Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd5. Politieke meningsvorming en partijenParamaribo, de enige werkelijke stad van Suriname, is al vanouds en thans meer dan ooit de administratieve ‘residentie’ van een in hoge mate gecentraliseerd landsbestuur. Aan de daarbuiten gelegen ‘districten’ is bitter weinig eigen zeggenschap, zelfs in locale aangelegenheden, overgelaten. In ‘de stad’ speelt zich dan ook in hoofdzaak het politieke leven af, en daar vindt uiteraard de politieke partijvorming in eerste instantie plaats. Het vigerende kiesstelsel is hieraan mede debet. Van de 39 Statenzetels vallen er 10 aan ‘het Stadsdistrict’ toe, 6 aan de naaste omgeving plus nog 8 ‘restzetels’. Ruim de helft van het totaal aantal zetels in de Volksvertegenwoordiging wordt aldus bezet door ‘groter Paramaribo’, met een werkelijke invloed van bijna twee-derde. Waarbij nog komt, dat praktisch alle Statenleden in dit groter Paramaribo woonachtig zijn en vijwel geen dagelijks aandeel hebben aan het plattelandsleven, laat staan enig ander dan incidenteel contact met verderaf gelegen gedeelten van het Midden-land of met het Achterland dat zij vertegenwoordigen. Het is daarom niet overdreven wanneer tal van inwoners zeggen: ‘Het land wordt door de stad beheerst en geregeerd’. Dit ongeacht het feit dat de productiviteit van Paramaribo slechts gering is ten opzichte van de rest van het land. Beslissend bij de politieke partijvorming, en met name bij de verkiezingen, wanneer de partijen eerst werkelijk tot leven komen, zijn niet zozeer de programma's, die soms ondanks hun verschillende bewoordingen opvallende gelijkenis met elkaar vertonen en doorgaans in zeer algemene termen gesteld zijn, maar de persoonlijkheden. Het gaat in de eerste plaats om bepaalde mensen, die krachtens hun raciale groep en ook het kerkgenootschap | |
[pagina 319]
| |
waartoe zij behoren, slechts voor speciale ethnisch-religieuze sectoren der bevolking betrouwbaar en... aantrekkelijk zijn. Ogenschijnlijk bovenal autonome persoonlijkheden, werken zij in eerste instantie toch binnen een groep, die een ongecontroleerd gezag over hen uitoefent. Doet hun optreden daar ‘prettig’ aan, dan doet hun leerstelligheid nauwelijks meer ter zake. Binnen de ethnische groepen vinden telkens kleine doorbraken door ontevredenen plaats, die zich dan afsplitsen of overlopen naar andere partijen. Ideologieën beginnen nu pas mee te tellen, en spelen dan meest nog maar een vage rol. In de organisatie van het partijwezen komt al het bovenstaande duidelijk tot uitdrukking. De partijen zijn geheel in handen van de leiders, die meestentijds tevens regeringsmannen zijn. Waar partijraden zijn ingesteld, worden zij door de ‘bonzen’ slechts op een voor deze laatsten gunstig moment bijeen geroepen. De massa wordt alleen opgetrommeld om iets wat reeds beslist is te onderschrijven, en om waar nodig haar ‘macht’ te tonen. Zij wordt sterk gemanipuleerd, maar laat zich dit welgevallen, omdat het politieke leven zich in feite door zekere gemoedelijkheid kenmerkt, zelfs in de ietwat meer verhitte atmosfeer van een verkiezingsstrijd. Er is geen grote animositeit; welwillend bezoekt men elkaars vergaderingen, meer beleefdheidshalve dan uit nieuwsgierigheid, want ‘de politiek’ wordt in de eerste plaats als een verpozing beschouwd, die leven brengt in de brouwerij en ee van de weinige recreaties van alledag verschaft.
