, dat men voor zijn koeien de beste weidegrond heeft die men maar kan verlangen. Waarom zou men zulk een rijkdom voor de indios laten die hem toch niet gebruiken?
Juan Manuel rijdt eenvoudig zestig, zeventig kilometer verder en zegt dan plotseling tegen zijn mannen: ‘Stop. Voortaan loopt tot hier de grens van Los Cerrillos.’
Dan beginnen ze een wachtpost te bouwen, een primitief fort met een tuighuis en een paar kleine stukken geschut. Vervolgens een laag woonhuis en een paar schuren. En eer ze daarmee gereed zijn, verschijnt een troep indianen met hun vrouwen en kinderen, die wie weet op welke geheimzinnige wijze over heel die vlakte de komst van Juan Manuel geroken hebben, en die nu hier zijn om een formeel bondgenootschap met deze machtige voortrekker te sluiten.
Ze blijven hangen bij zijn nieuwe voorpost, want ze hebben al hun bezittingen meegebracht, en bouwen hun hutten in de onmiddellijke nabijheid van het fort. Zo wordt in een jaar tijds de grondslag gelegd voor een nieuwe stad in de wildernis. Een nederzetting die om vee begonnen is, en waarvan het dubieus blijft of ze ooit ter wille van mensen zal voortbestaan.
Rosas voelt zich hier buitengewoon op zijn plaats, zo ver verwijderd van alle revolutionair gedoe. Vol trots noemt hij zijn nieuwe nederzetting ‘La Independencia’, en een zinnetje dat iedere Spanjaard bizonder goed mondt, spreekt bij uit met een nadrukkelijkheid welke zijn peones een lichte huivering bezorgt: ‘Hier ben ìk degene die beveelt.’
| |
| |
Het is zijn liefste bezigheid, wildernis en wanorde om te scheppen tot een geregelde, profijt-afwerpende maatschappij. Hij bezit reeds een van de grootste fortuinen van het ganse land, maar dáár is het hem niet om begonnen. Wat heeft hij aan geld, terwijl hij toch het liefst hier in de eenzaamheid van Patagonië zit? En ook zijn vrouw, al woont ze dan in Buenos Aires, heeft geen behoefte aan grote weelde. Dat is het niet. Het is de pure lust om tegen verwildering en wanorde te keer te gaan, in de volle overtuiging dat wet en discipline superieur zijn, en dat het beter voor de wereld is dat iemand daar met straffe hand over heerst, dan dat ieder maar in vrijheid en willekeur er op los kan leven. Deze overtuiging is Juan Manuel's speciale soort van romantiek. En al voelt hij best dat de naam die hij zijn nieuwe post in de pampa gegeven heeft, feitelijk een sarcasme is, het kan hem niet schelen. Hijzèlf is immers onafhankelijk. Dat is genoeg.
Zijn plannen zijn: voorlopig hier te blijven, totdat ook La Independencia bloeiend en geordend zal wezen als Los Cerrillos. Daarvoor komt nog heel wat kijken. Eénmaal in de week brengt een koerier hem zijn brieven en zijn krant; dat is nog zijn enige contact met de buitenwereld. En hij verlangt niet naar meer, want steeds komen er nieuwe berichten van anarchie in de provincies en van despotische willekeur in Buenos Aires. Het is een confuse toestand die hem hartgrondig tegenstaat.
In deze Januari-maand van 1820 is de pampa droog, warm, winderig. Zijns ondanks voelt Rosas dat een kleine opwinding zich van hem meester maakt, telkens
| |
| |
wanneer de koerier gekomen is. Als alle wilskrachtigen die in grote afzondering leven, wordt hij filosofisch en breedsprakig; er sluipt een lichte bitterheid in zijn woorden door, en hij krijgt het vermogen anderen moordend scherp te zien. Geen goed woord heeft hij meer over voor de wijze waarop thans geregeerd wordt.
Des te meer verbaast het hem, als hij dan opeens helemaal hier in La Independencia bezoek krijgt van een van zijn buren van Los Cerrillos, met wie hij allerlei kleine conflicten achter de rug heeft, welke niet steeds naar zijn zin werden opgelost, daar de man als alcalde van het district meer invloed had dan Rosas.
Juan Manuel ontvangt hem met de gastvrijheid die tot de goede zeden van de hacendados behoort, maar zonder enige hartelijke vriendschap. Het ligt niet in zijn aard te huichelen.
