Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermdHogere ontwikkeling. Amusementsmuziek is belangrijk in het leven van bijna iedereen, en is het ook als cultuurverschijnsel. Ze kan tot op zekere | |
[pagina 392]
| |
hoogte ‘gehoord’ worden als een uitloper van ethnisch-traditioneel zich manifesterende ‘volksmuziek’, als een verdere ontwikkeling daarvan. Alleen blijkt de band tussen muziek, dans en lyriek - eerst een onverbreekbaar samengaan - dan wat losser geworden. In een andere, meestal gelijktijdige fase waarin de amusementsmuziek hoogtij viert, komen sommigen tenslotte tot een ‘serieuze’ muziekbeoefening, het maken en genieten van muziek om haarzelfs wille, en worden de oude banden geheel doorgesneden. Zangkunst wordt dan afzonderlijk beoefend náást instrumentale kunst, de danskunst als ballet of solodans volgt aparte wegen en vraagt speciale training. De lyriek begint voor zich zelf alleen te spreken en schept haar eigen taalmuziek. Er blijven ontmoetingspunten bestaan, uiteraard, maar ze zijn incidenteel. Enige theoretische kennis komt daarbij alle actieve beoefenaren, maar ook de toegewijde passieve liefhebbers bijzonder goed te stade. Met deze algemene termen is ook in Suriname de ‘muzische’ ontwikkelingsgang in grove trekken gekenschetst. Op het gebied der amusementsmuziek, verzorgd door talloze combo's, bands of hoe ze zich ook aandienen, zijn de ensembles bijna altijd slechts ad hoc-groepen van elke denkbare samenstelling, en maar al te graag - als het enigszins gaat - met overdadig gebruik van electronische versterkingsapparatuur behept. Een microfoon voor de mond, hoe afzichtelijk ook om te zien, maakt zelfs van de slechtste zanger een iets betere, en onwillekeurig zijn decibels hier een maatstaf geworden voor wat men ‘mooi’ vindt. Overigens vallen deze ensembles weer gemakkelijk uiteen, om zich dan weer even gemakkelijk tot nieuwe te groeperen; amateurisme als bijverdienste is hier stellig een motief dat meespeelt. Maar veel continuïteit is er niet, met alle nadelen van dien; zoals de opmerkzame (en niet al te zeer verdoofde) toehoorder geredehjk kan bespeuren. Suriname bezit geen super-jazzband. Wel zijn er enkele succesvolle volhouders, die dan ongemerkt ‘hogerop’ gaan en in betere regionen hun heil zoeken. Zo heeft de uit een twintigtal personen bestaande folkloristische zang- en dansgroep N.A.K.S. het al een tijd geleden tot een opmerkelijke buitenlandse tournee gebracht. Het met vele ups en downs al enige tientallen jaren bestaande Surinaams Philharmonisch Orkest, in hoofdzaak uit dilettanten samengesteld, heeft soms uitstekende prestaties geleverd bij de uitvoering van klassieke werken uit het westerse concert-repertoire. Hierdoor heeft dit orkest een onmiskenbaar gunstige invloed uitgeoefend op de gerichtheid van de heersende muzikale smaak en er veel toe bijgedragen deze in meer esthetische banen te leiden. Het zou tot belangrijke resultaten, ook inzake de muzikale volksopvoeding kunnen voeren, wanneer er meer aandacht, liefde en...geld | |
[pagina 393]
| |
besteed zou worden aan de instandhouding en leiding van dit, oorspronkelijk door een niet-vakman opgerichte en tot aanzienlijke hoogte gebrachte ensemble. Hetzelfde is eigenlijk ook, zij het op eenvoudiger niveau, het geval met het Surinaams Jeugdorkest, dat zijn voornaamste voedingsbodem vindt in de Volksmuziekschool. Deze instelling, nu al haar vierde lustrum tegemoetgaand, heeft zich van meet af aan in een grote bloei mogen verheugen. Want aan de muzikaliteit van de Surinaamse mens, inzonderheid aan die van de jeugd, valt niet te twijfelen. De leergierigheid op dit gebied heeft er toe geleid dat de snel uit haar krachten groeiende Volksmuziekschool het bewust met allerlei muziekpedagogische compromissen heeft moeten stellen (inkonsekwente toepassing van de Gehrelsmethode) en lang niet altijd over voldoende geschoolde leerkrachten te beschikken had. Niettemin wordt er uitstekend werk verricht, als voorbeeld van een populaire manier om de esthetische zelfwerkzaamheid en passieve vorming van jongeren (en ook ouderen) te stimuleren. Het is ook hoofdzakelijk van deze school - thans met diverse filialen en honderden leerlingen - uit, dat zich nu en dan kleinere kamermuziek- of strijk-ensembles vormen, die op hun beurt weer een bijdrage leveren aan hetPhilharmonisch Orkest of omgekeerd. Er vindt hier