Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd6. Veelvormig muziekleven.Goede tijden, slechte tijden, Suriname is altijd vol muziek. Overdag, 's nacht, altijd en ook nu nog. In het Achterland zorgen de vogels in de bossen er voor. In het Middenland is er het doffe, ritmische getamp dat uit de dorpen klinkt, en soms zelfs het geblèr uit een transistor-radiootje. In het Voorland, bereikbaar voor alle westerse electronische geluidverwekkende middelen, wat is er dáár al niet. Lawaai, maar ook muzikaal lawaai. Zoveel bronnen van muziek, maar de belangrijkste zijn toch de kleine ensembles, de eigen voortbrengers, al is niet al wat zij voortbrengen ‘made in Surinam’, en voor een groot deel halfslachtige reproductie. Toch, ook dan: weergave op eigen manier en met eigen toegevoegde waarden, en andere dan alleen de traditionele middelen die al bij vorige generaties in de mode waren. | |
[pagina 389]
| |
Creoolse ensembles. Een nieuwe toevoeging aan het slagwerkers-orkest van de Bosnegers is tegenwoordig de vier-snarige quatro, die ze nu toch met de oude naam benta bestempelen. Deze naam gold immers eertijds voor de uit Afrika afkomstige sansa (de zogenaamde neger-piano), een houten doos met daarop bamboelatjes of metalen strips, die getokkeld worden, en die nu niet meer voorkomt onder de Bosnegers. Ze klonk ook veel te zacht. Van hun talrijke ‘modernere’ liederen, meestal erg kort van tekst, verdienen vermelding Toe lobi a foeka joe o de (Dubbel liefdesleven brengt je tot armoede!) en Mi feni wan lobi na baanti ini, jo-jo-jo (Ik heb mijn liefje gevonden in de brandnetels, d.w.z. buiten het dorp, waardoor ik in een ‘netelige’ positie geraakt ben.) Uiteraard hebben de religieuze liederen van de gekerstende Bosnegers een ander, meer westers-vereenvoudigd ritme gekregen, aangepast aan de Europese herkomst en inhoud van hun tekst. Fraai klinken ze niet. Maar nog altijd zijn de dansen onaangetast gebleven en is de awasa de populairste van alle. Niet voor niets gelden de trommen in de ware zin des woords als ‘sociaal bezit’, en worden zij vaak van geslacht op geslacht geërfd. Tussen de huidige muziekbeoefening van de Bosnegers, die geen vaste, afzonderlijke ensembles kennen, en die van de hedendaagse Creolen, gaapt een diepe afgrond. Wat in het verleden ‘Surinaamse muziek’ genoemd werd, en in een nog recent verleden populair werd door de grammofoonplaten en uitvoeringen van allerlei in Europa optredende musici, heeft dank zij hun aangepast exotisme, hun juist nog voor vreemde oren genietbaar anderszijn, en deswege de betrekkelijke ‘nieuwsgierigheid’ der toehoorders, zoveel opgeld kunnen doen; buiten het land meer nog dan in Suriname zelf, waar deze muziek ook als een soort ‘vernieuwing’ haar intrede deed, met tegelijkertijd het neveneffect, dat dit het zelfbewustzijn van de inheemse musici niet weinig heeft versterkt tegenover een williger, opmerkzamer geworden publiek. Desondanks spelen heden ten dage de Creools-Surinaamse ensembles lang niet altijd Creools-Surinaamse muziek, maar veelal ook die van de Latino's (samba, rumba, mambo), van het Caribisch gebied (calypso) en natuurlijk ook van de Verenigde Staten (beat, soul, jazz). Uit een combinatie van dit alles bestaat de meeste feest- en gezelligheidsmuziek, waarbij naast zang vooral slagwerk en koperen blaasinstrumenten op de voorgrond treden. Spirituals en blues van de Noord-Amerikaanse negers hebben hier evenzeer hun melodische invloed doen gelden, als de uit Argentinië, Brazilië en Venezuela binnengedrongen dansvormen met hun gepuncteerd ritme de ‘beat’ van de Creoolse ensembles hebben verrijkt. De ouderwetse | |
[pagina 390]
| |
kaseko, kawina- en winti-muziek werd danig opgeknapt en vernieuwd. Thans is de kaseko een vorm van amusementsmuziek, waarbij zowel improvisatie door het slagwerk, als die door de blazers (meestal saxofoon, trompet, soms trombone) een vraag- en antwoordspel ten beste geven tussen een solist en de rest van de spelers. Bovendien wordt het ritme pittig opgevoerd door bepaalde ‘swingende’ slagwerkmanipulaties. Kaseko heeft nu een bij uitstek ‘eigen’, origineel Afro-Surinaams voorkomen, - onmiddellijk herkenbaar. De kawina- en winti-muziek kennen eveneens een dergelijk spel en tegenspel. In een kawina-band staan twee trommen met eigen ritme (hari, halen) en tegenritme (koti, afsnijden) in voortdurende communicatie met elkander. Ze worden daarbij geassisteerd door een viersnarige quatro of soms een gewone gitaar, en een schudbus (sek'seki). Opschudding verwekken heet in het Sranan niet ten onrechte ‘sek'seki maken’. Meestal niet, maar soms wel, zijn de kawina-teksten van religieuze aard, in welk geval ze dan vooral aan de winti- (ook wel konfo) muziek zijn ontleend.Ga naar voetnoot*)
