| |
| |
| |
IV
‘Liniers, nobele, dappere...’
Doña Agustina heeft de toekomst van haar drie zoons gereed in haar hoofd. Juan Manuel als oudste zal uiteraard de plaatsvervanger worden van zijn weinig actieve vader, Prudencio mag dan diens militaire loopbaan volgen, en Gervasio moet zijn geluk beproeven in de handel.
Ze is daarin ontraditioneel, dat zij geen van de drie voor de geestelijke stand bestemt. Maar eerlijk gezegd is ze lang zo kerks niet als haar man, en de geestelijkheid van Argentinië die er vrouwen en kroost ten aanschouwe van iedereen op na houdt, is ook zoveel zaaks niet. Als je meemaakt hoe nu weer de Jezuïeten verbannen worden, is het onverantwoordelijk een kind in die richting te drijven. Een beetje godsdienst, goed; ze respecteert gaarne de gewoonte van León om voor en na het eten te bidden. Maar dat is dan ook meer dan voldoende.
Een klein beetje van haar skepsis op religieus gebied dringt onwillekeurig ook tot de kinderen door. Ze laat Juan Manuel trouwens ook niet een van de geestelijke colleges van de stad bezoeken, maar een particuliere school waar men hem lezen, schrijven en rekenen bijbrengt, zonder veel verdere poespas.
Inzake onderwijs is ze overigens ook skeptisch. De
| |
| |
ware handigheid leer je in de praktijk, niet op de schoolbanken, denkt ze. Daarom wordt Gervasio al vroeg naar een winkel gestuurd om er de eerste beginselen van de koopmanskunst te leren. Voor de rest van hun opvoeding zal ze zelf thuis met strenge hand weten te zorgen.
Dat blijkt wel als Gervasio op zekere dag door de baas van zijn winkel naar huis gestuurd wordt met de boodschap dat men hem niet meer nodig heeft. Men had hem bevolen om de borden te wassen waaruit het personeel zijn middagmaal gebruikt heeft.
- ‘Daarvoor ben ik hier niet in de leer,’ zegt het rijkeluiszoontje en weigert de hem opgedragen taak te verrichten.
Bij zijn moeder krijgt hij natuurlijk de kous op de kop. Als deze met de winkelier thuis komt, wordt Gervasio geroepen, bij het oor genomen en gedwongen vergiffenis te vragen. Het knaapje gehoorzaamt onmiddellijk, en eerst daarna verzoekt doña Agustina de tevredengestelde man haar zoontje voortaan liever geen karweitjes op te dragen die minder stroken met zijn aard en afkomst.
De estancias in de wildernis, waar Juan Manuel later zal moeten werken, hebben ook hun winkeltjes voor de peones en omwonende mestiezen. Daarom vindt doña Agustina het goed dat haar oudste eveneens iets van het nobele winkeliersvak leert. Dat kan hij nog uitstekend buiten schooltijd waarnemen. Hij wordt naar een van de beste zaken van de stad gestuurd. Bij wijze van ontgroening wil men hem daar eerst eens hetzelfde leveren wat men zijn broertje Gervasio heeft
| |
| |
aangedaan. Ook Juan Manuel weigert en wordt weggezonden. Op dezelfde manier ook, beveelt zijn moeder hem vergiffenis te vragen. Juan Manuel klemt zijn kaken op elkaar en vertikt het.
Zijn moeder sluit hem in een kamer op en zegt: ‘Hier blijf je op water en brood, tot je me gehoorzaamt.’ De jongen houdt een harde kop, een etmaal blijft hij opgesloten. Maar in de nacht staat hij op, werkt het slot open, kleedt zich bijna spiernaakt uit en schrijft met potlood op een vodje papier: ‘Hier laat ik alles wat niet van mij is. Juan Manuel de Rosas.’ Zonder Ortíz erbij te voegen, terwijl hij nog te kort op school geweest is om zijn eigen naam ‘Rozas’ zonder fouten te schrijven. Hij tekent Rosas met een s.
Daarna loopt hij weg naar het huis van zijn neven, de Anchorenas, waar hij liefderijk en niet zonder gelach wordt opgenomen.
