| |
| |
| |
VII
Liefde's list en liefde's last
De trouwplannen van Juan Manuel krijgen steeds vastere vorm. Hij heeft nog niet leren wachten, en een jaar is hem een verschrikkelijk lange tijd. Maar doña Agustina wil er niets van horen.
- ‘Het gebeurt niet,’ zegt ze resoluut. ‘Jullie zijn nog kinderen. Wacht kalm je tijd af. Die zal vroeg genoeg komen. Kijk maar naar mij.’
Don León die reeds achttien maal in ere vader geweest is, moet haar gelijk geven. Alleen Juan Manuel laat zich niet van zijn stuk brengen. Hij wil trouwen en laat zich niet langer dwarsbomen, zelfs niet meer door zijn moeder. En omdat hìj het zo wil, is Encarnación het volmaakt met hem eens: ze zijn geen kinderen meer, Juan Manuel heeft te leven en zij heeft niet veel nodig. Als ze willen trouwen, dan doen ze dat, en... er zijn heus wel middeltjes om te maken dat de anderen zich gaan haasten met hun toestemming.
Derhalve nemen ze een bekende list te baat, waarvan eerst na vele maanden het persoonlijk element in de toepassing blijkt.
De jonge Rosas laat zich door zijn bruid een brief schrijven, waarin ze hem met discrete maar ondubbelzinnige woorden aanspoort, niet langer te wachten met hun huwelijk, daar ze bemerkt heeft zwanger te zijn.
| |
| |
Kwasi-per-ongeluk vergeet Juan Manuel deze brief op zijn schrijftafel in het ouderlijk huis. En hij heeft zijn moeder goed getaxeerd. Doña Agustina kan haar moederlijke nieuwsgierigheid niet bedwingen, leest de brief, en stevent onmiddellijk naar de familie de Ezcurra om te spreken over de maatregelen die genomen moeten worden ten einde niet de vrucht, maar het schandaal in de kiem te smoren! Natuurlijk moet het snode paar dan-maar-in-'s-hemelsnaam-zo-gauw-mogelijk trouwen.
Juan Manuel fronst de wenkbrauwen, doch zegt niet veel. Encarnación schreit vele zakdoekjes nat, maar het lijken wel krokodillentranen. Allengs blijven ze achterwege en toont het meisje zich onbezorgder dan ooit.
Nog voordat Rosas voluit twintig jaar is, trouwt hij dan. Zonder veel kerkelijke plechtigheid, daar de ouders niet eens meer wilden wachten tot de besloten tijd voorbij was. Ingewijden vinden het jonge tweetal wonderlijk onbeschaamd, zoals ze daar met opgeheven hoofden naar het altaar gaan, terwijl ze zich toch klaarblijkelijk vergrepen hebben aan de wetten van kerk en maatschappij, die hier strenger dan waar ter wereld eisen dat het bruidje een virgo intacta zij.
Omdat ze dapper om zich heen kijken, ziet het bruidspaar ook wel de onbescheiden of brutale of licht-verwijtende blikken van de toeschouwers. Het vergroot slechts hun inwendige pret om de list. Want ze weten dat het nu over negen maanden uit zal komen, dat de trotse Juan Manuel tòch zijn bruid als maagd getrouwd heeft.
| |
| |
In de stad is het nog steeds rumoerig van revoluties. Kort tevoren heeft juist een nationale vergadering de losscheuring van Spanje formeel bevestigd, de nationale justitie soeverein verklaard, de inquisitie en de tortuur afgeschaft, een vlag, een wapen en een vaderlandshymne aangenomen, de adellijke titels afgeschaft en verordend dat kinderen van slaven, en buitenlandse slaven die het rijk betreden, voortaan vrij zullen zijn. Men voert de scheiding van kerk en staat door, organiseert het onderwijs, begint zelfs te spreken over beschermende maatregelen voor de indianen!