De ander zegt: ‘Don Juan Manuel, er wordt in de stad meer over u gesproken dan ge weet. Men heeft u voor dit jaar tot alcalde van het district gekozen, en nu ben ik gekomen om u de eed af te nemen.’
Verrast kijkt Rosas op. Hij wist van niets. Hij is zeer gevoelig voor de eer die men hem bewijst, al reageert hij er onmiddellijk enigszins afwerend op. Dat is juist een gevolg van het ressentiment dat hij heeft; het wrokkig gevoel dat mede een van de dingen is die hem de eenzaamheid in dreven.
- ‘Ik weet er niets van. Ik heb geen bericht gehad. De raad dient het mij toch schriftelijk aan te zeggen, door middel van haar president, en getekend door hem en de secretaris der corporatie, nietwaar?’
Rosas voelt zich reeds gepasseerd en verbitterd. Wat
| |
| |
denken ze wel, die ellendelingen in Buenos Aires, dat ze tegen hem de goede vorm niet in acht behoeven te nemen? Daar zullen ze plezier van beleven. Hij is op de juiste formaliteiten en op de goede vorm gesteld, want zìj bewijzen hem meer dan alles dat er orde en gezag heerst. Als alles formeel goed functioneert dan is er orde.
Nu weigert hij de eed af te leggen. De ex-alcalde wacht nog tot de koerier komt met de jongste berichten. Die brengt een krant mee, waarin Rosas' benoeming duidelijk te lezen staat. Maar geen brief van de regering. Het besluit van Juan Manuel staat vast. Hij legt voorwaardelijk de eed af in handen van zijn gast, opdat deze met een gerust hart mag vertrekken, daarna wacht hij nog een paar weken en schrijft vervolgens een ironisch-eerbiedige brief aan de Raad in Buenos Aires, dat hij ofschoon geen officiële kennisgeving ontvangen hebbende, wel gelooft benoemd te zijn tot alcalde, maar deze eer niet wenst te accepteren omdat hij vooralsnog veel te ver in de rimboe woont, onbereikbaar ver voor regeringsbrieven. Dit geeft hij met veel omhaal van woorden en lange argumenten te kennen, maar toch met een zo onmiskenbare spot en critiek tussen de regels door, dat de Raad niet anders doen kan dan op de meest laconieke manier zijn ontslag aanvaarden.
In de grote havenstad heeft men geen tijd zich veel te bekommeren om een eigengereide kolonist in de verste uithoek van de provincie. Het omgekeerde is echter des te meer het geval; hoe groot de afstand ook mag zijn, Rosas volgt met nauwlettende belangstelling wat er gaande is in Buenos Aires, hoe men er een steeds dwazer
| |
| |
centralisme huldigt, de provincies en het gemene volk steeds meer vervreemdt door de aristocratische oligarchie der handigaards, rijkaards en advocaten. De grondwet die men het jaar tevoren, geheel op unitaristische basis ontworpen heeft, wordt overal in het land van de hand gewezen. En hoe hoger het algemene wantrouwen tegen de koloniale aristocratie stijgt, des te meer groeit de macht van de populaire caudillos in de provincies. Het zijn een soort van volkstribunen, zonder veel beschaving, die zonder de minste staatkundige leerstelligheid een leuze gevonden hebben welke de massa aantrekt en de ontevredenen om hen heen verzamelt. In het Noorden, het gebied dat later Uruguay wordt, verdedigt Artigas zijn federalisme; in Entre Rios, het gebied tussen de twee grote rivieren de Uruguay en de Parana, voert Ramírez zijn wilde benden aan; in Santa Fé, het gebied ten Westen daarvan, heeft de roekeloze López de macht in handen. Alle drie zijn geslagen vijanden van de porteños, de bewoners van de grote havenstad, van hun monarchistische dromen, van hun advocaten-dictatuur. De drie caudillos werken gelijk-op om de doorvoering van de nieuwe grondwet tegen te gaan, en krijgen het hele mindere volk mee in hun gevolg.
Het kan niet anders, of een goed deel van Rosas' sympathie gaat uit naar deze benden van gauchos en gekerstende indianen die solidair zijn met de caudillos. De bezwaren die Juan Manuel toch ook heeft, raken meer het systeem, of liever het systeemloze van deze wilde anarchisten. Hij dwingt zichzelf formeel te blijven en de zijde te kiezen van het gevestigde gezag.
| |
| |
Maar zijn hart leeft mee met de provinciale benden.
