Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
11. Nederlandse hulp en samenwerkingWie van hulp spreekt, hulp van Nederland aan Suriname, spreekt eigenlijk alleen maar over onderwijs en opleiding. Hoewel er eerder dan in Nederland algemene leerplicht in Suriname is ingevoerd (1876), is het onderwijs aldaar, aangewezen als het was op de Nederlandse taal en gericht op Nederlandse tradities en achtergronden, gebrekkig gebleven. Maar toch, ook door de schaarse gevallen voor voortgezette opleiding in Nederland zelf, heeft de hulp van Nederland hoofdzakelijk uit deze bijdrage bestaan: de Nederlandse taal. Want op enige hulp van staatswege op cultureel gebied kan niet gesproken worden tot de oprichting in 1948 van de Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, de Sticusa, in 1955 vervangen door de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen. Pas van die dag af kan ook gesproken worden van samenwerking. Samenwerking die via de nog in datzelfde jaar in Paramaribo in het leven geroepen Stichting Cultureel Centrum Suriname (C.C.S.) verliep, sedert 1957 ook met het Cultureel Centrum Nickerie (C.C.N.) en sinds 1964 eveneens met het Cultureel Centrum Wageningen (C.C.W.). Ook hebben culturele centra Coronie en Marowijne bestaan. Dit waren de door de Surinaamse overheid erkende zuster-organisaties van Sticusa, waardoor de samenwerking gekanaliseerd werd. De voornaamste uitzondering waarmee buiten de culturele centra door Sticusa gewerkt werd, vormde een oorspronkelijk als vrijetijdsbesteding in 1948 opgerichte vereniging ‘Na arbeid komt sport’ (N.A.K.S.), die zich van lieverlede tot een organisatie ontwikkelde met een veel breder veld van activiteiten op sociaal en cultureel terrein, de laatste jaren uitgebreid met een Volkshogeschool. De Nederlandse regering was sinds de oprichting van Sticusa van oordeel dat alle culturele hulp aan Suriname - aanvankelijk schriel, later veel ruimer - gekanaliseerd moest worden via de Sticusa, die door de overheid dan ook mede-bestuurd wordt. Tot vandaag - eind 1975 - is de samenwerking echter bemoeilijkt geweest door het feit dat de daadwerkelijke steun van de Surinaamse overheid aan die zuster-organisaties uiterst beperkt bleef en de culturele centra grotendeels financieel afhankelijk waren van subsidies door Sticusa. Hetzelfde geldt voor N.A.K.S. De culturele centra zagen zich hierdoor meer in de positie van dochters dan van zusters geplaatst, en dit leidde natuurlijk tot de spanningen die zich plegen voor te doen tussen ouders en grotere kinderen. Samenwerking kon dan ook meestentijds beter door de term ontwikkelingshulp worden vervangen. Voor- | |
[pagina 430]
| |
namelijk aan deze verhouding is veel van zulke verwijten als paternalisme en neo-kolonialisme toe te schrijven, die Sticusa niet alleen overzee, maar ook in Nederland zijn gemaakt. De samenwerking werd toch voor een aanzienlijk deel weer hulp, en dit blijft een kwestie van een-richtingsverkeer, zelfs wanneer zij het gevolg is van uitdnikkelijke verzoeken. De hulp, respectievelijk samenwerking, heeft bestaan uit de uitzending van deskundigen, van kunstenaars, tentoonstellingen en de levering van televisieprogramma's. Reeksen gastdocenten voor de Universiteit van Suriname zijn in de loop der jaren door Sticusa uitgezonden, evenals vele deskundigen op diverse terreinen, die voordrachten hebben gehouden voor volwassenen zowel als voor scholieren. In omgekeerde richting heeft Sticusa de komst naar Nederland verzorgd of steun bij hun verblijf aldaar verleend ten behoeve van schrijvers als Bea Vianen, Shrinivāsi en Dobru, die zo met hun Nederlandse vakgenoten in contact konden komen en soms op verschillende plaatsen over Surinaamse literatuur hebben gesproken, of, zoals B. Brashuis over de Winti. Veel Nederlandse individuele kunstenaars, muziek-ensembles en toneelgroepen zijn opgetreden in Suriname, hebben uitvoeringen en voorstellingen gegeven, daartoe door Sticusa in staat gesteld. Koren, kwartetten, folkloristische groepen en cabaretgroepen uit Suriname hebben op dezelfde wijze