Aziatische ensembles. Even vanzelfsprekend als het is, dat de Indiase ‘klassieke’ muziek in Suriname geen beoefening vindt onder de Hindostaanse afstammelingen van arme, geëmigreerde boeren, evenzeer ligt het voor de hand dat de talrijke Indiase films en de daarbij behorende grammofoonplaten bepalend zijn voor de huidige muziekpraktijk van deze bevolkingsgroep. De filmmuziek met haar orkestspel en zang door beroepsmusici wordt hier maar al te graag nagevolgd, ofschoon op eigen wijze vereenvoudigd en geïnterpreteerd. De instrumentale begeleiding vertoont daarbij duidelijke Caribische en Zuid-Amerikaanse invloeden. Het instrumentarium van de ‘concerterende’ orkestjes bestaat immers uit een accordeon of draagbaar electronisch orgeltje, gitaren, drumstel - aangevuld met de Hindostaanse dhool - bongo, conga, met soms nog enkele blazers (saxofoon, trompet, klarinet). Zodat het geheel veeleer doet denken aan een Latijns-Amerikaanse ‘conjunto’, of een Creoolse kaseko-groep, of een popband. De teksten van de filmliederen, met betrekking op de inhoud of de ‘boodschap’ van de film, hebben meestal een sociale of erotische inslag, maar vaak zijn het ook religieuze en half-klassieke liederen. Accuratesse tussen de spelers onderling, wat ritme en ritmische overgangen betreft, is datgene wat bovenal op de kritiek van de Hindostaanse toehoorders van invloed is. De te bewaren eenheid tussen zang en begeleiding wordt het meest op prijs gesteld, met name bij de uitvoering van een kawali (religieuze lofzang, maar soms ook kritische actualiteiten- | |
[pagina 391]
| |
commentaar) door Moslim-Hindostanen tijdens hun opgewekte ‘zit-zang’ bijeenkomsten. Er wordt ook erg gelet op de helderheid van de zangstem en de duidelijkheid waarmee de tekst gebracht wordt. Het ensemble van zulk een bait ki gana is orthodoxer,Ga naar voetnoot*) maar wordt tegenwoordig wel aangevuld met een of ander snaarinstrument, meestal mandolineachtig en genoemd naar de bekende kwelende liefdesvogel uit de Perzische poëzie, de bulbul. Bij bruiloftsmuziek komt het vooral op het slagwerk aan, en niet te vergeten: de zang! Zowel bij de klassieke als bij de volksdansen voorzien de dansers hun enkels van bolvormige metalen belletjes (gunghrov) die al rinkelend iets geraffineerds aan het ritmisch effect van de dans toevoegen. Er hebben zich speciale nagara-groopen (tweeling-pauken en zang) gevormd, waaronder de ‘Hindostani Nawyawah Sabha’ (H.N.S.) genoeg aanzien verwierf om ook in het buitenland op te treden, echter zonder het verhoopte succes, dat hun overigens in eigen land ook nog in onvoldoende mate te beurt valt. Al met al bevindt het Hindostaanse muzieleven in Suriname zich in een snel voortschrijdende acculturatie-periode; het verst uiteraard in de meest door jongeren beoefende en gewaardeerde amusementsmuziek. Het Javaanse gamelan-orkest daarentegen is in Suriname aan weinig of geen acculturatie onderhevig. Wel hebben zich allerlei min of meer vaste dansgroepen gevormd, onder welke ‘Tri Djokko Moelja’ (met een tournee in Nederland achter zich) een goede plaats inneemt. De krontjong-mvziek, een half-westerse overgangsvorm met viool, harmonica of andere eenvoudige instrumentale begeleiding, schijnt merkwaardigerwijze hoe langer hoe minder te betekenen voor de jongere Javanen. Zij maken liever een keuze tussen de twee uitersten: ofwel terug naar de ‘klassieke’, door de gamelan beheerste muziek, of doorstoten naar de totaal westers-negroïde muziek van combo, jazz-band en fanfare-orkest. De militaire kapel, waarvan de namiddag-uitvoeringen op het ‘Plein’ heel lang tot de drukst bezochte openbare vermakelijkheden van Paramaribo behoorden, leeft nòg in de herinnering van vele ouderen voort als ‘het’ ideale amusements-orkest. Een wegstervende echo. Maar nog altijd hoort men aan de buitenzijde van de hoofdstad 's nachts af-en-toe de verre doffe gongslagen van een gamelan-uitvoering, door alle nachtgeluiden heen...vertrouwd...en toch...verontrustend. Zoals zoveel muziek. R.D. |
|