Hij ziet ook heel goed in, dat deze strijd eigenlijk een klassenstrijd is, die tenslotte niet om politieke maar om sociale kwesties draait. Aan de ene zijde staat het gecultiveerde deel van de bevolking, dat tevens stadsbevolking en heersende klasse is, die alle heul zoekt in het machtig maken van de hoofdstad en daarvoor een aristocratische regeringsvorm in toepassing wil brengen. Daartegenover staat de massa der onontwikkelde, onderdrukte plattelandsbewoners, die de macht van Buenos Aires willen beperken en voor geen middel meer terugschrikken hun democratische verlangens door te zetten.
Onder hun caudillos vormen zij wilde maar dappere benden, die prat gaan op hun onbeschaafdheid en op hun werkelijke heldenmoed. Soldaat-geworden boeren, veedrijvers en indianen die gezamenlijk optrekken om de delibererende burgers eenvoudigweg onder de voet te lopen.
Als Ramírez met zijn troepen dan ook voor Buenos Aires staat, is men daar wederom radeloos, en komt de militaire macht een ogenblik in handen van Manuel Dorrego, de broer van Rosas' vennoot, die de handigheid heeft alle militaire hulptroepen welke in het binnenland verspreid zijn, op te roepen om de stad ter hulp te snellen.
Ook Rosas krijgt helemaal in La Independencia zulk een oproep. Zijn besluit staat vast. Natuurlijk staat hij aan de zijde van het gevestigde gezag. Hij roept zijn peones bij elkaar, die welbeschouwd al geoefende soldaten zijn, vanwege de voortdurende waakzaamheid die hier aan de pampa-grens geboden is.
| |
| |
- ‘Jongens,’ zegt Rosas, ‘ik ben jullie commandant, en strikt genomen heb je te gaan waarheen ik je zend. Maar ik wil hebben dat wij elkander goed begrijpen en dat jullie van mij de verzekering krijgt, dat ik je alleen laat strijden om de vrede te bevestigen en de orde te herstellen, met voorbijzien van alle plaatselijke en politieke vooroordelen. We zullen gaan vechten om een eind te maken aan de burgeroorlog en de vriendschap te winnen van hen die het openbaar welzijn nastreven. Laat onze Zuiderdivisie een voorbeeld zijn voor de anderen, en wantrouw ieder die de orde wil verstoren of aanzet tot ongehoorzaamheid.’
Zijn korte toespraak wordt met gejuich beantwoord; zijn mannen kennen hem, en hij kent de zijnen. Ook hij is een caudillo die naar hun hart weet te spreken. Zijn peones en de overige onderhorigen die zich bij hen aansluiten, zijn al jarenlang gedrild. Ze vormen een uitstekend en geducht regiment, waarvan Rosas rechtens en vanzelfsprekend de aanvoerder is.
Hij besluit vervolgens naar de stad op te rukken, niet met heel dit legertje, maar voorlopig slechts met een kleine troep, om eerst eens poolshoogte te nemen, terwijl de anderen de pampa blijven bezetten en zich alvast voorbereiden tot de strijd die op til schijnt.
Los Cerrillos lijkt nu op één grote kazerne, vol welbewapende eskadrons. Ze zien er prachtig uit, al deze gezonde, in weer en wind gebruinde ruiters, de gauchos die thans uniform gekleed zijn met rode mutsen, rode hemden, en witte broeken, met lassos en bolas aan de riem, met zakpistool en sabel opzij. De kleur van het vuur domineert bij hen; zoals ze daar vastgegroeid op
| |
| |
hun paarden zitten, schijnen ze geheel gekleed in het rood dat Rosas' geliefde kleur gebleven is sedert de heerlijke jeugddagen onder Liniers.
En intussen verschijnt Rosas in Buenos Aires op het fort waar Dorrego als goeverneur tussen de verward dooreenpratende officieren zetelt. Men merkt de jonge man uit de binnenlanden nauwelijks op; maar Rosas van zijn kant heeft ogen en oren goed open. Niets ontgaat hem.