Al die drukte is niets voor een jonggehuwd paar dat zijn eigen blik in de toekomst heeft. Ze reizen dan ook gauw naar de Rincón de López af, en komen nog maar een schaarse keer in de stad terug, waar ze bij doña Agustina logeren, die het haar schoondochter toch niet goed vergeven kan, dat zij zich ertoe geleend heeft het huwelijk te forceren. Ze mag dit vrouwtje ook niet, dat er zo weinig blozend uitziet, en alles behalve een beauté is, en met haar hoekige, bijna mannelijke gebaren zelfs de laatste gratie mist. Neen, tot twintig kinderen zal Encarnación het zeker niet brengen. En met het ressentiment van de over-vruchtbare tegenover de kinderloze denkt ze: Juan Manuel moet het zelf weten; hij met zijn harde kop.
Als eindelijk blijkt dat er bij Encarnación nog van geen incarnatie sprake is, komt het tot een uitbarsting tussen de twee vrouwen, waarbij doña Agustina op haar gewone manier hoogst onaangename dingen zegt, die ze eigenlijk maar ten dele ernstig meent.
Voor Juan Manuel is dat genoeg om ditmaal onver- | |
| |
zoenlijk in zijn wiek geschoten te zijn. Hij windt zich niet meer op, weet zijn waardigheid als getrouwd man te bewaren, maar wordt alleen wat witter om zijn neus, en spreekt ijzig kalm: ‘Prudencio is nu oud genoeg. Laat hìj voor de Rincón de López zorgen. Ik doe het niet meer. Ik wil niets meer met het geld van deze familie te maken hebben. Voortaan ga ik mijn eigen weg; volkomen mijn eigen weg. Ga je mee, Encarnación!’
En zonder verdere scènes, met dezelfde ijzige kalmte die bijna statig wordt, verlaten ze het ouderlijk huis en nemen ze elders intrek. Juan Manuel weet nog niet wat hij doen gaat, maar samen hebben ze gauw raad geschaft. Hij zoekt zijn beste jeugdvriend, Juan Terrero op, die even arm is als hij, en deelt hem zijn ervaringen mede als hacendero.
- ‘Er zijn fabelachtige zaken te doen wanneer je een compagnieschap kunt oprichten, waarbij de een op het land blijft en zorgt voor de productie, en de andere vennoot in de stad zit en de verkoop behartigt.’
Terrero is vol geestdrift om zoiets met Rosas op te zetten. Het is alleen jammer dat hij even weinig geld heeft als Juan Manuel en Encarnación. Gelukkig daagt een derde man op, die wèl kapitaalkrachtig is: Luis Dorrego. Nu wordt met bekwame spoed de firma Rosas, Terrero en Cie. gesticht, waarbij het een van te voren reeds uitgemaakte zaak is, dat Rosas de afdeling provinciewerk krijgt.
Ze beginnen niet al te grootscheeps, met een estancia ‘Las Higueritas’ genaamd, in de pampa gelegen, maar ook niet al te ver van de hoofdstad verwijderd. Doch
| |
| |
wat ze daar beginnen, is volkomen nieuw in het land. Zij zijn de eersten die het vee ter plaatse slachten, inzouten, en dan pas verzenden. Ook vis zouten ze, kopen veldvruchten op, en beoefenen natuurlijk de gebruikelijke veeteelt om de zouterij gaande te kunnen houden. De producten die Rosas naar de stad zendt, verscheept zijn vriend Terrero dan naar Rio de Janeiro of Habana, en weer blijkt welk een gelukkige hand Juan Manuel bezit. In twee jaren tijds staat de zaak volkomen sterk op poten niet alleen, maar is het aanvangskapitaal reeds verdubbeld.
Doch men gunt de nieuwe zakenlieden niet lang het genot van hun inkomsten. Die provincialen en gauchos kunnen nu wel zoiets geniaals bedenken als het inrichten van een vleeszouterij; in Buenos Aires echter is het slagersgilde daar allerslechtst over te spreken. Rosas en de twee andere zouterijen die er spoedig nog bij zijn gekomen, zullen hun geprivilegiëerde negotie kapot maken. Ze zullen schaarste brengen en de veeprijzen opdrijven. De slagers alarmeren de stedelingen, en de stedelingen zitten het dichtst bij de bestuurstafel. Ze krijgen van het Directorium dat op dit ogenblik het bewind in handen heeft, gedaan dat de zouterijen verboden worden, en dat men ‘Las Higueritas’ moet sluiten. Wel mobiliseert Juan Manuel de halve pers om zijn recht op vrije handel te verdedigen, wel wordt door hem en de eigenaars der beide andere zouterijen zijn vader, Don León, afgevaardigd om als gezaghebbend notabele bij de regering te interveniëren, doch ook dit blijft zonder resultaat.