een gestadige wisselwerking plaats, - een onmiskenbaar teken van ‘leven’.Ga naar voetnoot*) Een ander duidelijk bewijs van krachtig en serieus muzikaal leven is te vinden bij de zangkoren. Hoe beperkt en weinig smaakvol (ouderwetsgezapig) hun programma's ook voor het merendeel zijn, hun stemmenmateriaal is doorgaans prachtig, ze ‘klinken’ goed en zingen met grote discipline, liefde en toewijding. Sommige van deze koren met vaak vijftig of meer leden, hebben dan ook wel degelijk een grote continuïteit (met alle gevaar voor ontaarding in ‘traditionele hebbelijkheden’) en het voornaamste mannenkoor, ‘Maranatha’, heeft zelfs al zijn 25-jarig bestaan kunnen vieren en doet veel aan de uitbreiding van zijn programma met composities of bewerkingen van eigen bodem. Een koor dus dat èn vormend bij het publiek, èn stimulerend in de creatieve sector werkt. Jammer genoeg is in een land dat nog zoveel moet ontberen, niet alleen het aantal inheemse beroepsmusici uiterst klein - ze moeten in hoofdzaak | |
[pagina 394]
| |
van elders, en dan liefst ‘gesubsidieerd’ komen - maar zelfs historisch bezien is het aantal componisten onder hen nòg veel geringer. Elders opgeleid, brachten die enkelingen het zelden verder dan tot de produktie van gelegenheidsmuziek, conventioneel epigonen-werk van middelmatig allooi. De nationalistische behoefte tot ‘wederopwekking’ der composities van een Helstone, Anijs of Saavedra (D. Samuels) uit de eerste helft van deze eeuw, is dan ook - hoe hard het ook moge klinken - gelijk aan het opgraven van skeletten ten behoeve van een marionettenspel. Vruchtbaarder is het, zijn volle aandacht te richten op de ontwikkeling van de bijzonder grote muzikaliteit die de Surinamers, ongeacht hun ethnische herkomst, ingeboren schijnt; om zo ook het ontstaan van eigentijdse componisten en van een eigentijdse muziek te bevorderen. Net zoals wij op het gebied van de beeldende kunst zien gebeuren.Ga naar voetnoot*) Nauw gelieerd met de muzikale opleiding van de bevolking (die helaas op de gewone scholen nog alles te wensen overlaat) is het ballet-onderwijs, dat vooral bij de vrouwelijke jeugd erg in trek is. Er zijn verschillende ballet-opleidingen, die op hun beurt weer uitvoeringen verzorgen. Armelijk als de echte volksdans in Suriname is, heeft men niet veel om op terug te grijpen voor eigen choreografische expressievormen. Velen zijn ook nog sterk geporteerd voor de klassieke balletkunst, iets wat zeker zijn technische voordelen heeft bij de primaire opleiding. De losheid van lijf en leden, het lenige ritme-gevoel, bijna iedere Surinamer eigen, kunnen best wat ‘oude’ discipline velen en wèl varen bij een gedegen training. Dit blijkt dan ook telkens bij collectieve of solistische prestaties, - alweer ongeacht de ethnische afkomst van de uitvoerenden. Alsof hun lichaam al eerder is ‘gesurinamiseerd’ dan hun cultureel gedragspatroon, treden zij onopvallend naast en met elkander op. Stellig een verschijnsel dat de aandacht waard is. Aan sommige opzettelijke vermengings- of toenaderingspogingen op formeel muzikaal gebied behoeft evenwel niet veel waarde te worden toegekend, tenzij men ze als (meestal negatief uitvallende) experimenten wenst te beschouwen. Zo zit er echt niet veel ‘muziek’ in een combinatie van technisch westers vioolspel en technisch oosterse sitar, tamboera en tabla-muziek. ‘Never the twain shall meet,’ - of zou het in Suriname wel kunnen gebeuren? Tenslotte dient zowel in dit laatste als in meer algemeen verband te worden gewezen op de betekenis die het horen van goede muziekuitvoeringen | |
[pagina 395]
| |
van buitenlandse herkomst in een cultureel zo geïsoleerde enclave als Suriname heeft. Het optreden van goede ensembles en solisten van elders demonstreert telkens de nastrevenswaardige normen en idealen. Maar beter en gestadiger werk dan zulke ‘voorbijgangers’ verrichten goede grammofoonplaten, en zouden radio en t.v. kunnen doen, wanneer zij althans een behoorlijk deel van hun programma's aan ‘betere’ muziek wilden wijden. Dit gebeurt nog te weinig, en nòg zeldzamer met de nodige deskundige toelichting die de onervaren, eenzijdig-georiënteerde hoorder er op attent maakt dat muziek in zijn leven een nog heel wat belangrijker rol kan spelen dan alleen die van ‘amusement’. Die hoorder heeft er alle aanleg voor, om zich ook déze muzikaliteit eigen te maken. L.L. |
|