Hij hoort hoe de goeverneur op bevelende toon tegen kolonel Lamadrid zegt, onmiddellijk op te trekken tegen het leger van López in Santa Fé. Hij moet zich voegen bij generaal Rodríguez, die de naam heeft het Zuiden zeer goed te kennen en die benoemd is tot opperbevelhebber van het veldleger.
Wanneer Lamadrid opstaat om heen te gaan, staat Rosas plotseling naast hem, legt zachtjes zijn lange energieke hand op de gegalonneerde mouw van de ander en zegt: ‘Als u het toestaat, kolonel, zal ik u met mijn mannen naar het Zuiden begeleiden.’ Lamadrid heeft niets tegen deze zevenentwintigjarige voortrekker met zijn harde helblauwe ogen. Natuurlijk mag hij mee, en nog diezelfde dag komen ze aan de plaats waar Lamadrid volgens het zeggen van de goeverneur een paar goede pampa-gidsen zou vinden. Die zijn er echter niet op dit chaotisch moment, en het wordt jammerlijk tijdverlies op hen te wachten. Zo'n goeverneur in de stad kan wel van alles bevelen.
- ‘We hebben in het geheel geen gidsen nodig,’ zegt Rosas. ‘Ik in m'n eentje ben meer dan voldoende gids, ik ken de pampa beter dan ieder ander.’ Hij
| |
| |
spreekt zelfbewust en met een klem die geen gelegenheid meer laat tot twijfel.
- ‘Goed,’ zegt Lamadrid lachend. ‘Waarom ook niet. Vooruit dan maar.’
Door deze simpele daad van vertrouwen heeft de kolonel zich een vriend gemaakt, en van dit moment af, zijn er geen obstakels meer. Ze verdwijnen een voor een zodra Rosas commandeert. Zijn gauchos hebben opeens gezadelde paarden voor de aanvoerder en nog vóór het vallen van de avond rijdt Rosas met zijn troepje aan het hoofd van Lamadrid's soldaten het terrein van de vijand tegemoet.
Middelerwijl hadden de andere mannen van Rosas zich bij het hoofdleger van generaal Rodríguez aangesloten, waarvan zij ongeveer het vijfde deel bedroegen. Ze zijn een keurtroep, deze vijfhonderd, en hebben, - om hun opvallend uniform, - van meet af aan de bijnaam van ‘de roden’. Als Rosas en Lamadrid zich eindelijk bij hen gevoegd hebben, is deze laatste een en al bewondering voor de discipline die Juan Manuel onder zijn soldaten heeft. Geen struisvogel of vis-otter méér dan het noodzakelijke aantal wordt door hen gedood; geen druppel alcohol gaat door het keelgat van een ‘rode’. Ze steken merkwaardig af bij de vrijgevochten rest van het leger, dat nog wanordelijker wordt wanneer ook goeverneur Dorrego zich met andere troepen daarbij komt aansluiten.
Deze laatste, meer politicus dan soldaat, wil niets liever dan met groot bravoer tegen het leger van Santa Fé optrekken. Rosas en zijn generaal, die de streek en haar bewoners beter kennen, voelen er niets voor.
| |
| |
Waarom bloedvergieten zolang men nog onderhandelen kan? Dorrego zet door, wordt door López verslagen, en dit veroorzaakt meteen zijn politieke nederlaag. Hij wordt afgezet als goeverneur, en men kiest in zijn plaats de opperbevelhebber van het zuidelijk leger, generaal Rodríguez.
Daardoor stijgen ook weer de kansen op vrede met López, en Rosas buit ze uit. Met een man als López kan hij feitelijk tienmaal beter opschieten dan met de steedse snoeshanen aan wier zijde hij moet vechten. Hij belooft de Federalen van Santa Fé alles in het werk te zullen stellen om te komen tot een minnelijke schikking en een duurzame vrede.
Nu verandert hij dan ook van tactiek; hij is niet langer soldaat alleen, maar begint ook politiek te voeren. Hij vergezelt de nieuwe goeverneur naar Buenos Aires. Daar heeft men hem nodig, want slechts een paar dagen na Rodríguez' benoeming breekt een muiterij uit onder de federaal-gezinde militairen die de val van Rodríguez eisen. Deze verlaat haastig het fort, vlucht langs de kust en zoekt Rosas op, die juist in aantocht is met een keurtroep van duizend man. Juan Manuel weet, dat soldaten een machtige factor in de politiek zijn; welnu, hij, de onmetelijk rijke en populaire caudillo, is begonnen met deze duizend voortreffelijk uit te rusten en te verzorgen. Er is geen behoorlijke regering, daarom bekostigt hij voorloopig ook verder uit eigen zak de onderneming.