En Juan Manuel vindt nu zijn nieuwe scheldwoord:
| |
| |
‘Vervloekte, schaamteloze Unitariërs!’ Dat zijn namelijk de waanwijze Porteños, die willen dat alles om de éne stad Buenos Aires draait, en het rijk-in-wording al zijn belangen ondergeschikt maakt aan die van de hoofdstad in het bizonder.
- ‘Wij in de provincies, wij gauchos, mogen de slaven zijn die voor hen werken, en zij in de stad zullen ons in ruil daarvoor de wetten voorschrijven. Dat zal onze dood worden. Òf een federatie, òf de dood.’ Van nu af weet Rosas precies wat is. Federalist!
Het woord heeft nog niet veel betekenis; het is feitelijk nog niets anders dan de negatie van Unitariër, terwijl Unitariër de verzamelnaam is voor allen die vijandig zijn aan zijn particuliere belangen. Doch hij ziet scherp het conflict van de belangen van een stad die ervoor gepredestineerd schijnt de voornaamste havenstad van Zuid-Amerika te worden, en de voordelen van een pioniersbevolking die zich met inzet van haar leven in de wildernis waagt welke onmetelijke rijkdommen verbergt.
Hij begint over de politieke toestand na te denken; iemand herinnert hem aan Rome, de trotse stad waaraan een heel rijk, een heel werelddeel ondergeschikt gemaakt wordt.
- ‘Unitariërs!’ roept Rosas uit. ‘Infame, stinkende Ûnitariërs!’ Als er dan toch over geschiedenis gesproken wordt, dan wil hij deze in grote trekken zien op gaucho-manier. Zo huldigt hij ook de lapidaire stelling, dat het 't oude vice-koninkrijk alleen goed kan gaan, wanneer het federaal geregeerd wordt. Met over- | |
| |
wicht van de provinciale belangen boven die van Buenos Aires, de stad.
Dit nieuwe denkbeeld neemt hem dermate in beslag dat hij maar weinig beroerd wordt door de belangrijke gebeurtenissen in zijn familie. Als hij juist drie jaar getrouwd is, brengt Encarnación een dochtertje ter wereld dat weinig levensvatbaar blijkt, zodat men het inderhaast moet dopen en zo snel geen andere petemoei vindt dan een oude negerin van de Ezcurras, die de kraamvrouw bijstaat.
Wel wordt dan veertien maanden later, nadat het eerste kind gestorven is, een tweede dochter geboren, die de symboliserende naam van Manuela Robustiana krijgt, en is door deze heuglijke gebeurtenis Juan Manuel's familie weer geheel verzoend met doña Agustina die het wicht ten doop houdt. Maar de kleine Manuela wordt haast op dezelfde dag geboren dat men voor de laatste keer de zouterij in Las Higueritas laat werken. Geen wonder dus dat Juan Manuel weinig aandacht heeft voor dit kind, noch voor het knaapje dat naar hem genoemd wordt, en waarmee Encarnación, - geheel conform de voorspelling van haar schoonmoeder, - als voortbrengster volstaat.
Zeker heeft niemand één seconde gevreesd dat de schrandere firma Rosas, Terrero & Cie. zich door de regering zou laten overrompelen. Een goed koopman wedt niet op één paard, en een gaucho wedt minstens op een hele kudde tegelijk! De gedupeerden hebben al van te voren een ander landerijen-complex gekocht, zuidelijker gelegen, evenals de Rincón de López aan de Rio Salado, maar veel meer westwaarts, dieper de
| |
| |
pampa in, aan de uiterste grens waar in die tijd nog gekoloniseerd wordt. Daar zullen ze op grote schaal kunnen doorgaan met hun veeteelt, zonder last van andere buren dan de indios. En die lust Juan Manuel! Hij is niet voor niets een volwassen kleinzoon van de oude López de Osornio die door hun handen viel.
|
|