Statenzittingen. De publieke belangstelling voor Statenzittingen van enig belang is altijd zeer groot. De veel te kleine openbare tribune is als regel goed, vaak zelfs overbezet. Daar zorgen de betrokken Statenleden ter gelegener tijd zelf voor, en vaak genoeg laat het publiek zich niet onbetuigd in zijn bijval of ontstemming. Televisie-uitzending van de zittingen is verboden, en door de gebrekkige verslaggeving middels pers of radio komt er van een goed betoog weinig naar buiten. Gepubliceerd worden in hoofdzaak voorvallen, curieuze incidenten en persoonlijke feiten. De officiële ‘Handelingen’ zijn vier jaar ten achter! Door dit alles komt men ‘ten plattelande’ dan ook bitter weinig te weten van wat zich in de Statenvergaderingen afspeelt. Van de ‘nationale’ politiek dringt daar weinig of niets door. Tot de mores in de Staten behoren: veel interrupties, een kwistig gebruik van ‘Mijnheer de Voorzitter’ als stoplap, en een zeer spaarzaam gebruik van uitdrukkingen of zegswijzen in een andere taal dan het Nederlands, terwille van een kwinkslag of wat meer volkse plasticiteit in een der andere landstalen. Officieel vinden alle discussies plaats in het Nederlands, dat thans ‘gewoner’ en dus minder plechtstatig of boekerig wordt gebruikt dan | |
[pagina 320]
| |
tot voor kort. Ook aan de oude gewoonte van ‘gejast en gedast’ ter vergadering verschijnen, wordt steeds minder de hand gehouden. Leden in hemdsmouwen, zelfs korte, zijn geen zeldzaamheid meer, ook niet aan de regeringstafel. Kenmerkend voor hetgeen men hier onder politieke welsprekendheid verstaat, is het vermogen om voor- en tegenstanders aan het lachen te brengen, een ander een goede hak te zetten en ad rem te zijn. Te spreken met grote dynamische contrasten, veel herbalingen en duidelijke ironie; met kwistig gebruik van bon-mots, grappen en dubbelzinnige frasen, zoals gebezigd (in een Nederlands met reflecties van het Sranan) door een lid ten opzichte van een niet-medestander: ‘Hij is zo lekker in de omgang’, waarmee ‘officieel’ bedoeld werd: ‘Hij is 'n prettige man om zaken mee te doen.’ Sommigen constateren dat het algemeen niveau van de Statendiscussies in de loop der jaren er niet op vooruit gaat; maar zeker is, dat bij al het vele armgezwaai er geen hoogdravendheid of zalving meer in zwang is, noch geleerdheidsvertoon of religieus geteem. Wel soms een naïeve oprechtheid, als die van het tot de orde geroepen Statenlid, dat repliceert met: ‘Meneer de Voorzitter, ik neem alles terug, maar ik heb het toch lekker gezegd.’