Nog is hij een kind, en dit is pas een van zijn eerste puberteits-stuipen. Maar zijn naam heeft hij in later jaren altijd zo geschreven als op die ene keer: zonder Ortíz en met een s.
Veel tijd om orthografie te leren, werd hem niet gegund. Hij bezoekt de school nog maar drie jaar, als deze gesloten wordt door de engelsen, die zonder veel tegenstand Buenos Aires veroveren. Napoleon had zich als keizer van Frankrijk de meeste europese vorsten tot vijanden gemaakt. Daar Spanje en Holland op dat moment tot diens partij behoren, gaat een engelse vloot naar Kaap de Goede Hoop, verovert de hollandse bezittingen in Zuid-Afrika, en zet vervolgens koers naar de overzijde van de Atlantische Oceaan,
| |
| |
waar Popham met goed anderhalf duizend man aan de Rio de la Plata landt, niet ver van Buenos Aires.
De man die er op dat ogenblik als onderkoning resideert, is een hersenloze angsthaas, die halsoverkop de vlucht neemt, voordat nog behoorlijk een schot gevallen is. Lachend trekken de engelse soldaten de stad binnen en bezetten het fort. De porteños, de creolen, - dat zijn al degenen die in het land geboren zijn -, voelen zich nog meer dan de spanjaarden beschaamd en gekrenkt door de hen opgedrongen lafheid. Ze beginnen lijdelijk verzet te plegen en de Lieve God in het geding te brengen. Die kan er immers onmogelijk tevreden mee zijn dat een protestantse natie bezit neemt van een katholieke kolonie. Het maakt dan ook ontzaglijke indruk op allen, dat de priesters het sacrament niet meer open langs de straat dragen, maar versluierd voor de profane blikken der overwinnaars. Niemand verlaat zonder noodzaak meer zijn huis, de stad lijkt uitgestorven. Maar binnen in de woningen zijn er mannen die schreien van spijt en schaamte. En met vreemde siddering in zijn stem citeert don León voor zijn vrouw de bekende copla uit het moederland:
‘Weet je waarom sarraceense knechten
Zo geducht op de kop ons gaven?
God beschermt altijd de slechten
Als ze talrijker zijn dan de braven.’
- ‘Maar ze zìjn niet talrijker,’ zegt doña Agustina. ‘Ze moesten...’
- ‘Ssst,’ antwoordt de man. ‘Er wordt voor gezorgd.’
| |
| |
En inderdaad. Onder de hoge spaanse officieren van wie de engelse bevelhebber Beresford eist dat ze de eed van onderwerping afleggen, is er een die weigert. Hij wenst slechts een paar dagen in de stad te zijn om zijn familie te bezoeken, meer niet. Men is hoffelijk genoeg om Santiago de Liniers een dergelijke gunst toe te staan, en deze laat de gelegenheid niet voorbijgaan de toestand in de stad goed op te nemen, te merken dat lang niet alle wapens door de burgers werden ingeleverd en dat het latente verzet bij allen slechts wacht op de man die het weet te activeren. Er zijn reeds allerlei geheime afspraken door kleine groepjes ingezetenen gemaakt, een samenzwering die de macht der engelsen totaal ondermijnt.
Liniers heeft zijn plannen klaar als hij de stad weer verlaat. Reeds ontstaan allerlei kleine schermutselingen, maar de officier wacht op hulp van buiten en trekt dan op om zijn stad te ontzetten. Meer dan duizend man die uit Buenos Aires ontkomen zijn, voegen zich bij hem en helpen hem in drie dagen Beresford verslaan.
Allen die zich maar enigermate kunnen weren, heeft Liniers om zich heen verzameld, zelfs kinderen. Zo groot is de haat tegen de engelsen in de stad, dat de jongens die niet meer naar school kunnen, meehelpen oorlog voeren. De kleintjes spelen met houten sabels en geweren in de straat; de grotere gelijk Juan Manuel de Rosas, die al dertien jaar oud zijn en geoefend door het buitenleven, halve gauchos in wie de avontuurlijke aard van de conquistadores steekt en die als creolen bovendien grote patriotten zijn, melden zich aan bij de bevelhebber, die ze wis-en-waarachtig wel gebruiken
| |
| |
kan bij zijn gebrek aan soldaten. De jongens mogen munitie helpen aandragen voor het paar dozijn kanonnen, en daar staat Juan Manuel hoogrood in het midden van de slag, roekeloos roepend naar zijn makkers, gevaren trotserend die hij nog nauwelijks beseft, een caudillo in den dop, die in deze dagen maar één ideaal meer kent van mannelijkheid en moed: Liniers! Onder zìjn commando wil hij desnoods sterven, voor één goedkeurende blik van zijn sympathieke ogen heeft hij alles, ook het allermoeilijkste over. En Liniers merkt hem ook op, hij kent alle patriciërs van de stad en weet wiens zoon dit is; het oude soldatenbloed verloochent zich nooit, denkt hij vluchtig.