tournees in Nederland gemaakt. Tentoonstellingen van beeldende kunstenaars zijn op gelijke wijze in de beide landen mogelijk gemaakt. Ook zijn regelmatig op aanvraag muziekleraren en toneelregisseurs door Sticusa aan de culturele centra overzee ter beschikking gesteld. Sedert 1965, toen de Surinaamse Televisie Stichting (S.T.V.S.) haar werk begon, is Sticusa op verzoek van de Surinaamse regering door de Nederlandse overheid belast geweest met het verzorgen van televisieprogramma's voor de Surinaamse t.v. Dit is gebeurd in samenwerking met Radio Nederland Wereldomroep en de Nederlandse Omroep Stichting, waarmee voordien al vijf jaar werd samengewerkt voor dit doel voor de Nederlandse Antillen. Uitzending van door de S.T.V.S. vervaardigde programma's in Nederland is, o.a. als gevolg van de opbouwfase van deze stichting, moeizaam van de grond gekomen. Sinds in 1974 de door Nederland geschonken Ampex-apparatuur in Paramaribo in gebruik werd genomen, zijn de mogelijkheden tot uitwisseling aanzienlijk groter. Zolang de S.T.V.S. nog niet tot productie van voor het buitenland geschikte programma's in staat was, heeft Sticusa enkele malen het initiatief genomen tot (co-)productie van Surinaamse programma's bestemd voor uitzending in het buitenland. Met de voorlichting over Suriname in Nederland heeft Sticusa zich van het begin van haar bestaan beziggehouden. Zij organiseerde talloze lezingen | |
[pagina 431]
| |
en filmavonden om het land ‘in the picture’ te brengen; ook door het optreden van muziekgroepen en toneeluitvoermgen te subsidiëren. Van 1962 af werd op verzoek van de Surinaamse en Nederlandse regeringen de algehele voorlichting over Suriname aan het onderwijs ter hand genomen. Een roulerende tentoonstelling over Suriname in Nederland en het beschikbaar stellen van leskoffers, expositie-sets, etnografisch materiaal, onderwijsfilms, lesbrieven, fotoboekjes en scriptie-materiaal behoorden tot deze taak en heeft - zeker bij de jeugd - tot meer begrip voor de ‘uitheemse’ rijksgenoten bijgedragen. De uitgave van een bibliografie van Suriname en technische hulp bij het voorbereiden van een nog niet gereedgekomen Encyclopedie van Suriname, kunnen eveneens tot de voorlichting, zij het van wetens chappelijke aard, gerekend worden. Alle wetens chappelijke arbeid met betrekking tot Suriname heeft trouwens van het begin af de aandacht en steun van Sticusa gehad. Financiële steun aan de totstandkoming en uitgave van proefschriften, subsidies aan wetenschappelijke instellingen en uitgaven, de inrichting van een volkenrechtelijke bibliotheek aan de Universiteit van Suriname, mogen hier genoemd worden. Begin 1961 werd bovendien, om het beleid met betrekking tot de culturele samenwerking ten principale te ontwerpen, de Adviesraad voor Culturele Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk (Adviesraad) ingesteld, die tot taak kreeg de regeringen; van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen gezamenlijk van advies te dienen omtrent de culturele samenwerking tussen deze landen. De raad die als hoog adviescollege (echter zonder enige uitvoeringsbevoegdheid) de gelijkwaardigheid der drie rijksdelen door haar samenstelling uitdrukt, bestaat uit een voorzitter en negen door genoemde regeringen voor drie jaar benoemde leden. De voorzitter was eerst de minister belast met de zorg voor culturele zaken van het land waar de raad bijeenkomt. Dit werd later gewijzigd in een door de regering van het land waar de raad bijeenkomt aangewezen voorzitter, uit dat land afkomstig. De Adviesraad houdt zich bezig met de coördinatie van het culturele verkeer tussen de drie landen, met het opstellen van meerjarenplannen voor gezamenlijke activiteiten op de terreinen van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, volksontwikkeling, kunsten en monumentenzorg, met culturele activiteiten samen met andere landen, en met de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in internationale culturele organisaties. Een groot aantal der uitgebrachte adviezen is in de loop der jaren inderdaad verwerkelijkt, terwijl het praktisch beleid van Sticusa meermalen door deze raad aan een kritisch onderzoek werd onderworpen. Vaak ook kreeg Sticusa, welker | |