Speciale groepen. Er zijn bepaalde groepsverbanden die vooral in Paramaribo een eigenaardige politieke rol spelen. Een daarvan is de Buitensociëteit ‘Het Park’, waarvan het lidmaatschap een statussymbool is, en waar de ‘hogere’ politiek druk besproken en grotendeels gemáákt wordt, vooral door bijna alle Creoolse politici. Hier gebeuren de voorbesprekingen en de nabetrachtingen van beslissingen en ‘deals’, die echter meestal... in de auto hun beslag krijgen. Liefst niet ergens aan huis waar afluisteren altijd mogelijk is. Belangrijke zaken worden in auto's, al rijdend bedisseld. (‘Ga je mee uit rijden’ betekent in deze contekst steeds: ‘Ik moet je over een geheime zaak spreken’). En de echte politieke koehandel wordt daar, of ‘in de boot’ bedreven. Hiertegenover laat ook een pendant van de antieke agora, de ‘Grote Markt’ in Paramaribo, zich gelden. Dit dagelijks samentreffen van ‘iedereen’, waar veel politiek in simplistische termen besproken wordt, de ‘lagere’ alledaagse politiek vooral, werkt als schakel tussen de massa en haar leiders. Daar vindt de oppervlakkige opiniepeiling plaats, omdat zich steeds tal van ‘Propagandisten’ onder de menigte bevinden, voor het opzettelijk ‘aanvoelen’ van de massa. Tal van krantjes worden er - relatief vrij duur - verkocht, en men is er voortdurend erg goed op de hoogte. Het is ook bij uitstek de plaats van verbroedering, ofschoon in het verleden meer dan nu. | |
[pagina 321]
| |
Maar het is tevens bij uitstek de plaats waar de ‘geruchten’ ontstaan, die zich als door een snelle celdeling in een minimum van tijd over stad en ommelanden verspreiden. En er lopen of zitten op de markt veel politieke ‘gedachtenlezers.’ Het vrouwelijke element laat zich hier bovendien minstens evenzeer als het mannelijke gelden, vaak met meer hartstocht en grotere welsprekendheid. Voor hun hand- en spandiensten worden de ijverigste ‘Propagandisten’ (zo worden ze door iedereen genoemd) desgewenst met het een of ander regeringsbaantje beloond; vaak ongeacht hun competentie. In de kleinere plaatsen speelt de markt nog geen rol, behalve een weinig in Nickerie. Een merkwaardige politieke functie hebben voorts de Voetbalclubs, met de hun aanklevende grote menigten van supporters. Thans meer dan vroeger raciaal opgesteld, bieden ze een uitgebreid forum, ook ruimtelijk, aan allerlei politici die door gunsten en diensten zulke clubs eng aan zich verbonden hebben, en deze prettige, uitbundige verbinding goed weten uit te buiten. Daarentegen wordt er in de Gemeenschapshuizen, die niet zo goed lopen en eigenlijk alleen voor feesten benut worden, zo goed als niet gepolitiseerd. Van veel belang zijn nog twee tot op zekere hoogte politiek actieve pressiegroepen. In de eerste plaats de Vakbonden: die der mijnwerkers, suikerplantagearbeiders, werknemers bij de grote landbouwbedrijven en ambtenaren, vooral douaniers, onderwijzers en ziekenhuispersoneel. In de tweede plaats allerlei Jeugdgroepen - er is zovéél jeugd - die soms van bovenaf geleid worden, soms, zoals de studenten, zelfbewuster, sterker en volkomen zelfstandig naar voren treden. Geheel ontbreken nog enigerlei producentenen consumentengroepen, die gemeenschappelijk een zekere politieke invloed zouden kunnen uitoefenen; door gebrek aan eensgezindheid en continue politieke doorbreking van alles wat bij hen naar collectieve belangenbehartiging zweemt, zijn hun potentiële leden in politicis vrijwel weerloos.
Rassen of klassen? Het is al vaak beweerd dat de klassenstrijd in Suriname neerkomt op een rassenstrijd. Dat deze laatste er is, latent en soms geactiveerd, valt niet te loochenen. Maar de gelijkstelling hiervan met een sociale ‘klassenstrijd’ vergt vandaag wel tal van restricties en nuanceringen. Binnen de numeriek grootste ethnische groep, die der Hindostanen, speelt zich vooral ondergronds, maar toch wel heel duidelijk, een strijd af tegen de kasten. Met name is dit het geval onder de Hindoes, bij wie kerk, cultuur, ras en politiek in feite één zijn. Bij dieper onderzoek blijken zij nog steeds hiërarchisch, volgens kasten georganiseerd te zijn, waarbij het vooral gaat om de twee uitersten: de hoogste kaste, de Brahmanen; en de laagste, de Tjamars. De middenkasten, Sings etc., zijn tegenwoordig in dit | |