De opstandelingen die Dorrego weer candidaat gesteld hebben, krijgen in de stad een ogenblik de macht in handen, zodat Rodríguez en Rosas gedwongen zijn
| |
| |
een paar kilometer daarbuiten hun kampementen op te slaan. Juan Manuel hoort dat men in de Ignatiuskerk een grote vergadering zal gaan beleggen om de verkiezing van Dorrego te bepleiten. Wat bereikt hij met op te rukken tegen de stad? Zal dan niet op een bepaald moment kunnen blijken dat hij illegaal handelt? Iedere andere oplossing is beter dan die van het geweld, meent hij. En hij vormt een plan zoals alleen kan opkomen in het brein van een gaucho, die zin heeft voor ruwe humor en die, goedmoedig van nature, geen lust heeft tot vechten zolang hij weet dat hij het pleit ook kan winnen door de lachers op zijn hand te krijgen.
Rosas kent in de stad een italiaanse onderwijzer, Vicente Virgil genaamd, een van die bizarre opera-buffa-typen, die met fladderende haren en wanhopige gebaren de wonderlijkste stokpaardjes berijdt, druk van hoogdravende grappigheid en beminlijke monomanie. Virgil is een echte papenvreter, - de geestelijken concurreren te veel met zijn school, - en daarenboven een fanatieke behoeder van de moraal. Nog kort tevoren heeft hij vrienden en vijanden vermaakt met zijn scheldverzen en zijn ernstige proclamatie tegen de zedeloze duiven die vanaf de daken met hun schaamteloze gewoonten ergernis geven aan de onschuldige meiskens.
Met deze vermakelijke gek sluit Rosas een bondgenootschap voor één dag. Door zijn peones laat hij allerlei schorremorrie uit de voorsteden monsteren om mee te gaan naar de Ignatiuskerk als spelbrekers. Virgil echter neemt met alle ernst en zwierige waardigheid in een van de voorste rijen plaats.
| |
| |
De kerk is stampvol en allen zijn gespannen, want thans zal het volk zelf over zijn regering beslissen. Men heeft vaandels voor den dag gehaald en kaarsen op de altaren aangestoken, terwille van de plechtigheid van deze bijeenkomst. De eerste spreker die het woord krijgt, houdt een schitterend pleidooi voor Dorrego, de volgende wijst in arrogante termen diens voorstel terug. Er ontstaat onrustig geschuifel en gepraat onder de menigte. Dan plotseling, niemand weet hoe, bevindt zich de lange magere gestalte van Virgil op de preekstoel, waar hij al wijde gebaren maakt, nog voor hij is begonnen te spreken.
Die hem kennen, lachen reeds bij voorbaat. ‘Ssst, ssst, stilte!’ wordt van alle kanten geroepen. En in zijn slechte spaans houdt deze leraar in de rhetorica de volgende redevoering:
- ‘Soeverein volk, ziet!’
Met een machtige uithaal van zijn rechterarm wijst hij naar de altaren terzijde en achter hem. Aller ogen volgen de beweging van zijn knokige handen.
- ‘Ziedaar!’ vervolgt hij. ‘Wat een barbaarse vooroordelen! Hoe durven de heilige Teresa en al die andere houten heiligen brandende kaarsen er op na te houden voor het aanschijn van de soevereiniteit des volks?’
Een daverend gelach beantwoordt deze oratorische vraag. De laatste spanning is gebroken. De herrieschoppers van Rosas nemen hun kans waar, vergroten het tumult, er komt geen einde meer aan het kabaal, en de alcalde van de stad die de vergadering presideert, ziet zich genoodzaakt haar te ontbinden. De klokken
| |
| |
beginnen alarm te luiden en op hetzelfde moment rukken de rode troepen van Rosas op, en beginnen door de straten te patrouilleren onder het hoera-geroep van de menigte.
Voor het ogenblik heeft Juan Manuel de situatie gered; maar de opstandelingen laten zich door zijn grappen niet van de wijs brengen. Ze ontketenen woedende straatgevechten en verschansen zich achter barricaden en in loopgraven. Het wordt in de stad een gevecht op leven en dood, dat heel de dag en heel de nacht duurt. Eerst als het een etmaal verder is, slaagt Rosas erin een paar pleinen te bezetten, en de muiters zozeer in te sluiten dat ze geneigd zijn tot onderhandelen.