Wanneer de stad heroverd is, muziek over de pleinen schalt en alle huizen feestelijk vlaggen, roept Liniers de jongen bij zich, prijst hem en geeft hem een brief mee voor zijn moeder. Op deze dag weet Juan Manuel dat hij geen kind meer is, maar een man. Kruitdamp en de zoele reuk van bloed had hij allang op de Rincón de López leren kennen; maar de ontroering die de handdruk van Liniers hem geeft, is nieuw. Iets machtigs is in hem open gegaan; hij perst zijn tranen terug. Ligt de wereld niet voor hem open? Hij zou het alles veroveren kunnen.
De school heeft voortaan voor hem afgedaan; het huisgezin voorlopig ook. Er heerst trouwens nog onrust genoeg in de stad, waar men een volksvergadering heeft bijeengeroepen, die eigenmachtig de onderkoning afzet en in diens plaats Liniers benoemt. Deze weet wat hij te doen heeft. Met haast en energie organiseert hij het leger, dat nu typisch de rassen-hiërarchie
| |
| |
van het land weerspiegelt, met zijn regiment van patriciërs, - blanken in de hoofdstad geboren, - een tweede van ‘arribeños’, - blanken in de provincies geboren, - een derde van kleurlingen, een paar vrijwilligerscorpsen en daar buiten en boven de regimenten van spanjaarden uit Europa.
Juan Manuel meldt zich weer aan en wordt thans bij de cavallerie ingelijfd. Hij krijgt het rode uniform aan van dit corps en behoeft niet lang te wachten om ook in deze nieuwe gedaante de vuurdoop te ontvangen.
Bij zijn capitulatie heeft Beresford moeten zweren niet meer tegen Buenos Aires te zullen optrekken. In zijn plaats komt nu een andere generaal, die eerst zijn geluk aan de overzijde van de Rio de la Plata beproeft en Montevideo inneemt. Maar aan deze zijde wacht Liniers hem op, en als het nog mogelijk is, stijgt Juan Manuel's bewondering voor zijn aanvoerder, die het tegen de bijna dubbele troepenmacht van de engelsen uithoudt, teruggedreven wordt tot in de stad, maar die in een reeks van verschrikkelijke straatgevechten, waaraan zelfs vrouwen op de balkons en de daken deelnemen, het tenslotte wint. De vijand wordt gedwongen zich weer in te schepen, en nu eerst herademt de stad volkomen.
Een jonge man met rinkelende sporen en een breed, helrood uniform met gouden tressen treedt het huis van zijn ouders binnen. Zijn stem is wat rauw en hees, slaat soms hoog over.
- ‘Hij heeft kruitdamp in zijn keel,’ zegt zijn moeder. ‘Het zou wat, zo'n knaap van veertien jaar.’
| |
| |
- ‘Hij is in de slag geweest, en nu is hij een man. Mijn oog bedriegt mij niet,’ meent don León.
Maar de moeder herhaalt stijfhoofdig: ‘Het zou wat, zo'n kind.’ Om te verbergen hoe trots zij op hem is.
Nu besluiten zij Juan Manuel voortaan ‘zelfstandig’ te laten werken. Het militaire gedoe moet hij dan maar opgeven, dat is mooi in geval van nood, maar doña Agustina ziet er veel meer heil in als Juan Manuel zijn nieuwbakken mannelijke energieën op de Rincón de López botviert.
Nog dromend van Liniers en het gevecht tegen de engelsen, onderneemt hij de reis naar het Zuiden om zich te oefenen als plaatsvervanger van zijn ouders op het familiegoed.
|
|