[pagina 322]
| |
opzicht van geringe betekenis, terwijl ‘kastelozen’ (paria's) vrijwel niet voorkomen, - een gunstig verschijnsel. Tezamen vormen de Hindoes echter een vrij hecht aaneengesloten geheel, ondanks het bestaan van twee afzonderlijke ‘kerken’ de Sanathan Dharam, onder afnemende Brahmaanse beheersing, en de in aantal lidmaten veel kleinere Arya Dewaker (Samaf) die zich minder traditioneel en dus ook minder hiërarchisch opstelt, maar politiek gesproken zelden uit de grote Hindoe-band springt. Anders is het gesteld met de Moslimse Hindostanen. Door veel interne, vooral kerkelijke moeilijkheden vallen zij in relatief kleine ‘secten’ uiteen, en worden daardoor in alle politieke groeperingen aangetroffen. Hun leiders kunnen niet rekenen op een achterban van betekenis, en zij wekken vaak de indruk van uit alle ruiven mee te willen eten. Dit komt nog veel sterker tot uitdrukking bij de Javaanse bevolkingsgroep, die geen kerken kent,Ga naar voetnoot*) zich ook makkelijker integreert, langzaam maar zeker de maatschappelijke ladder begint te bestijgen, en het zo klaarspeelt om met schaarse leiders zich toch politiek zelfstandig te organiseren en ‘op de wip’ te zitten. Zij laat zich, al naar het uitkomt, rustig gebruiken om hetzij de Creolen, hetzij de Hindostanen, bij bepaalde politieke acties meer ‘massa’ te geven, meer ’onderlaag’. Voorshands bhjft ze daarbij arm in de strikte zin des woords. Bij de Creolen, de op één na talrijkste ethnische groep, is er thans duidelijk sprake van een ‘kleurenstrijd’, iets onbekends bij alle raciale groepen. Het gaat om een nuance-strijd inzake de pigmentering en hoofdhaar-structuur, een krachtmeting tussen donker- en lichter- of heel-licht-gekleurde negroïden bij het bestijgen van de maatschappelijke ladder, waarbij vrij algemeen gestreefd wordt naar vervanging van lichter-gekleurden (vroeger bovenaan de ladder) door donkerder gekleurden (nog zo kort geleden steeds ‘the underdog’) die de lichter-geldeurden numeriek geheel overspoelen. De thans bereikbare plaatsen worden hun echter ook door Hindostanen en anderen in toenemende mate betwist, zodat deze strijd aan verbetenheid en verbittering toeneemt. Terwijl de Hindostanen, sneller in aantal toenemend dan de Creolen, zich ook economisch en geestelijk sterker hebben weten te maken, zetten de laatstgenoemden zich daartegen af, door als oudst-geïmporteerde arbeiders te stellen: ‘Het land is van òns; wij waren hier het eerst, vóór jullie anderen.’ Hun pogen is onmiskenbaar een strijd om raciale suprematie, waarbij op zijn best ‘in theorie’ naar algemene integratie gestreefd wordt, - | |
[pagina 323]
| |
niet anders dan bij de Hindostanen. Door de numerieke toename van deze laatsten is zelfs bij de meest democratisch ingestelde, zo goed als bij de primitiever denkende Creolen angst ontstaan, en uit deze angst agressie, die wederom bij de Hindostanen angst teweeggebracht heeft, welke op zijn beurt zich in agressiviteit en wantrouwen openbaart. Deze vicieuze sirkel blijkt niet gemakkelijk te doorbreken. Hierdoor worden zich telkens voordoende politieke afsplitsingen wederom naar elkaar toe gedreven en coalities ad hoc gevormd, vooral bij verkiezingen. Sterke persoonlijke ambities en animositeit leiden daarna weer tot afsplitsing en segmentatie. De coalities, ten behoeve van verkiezingen aan elkaar gelijmd, vallen bij misrekening dadelijk uiteen, en blijven bij succes korter of langer voortbestaan, geplaagd door voortdurend onderling wantrouwen, dat zich uit in een onafgebroken bewakingsdienst door middel van spionage, waaraan ook de achterban ijverig deelneemt. Met alle klein krakeel en koehandel, die daarmee gepaard gaan.