[pagina 432]
| |
secretaris dezelfde is als die van de Adviesraad, de uitvoering van Adviesraadprojecten toegewezen. In Nickerie is op initiatief van het C.C.N, en op aanbeveling van de Adviesraad een voor het grootste deel door Nederland gefinancierd plan tot uitvoering gekomen om een door het C.C.N, te beheren Cultureel Vormingscentrum te stichten. Het complex omvat niet alleen een sporthal, een voor het hele district bestemde bibliotheek met leeszalen, maar ook een theatercentrum en een aantal lokalen waarin cursussen worden gegeven. Het C.C.W. exploiteert eveneens een bibliotheek, die net als die van het C.C.S. en het C.C.N. jaarlijks voor grote bedragen aan boeken wordt voorzien. Juist in zulk een ver van Paramaribo gelegen oord wordt een instelling als deze klaarblijkelijk door alle delen van de bevolking op prijs gesteld en benut. Vermoedelijk ook omdat zij geheel ‘locaal’ geconcipieerd werd. Behalve N.A.K.S., zowel de sociaal-culturele organisatie als de Volkshogeschool, en de S.T.V.S., die al genoemd zijn, hebben nog vele andere culturele instellingen in Suriname naast de culturele centra jaarlijks financiële steun van Sticusa ontvangen, o.a. de Volksmuziekschool, het Surinaams Museum, de Surinaamse Academie voor Beeldende Kunsten, het Openlucht Museum Nieuw Amsterdam, de Stichting Jodensavanne, het Archeologisch Instituut Suriname en de Stichting Volkslectuur. Incidenteel zijn bovendien nog tientallen culturele en sociaal-culturele organisaties gesteund, sommige regelmatig, soms tot een aanzienlijk totaal-bedrag. Alles bijeengenomen werd door Sticusa aan directe hulp aan en in Suriname in 1974 ruim 2½ miljoen gulden besteed. Eigenlijk is het totaalbedrag voor culturele doeleinden dat Nederland gedurende het laatste decennium ter beschikking stelde nog aanzienlijk groter dan het Sticusabudget voor Suriname in deze periode bedroeg. De voorzitter van de Adviesraad vermeldde immers in 1974 dat sedert 1965 door Nederland aan restauratie van historische monumenten een bedrag vän 5 miljoen is besteed, en voor projecten op het gebied van onderwijs, cultuur en voorlichting het drievoudige, welke bedragen echter Suriname met de Nederlandse Antillen heeft moeten delen, en die buiten Sticusa om werden verstrekt. Al naar het standpunt dat men inneemt, kunnen deze bedragen hoog of laag genoemd worden. Gezien de door de Surinaamse bevolking zelf uitgesproken wensen en de bestaande behoeften, mag het gering geacht worden. Maar gezien het door de Surinamers vaak sterk gevoelde gevaar voor ‘bevoogding’ en voor Nederlandse cultuur-penetratie of beïnvloeding, is het twijfelachtig of méér beter, nuttiger en...acceptabeler zou zijn geweest. Bij de opening van de 15de zitting van de Adviesraad in 1975 heeft de Surinaamse minister van Onderwijs en Volksontwikkeling zich negatief | |
[pagina 433]
| |
over Sticusa uitgelaten door o.m. te stellen, dat ‘de Sticusa terecht of ten onrechte een koloniaal en kolonialistisch stigma draagt’. Volgens de Surinaamse regering die de onafhankehjkheid voorbereidt, heeft Nederland een Nederlands-Europese cultuur getracht voort te planten, met medewerking van Suriname. Ook de koloniale aspecten van dit beleid hebben bijgedragen tot de afwijzing van na de onafhankelijkheid voortgezette werkzaamheden van Sticusa in Suriname. Later heeft genoemde minister bevestigd dat Suriname van de datum van onafhankehjkheid af geen prijs meer zou stellen op Sticusa's activiteiten in Suriname, wat in artikel 7 van het Protocol van het bilateraal overleg tussen de regeringen van Suriname en Nederland werd vastgelegd. Daarin is eveneens sprake van een door Suriname met Nederland af te sluiten overeenkomst tot culturele samenwerking. Volgens genoemd artikel 7 van het Protocol zal de Nederlandse regering voorzieningen treffen van financiële aard, ter afdoening van zaken met een aflopend karakter, die tot de onafhankehjkheid door of met