Het loopt op niets uit, en de commandant besluit een grote aanval te wagen. De gaucho Juan Manuel bereidt ook deze ernstige uitval op zijn gewone pathetische manier voor. Hij rijdt eerst langs het huis van zijn vennoot Terrero en wuift diens familie toe met een gebaar van ‘morituri te salutant Cesar’, vervolgens gaat hij naar het huis van zijn ouders, werpt zich op de knieën voor hen en zegt: ‘Vader en moeder, geeft mij uw zegen, want ik zal op bevel van de goeverneur de grote aanval op de muitelingen leiden.’
Dan plaatst hij zich aan de spits van zijn regiment, en rijdt zonder de minste aarzeling het kanonnenvuur tegemoet, dat uit de loopgraven en van de daken bast. Voor de namiddag verstreken is, zijn de roden al meester van de barricaden. Wel dreigen ze nog van terzijde ingesloten te zullen worden, maar dan verschijnt goeverneur Rodríguez met nieuwe hulptroepen, en met vereende krachten weten zij de victorie te behalen.
| |
| |
Nu is Rosas de held van de dag. De verschrikte burgerij bewondert hem en zijn troep om het wapenfeit, maar meer nog om de zwijgende, bijna sombere discipline waarmee de overwinnaars de aftocht aanvaarden. Zij weigeren elke andere dronk dan water, vloeken niet, roepen niets indecents terug tegen de juichende volksmeisjes, en denken er niet aan te plunderen. Het is iets ongehoords waarover inwoners en vreemdelingen niet uitgepraat raken, en waarbij Rosas' naam van mond tot mond gaat.
Bij het vallen van de avond laat hij zijn regiment aantreden en stelt zich plechtig ter beschikking van goeverneur Rodríguez. Deze, zichtbaar bewogen, zet zijn generaalssteek af, houdt een hartelijke toespraak welke weerklank vindt bij de menigte. Want de massa heeft plotseling haar held ontdekt: een jonge Cincinnatus die de wildernissen ontgint, maar weet op te komen voor de orde en de vrede van zijn vaderland, wanneer dit van hem gevergd wordt.
En de stralende, blonde Rosas, nog bijna baardeloos en innerlijk aan de merkwaardige grens van jeugdige overmoed, geloof, dadenkracht en eerste mannelijke bezonnenheid gekomen, waarbij het verantwoordelijkheidsgevoel reeds ietwat vermengd geraakt is met lichte desillusie, - deze door iedereen toegejuichte provinciaal weet nu voor eens en voor al, dat hij de stadsheren aan kan. Voor het eerst hebben ze hun gezag aan hem te danken. Aan hèm.
Hij ziet de langoureuze blikken niet die mooie vrouwen op hem werpen; hij hoort de lieve woordjes niet die zij opzettelijk-luid over hem wisselen. Hij denkt
| |
| |
aan de pampa, zìjn pampa, aan die einders welke steeds terugwijken, hoe ver je ook rijdt. Daar is het beter dan hier in de stad...
Zwijgend, glimlachloos in die gedachte verzonken, volgt hij Rodríguez naar het fort waar men een feestelijke bijeenkomst te zijner ere houdt.
De voor de hand liggende beloning blijft niet achterwege. Rosas wordt tot kolonel van de cavallerie bevorderd. Zijn interventie voor orde en discipline heeft ook nog een andere weerslag: Dorrego verklaart het gezag van Rodríguez te erkennen, en daarmee schijnt voor het ogenblik de rust in Buenos Aires weer hersteld. Nu kan men er eindelijk aan denken de oude strijd tegen de caudillos in de provincie weer op te nemen.
Rosas schimpt: ‘Ze willen weer vechten, die vervloekte stadsjonkers. Laat ze toch onderhandelen. Laat ze zoeken naar nut en niet naar roem.’
Hij, de held van de dag, voelt nog steeds niet voor oorlogvoeren. Als hij meedoet is het alleen om solidair te blijven met zijn goevernement, met het gevestigde gezag, dat hij ditmaal wel heeft helpen herstellen, maar waarmee hij zich nog lang niet identificeren kan.
|
|