Alledagspolitiek. In de familiekring wordt doorgaans veel gepraat over ‘politiek’ dit geldt zeker voor alle grotere ethnische groepen. Daarbij komt sterk een ‘opstand van de jeugd’ tot uitdrukking, zelfs onder de nog zo feodaal georiënteerde Hindostanen. De ontvoogding voltrekt zich op initiatief van de jongeren zelf, - met of zonder dramatische schokken. In de werksfeer wordt onder de ouderen ‘politiek’ bij voorkeur bedreven in de vorm van discussies over personen; onder de jongeren echter al vaak over beginselen en specifieke geschilpunten. En in het openbare leven zou men haast van een ‘overpolitisering’ kunnen spreken, want terwijl daar iedereen, zelfs tegen wil en dank, een politieke partijkleur krijgt opgeplakt, is bij gebrek aan andere afleiding en door de grote ‘afstand’ van ander nieuws, het locale politieke gebeuren het gespreksthema bij uitstek. Onwil om aan zulke ‘gewone’ discussies deel te nemen, wordt geredelijk uitgelegd als geheimzinnigdoenerij van een gevaarlijke intrigant. Opvallend onder de Hindostanen is, dat zij bij dit alles sterk denken aan de toekomst van eigen groep en bezit. Zij zijn hierdoor geneigd tot het voeren van een voorzichtige strategie, en zijn niet zo bijster militant. Uit vrees voor verlies zijn ze bereid tot compromissen en voelen ze niets voor rellen of gewelddadigheid. Hier spreken Indiase aard en tradities, een diep-gewortelde neiging tot geweldloosheid en een afkeer van violente verdediging nog duidelijk mee: zij koesteren (nog) generlei militaristische aspiraties en zijn meer geneigd tot passieve maar taaie weerstand. Waartegenover staat, dat ze meer individualistisch en meer berekenend zijn ingesteld dan hun Creoolse antagonisten. Deze kenmerken zich veeleer door een | |
[pagina 324]
| |
strijdlust die omgekeerd evenredig is met hun bezit. De Creolen uiten zich, ook politiek, met meer luidruchtigheid, zijn snel met het aanvaarden van motto's en leuzen (Wi eegi sani - Wi sa wini - ‘Eigen lot in eigen hand‘)Ga naar voetnoot*) maar gaan bij hun acties veel opener en ook jovialer en vrijgeviger te werk dan de Hindostanen. Van lieverlede is de grootste Creoolse partij er een van kleine bezitters geworden, waardoor zich extreem-linkse partijen zijn gaan vormen, als onderkomen voor degenen die niets te verliezen en alles te winnen hebben. De invloed die in deze van de christen kerken uitgaat, is snel tanend. Dit zowel wat de Evangelische Broedergemeente betreft, waartoe zoveel middenstands- en volkscreolen van de oude generatie behoren, als de Katholieken, die op politiek gebied een kleine maar hechte groep vormen, bij wie ‘zich veilig stellen’ voorop staat en die deswege graag op de Creoolse wip zit. Hun gematigde gelederen worden versterkt door de even kleine als krachtige groep van Libanezen, en in heel geringe mate door de Indianen, onder wie fragiele pogingen om zich te organiseren, zijn waar te nemen. Intussen is enige samensluiting ontstaan van genoemde en andere christelijke kerken in een oecumenisch ‘Comité Christelijke Kerken’, dat op sociaal en politiek gebied inderdaad matigend werkt, echter zelden beslissingen riskeert en daardoor niet die invloed uitoefent waartoe het wellicht in staat zou zijn. De Chinese bevolkingsgroep, met de Hindostanen als haar grootste concurrent - er is maar één belangrijke winkelzaak in Creoolse handen! - gaat bij voorkeur met de Creolen samen. Zij hebben zich trouwens ten dele met deze laatsten vermengd, maar blijven zich toch nog altijd als een sterke, actieve en relatief kapitaalkrachtige clan manifesteren. De Joodse gemeenschap, zowel van Sefardische als van Ashkenazische herkomst, is in haar nauwe bloedverwantschap met de lichtgekleurde Creolen geen zelfstandige entiteit op politiek gebied. Zij beschikt ook niet over eigen leiders of zelfs rabbi's, laat staan politieke voormannen.