medewerking van Sticusa worden behartigd, waarvoor zonodig fondsen uit de ontwikkelingssamenwerking zullen worden aangewend. De Surinaamse regering op haar beurt verbindt zich voorzieningen te treffen ter opvanging van het Sticusa-programma tot de verlening van subsidies aan organisaties in Suriname, voor zover de Surinaamse regering dat nodig oordeelt eveneens uit deze fondsen. Hiermede is dus, naar het zich laat aanzien, een eind gekomen aan de methode van Nederlandse culturele hulpverlening die gedurende een kwart eeuw gevolgd is, en die zeker niet, althans voor bepaalde bevolkingsgroepen, onopgemerkt gebleven is. De werkzaamheden van Sticusa hebben zich in de loop der jaren hoe langer hoe meer gericht op de stimulering van de eigen culturele behoeften der in Suriname levende bevolkingsgroepen: Creolen, Hindostanen, Chinezen, Javanen, Indianen, Nederlanders.Ga naar voetnoot*) Blijkens een publicatie van februari 1956: heeft de redactie van het in | |
[pagina 434]
| |
Paramaribo uitgegeven tweemaandelijks tijdschrift voor wetenschap en cultuur ‘Vox Guyanae’ zich al met deze problematiek beziggehouden. Moet wellicht gestreefd worden naar het behoud van het eigene of moet de te volgen cultuurpolitiek bewust in dienst worden gesteld van het streven naar nationale integratie? Deze vraag werd letterlijk gesteld in dit artikel, bijna 20 jaar vóór de onafhankelijkheid. Desondanks wordt daarin de mening uitgesproken dat Sticusa pionierswerk heeft verricht in de coördinatie en systematische ontwikkeling van de culturele betrekkingen. De constatering dat de Surinaamse overheid geen rechtstreekse invloed op het Cultureel Centrum Suriname heeft gehad, omdat deze organisatie grotendeels gefinancierd werd door Sticusa, wordt gevolgd door een slechts gedeeltelijke afwijzing van een dergelijke invloed, die niet te groot mag zijn, maar waarvan het ontbreken evenzeer onjuist wordt geacht. Gepleit werd tenslotte voor een cultureel plan voor Suriname, voor volkomen gelijkwaardigheid der partners, voor een cultureel coördinatie-college, en voor opheffing van het ‘zo terecht gegispte eenzijdige karakter van de culturele samenwerking tussen Nederland en de rijksdelen in de West’. De grieven blijken bijna dertig jaar lang dezelfde gebleven.Ga naar voetnoot*) Helaas ook de fundamentele vragen en hun beantwoording. Kan nationale integratie geschieden met behoud van het eigene? De taal van Suriname is in dit vraagstuk een kernpunt. Ondanks het feit dat het Nederlands al in het begin van de twintigste eeuw in Suriname verplicht is gesteld, spreekt in 1973 volgens G.J. Kruyer slechts een derde deel van de Surinaamse bevolking die taal thuis. Zonder één algemene omgangstaal, één ‘nationale’ taal, lijkt de integratie van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname tot één volk niet goed te verwezenlijken. De grote meerderheid der kunstenaars-schrijvers, musici (dit geldt niet voor de Hindostanen), schilders, beeldhouwers, architecten, is in Nederland opgeleid. Een al te snelle losweking van Nederland kan daarom al tot een moeilijk in te halen achterstand in culturele ontwikkeling leiden. Soekarno die zijn land tot eenheid heeft willen brengen, ook door zijn inzicht dat één taal noodzakelijk was, heeft door een al te radicale invoering | |
[pagina 435]
| |
van de Bahasa Indonesia niet alleen in het onderwijs in Indonesië moeilijk te overkomen problemen veroorzaakt. Te verwachten valt dat Suriname, na de onafhankelijkheid, ook wat de culturele ontwikkeling betreft bewust een nieuwe weg zal inslaan. De richting waarin die weg zal lopen, valt enigszins af te leiden uit de beweegredenen die de Surinaamse regering hebben gebracht werkzaamheden van Sticusa in den vervolge af te wijzen. Waarheen die nog niet geplaveide weg zal leiden is onzeker. Zeker is, dat hij niet onder gunstige omstandigheden wordt aangelegd, en dat, al ware het slechts terwille van het actuele onderwijs dat niet zo makkelijk ‘omgetaald’ wordt, van Nederlandse culturele hulp en bijstand vooralsnog moeilijk kan worden afgezien.
M.N. |
|