De ‘Buitendistricten’, waar alleen kleinere locale belangen worden erkend, hebben hun vertegenwoordiger(s) in Paramaribo, waar deze meestal door middel van interpellaties in de Staten voor hun kieskring opkomen. Slechts de Hindostanen vergaderen weleens - sporadisch - in de Districten om steun te verlenen aan wat er al beslist of gebeurd is. De Javanen zijn daar iets makkelijker te interesseren, maar ook slechts voor kleine belangen. | |
[pagina 325]
| |
Ook zij voelen zich ‘bedreigd’ door de Creolen, economisch zwak en nog weinig geïntegreerd als zij zijn. De Bosnegers in het verderaf gelegen Middenland zijn wèl locaal, maar niet nationaal geïnteresseerd. Zij zijn vooral uit op ‘hulp’, houden zich van alle Creoolse groepen het verst buiten alle politiek gedoe, dat zij vooral als een machtsstrijd van de Stadscreolen zien. Door al deze oorzaken kunnen hun stemmen dan ook gemakkelijk ‘gekocht’ worden tegen de prijs van locaal ‘genietbare’ tegenprestaties. Wel voeren zij - druk genoeg-een eigen, strikt gelocaliseerde stampolitiek en zijn er wars van zich ‘met andermans zaken’ te bemoeien.
De Jeugd. Valt er bij dit alles dan geen ‘nationale’ verbroedering te constateren? Het is alleen bij de jeugd, de jeugd in ruimere zin, dat duidelijke symptomen hiervan aanwezig zijn. Dit is niet te verwonderen in een land waarvan meer dan 60% der bevolking jonger is dan twintig jaar. Onder de gehele ‘jeugd’ van 15 tot 25, en vooral onder de jongeren van 17 tot 20, interraciaal opgegroeid en opgroeiend, worden steeds meer de oude scheidingslijnen doorbroken. Op erotisch gebied allereerst, zoals onder de scholieren en studenten, van jongs en van lieverlee gewend aan elkaars luchtjes, met hun in de dagelijkse omgang toenemende bindingen. Dan in hun organisaties, zoals de studentenverenigingen, de YMCA en YWCA, de Jay-Cee's, die alle niet-raciaal zijn ingesteld. Evenmin is het verwonderlijk dat onder déze jeugd veel militante ‘communisten’ te vinden zijn, want zij is principiëler ingesteld dan doorgaans de oudere leeftijdsklasse, en omvat evenzeer, de kinderen van gegoeden als van bezitlozen. Zij is zich ervan bewust dat ze de toekomst, en dus ook de nationale integratie, desnoods een geforceerde, in handen heeft. En zij blijkt (wanneer tenminste hoop ons inzicht niet vertroebelt) beter dan de ouderen te beseffen, dat dit ‘in handen hebben’ betekent: dat die handen niet langer ‘kleur’ behoeven te bekennen, enkel ineen geslagen moeten worden voor gezamenlijke nationale opbouw, en vooral over elkaars zich stalende biceps heen, - voor een broederlijke of zusterlijke, zoal niet voor een echtelijke omhelzing. Want bij de ‘Vrijheid en Gelijkheid’ die elke gezonde politiek voorstaat, past van oudsher, en zeker niet op de laatste plaats, maar als climax, ook ‘Broederschap’. Het aantal ‘jongeren’ wie dit duidelijk voor ogen staat, is groot en neemt toe, en in dezelfde mate begint ook hun politieke druk toe te nemen. Caveant Consoles! A.Q.B.-L.L. |
|