Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd4. De Joodse religieAl bijna drie en een halve eeuw geleden vestigden de eerste Joden - vurige en orthodoxe berijders van hun geloof - zich in Suriname. Eerst de Sefarditische, de ‘Portugiezen’, al dan niet via de Nederlanden aan hun Iberische vervolgers en inquisiteurs ontkomen, maar al binnen enkele jaren ook de Ashkenazische ‘Polaken’, die als ‘Hoogduitse Joden’ werden aangeduid.Ga naar voetnoot**) | |
[pagina 315]
| |
Hoewel beide ‘naties’ hun eigen ritus bezaten, sloten zij zich aanvankelijk aaneen, total gauw de oneenigheid, niet in geloofszaken maar in religieuze praktijk, een radicale scheiding teweegbracht, die nooit meer, ondanks tal van pogingen, geheel werd overbrugd. Niettemin was er een gezamenlijke presentie en oefenden zij een gemeenschappelijke invloed uit op de cultuur van de overige bevolking. Officieel in de beginne in de volksplanting ‘geduld’, waren zij in werkelijkheid gaarne geziene en weldra hooggeschatte kolonisten. Zij vormden bovendien op de duur een groot deel van de blanke bevolking, een factor die zeker heeft bijgedragen tot versterking van hun invloed, zowel op de overige blanke élite als op degenen die op welke wijze dan ook van hen afhankelijk waren. In 1730 was ruim een kwart van alle plantages Joods bezit, en méér dan dat. Want zo lang de aanwezigheid van enigerlei westerse cultuur nog minimaal was in de kolonie, namen vooral de intellectualistisch en artistiek ingestelde Sefarditische Joden, ofschoon ze meestal plantagehouders waren, een goed deel van de taak voor hun rekening, om de geimporteerde westerse cultuur te onderhouden en te ontwikkelen. Hun Ashkenazische geloofsgenoten, zich meer op de handel toeleggend en wellicht nuchterder ingesteld, droegen desalniettemin ook in dit opzicht ruimschoots hun andeel bij. Nòg opmerkelijker is het, dat de invloed der behjders van een exclusivistische, niet proseliterende godsdienst zich veel verder uitstrekte en ook de slaven bereikte, die zij - zelfs manu militari - zo goed wisten te verdedigen. Niet alleen als hun roerende have (men tracht ook losgebroken vee terug te jagen naar de veeweide) maar ook als mensen, tegen verdere corruptie door hun ‘ergerlijke’ on-Joodse riten en gebruiken, samenhangend met hun ‘heidendom’. Of het was louter toeval dat de Joodse slavenhouders door handhaving van een aantal specifiek Joodse voorschriften en usances, analoge opvattingen onder de hun in steeds grotere aantallen toebehorende negerslaven hielpen bevestigen of versterken? Dat dit inderdaad gebeurde, blijkt met name uit sommige reinheidsvoorschriften en voedseltaboe's (treef), die tot op de huidige dag door een goed deel van de Creoolse bevolking onderhouden of op zijn minst ‘gewaardeerd’ worden. En heel lang werd en, bij sommigen nog steeds, wordt het eten van ongeschubde vis als minderwaardig beschouwd, en spreekt men nog altijd generisch van nengrefisi (negervis) om het verschil aan te geven met ‘reine’ geschubde vis. Ook de neiging tot het uit-elkaar-houden van bepaalde utensiliën en de beperkte afzondering van vrouwen tijdens hun menstruatie, nog lang bij ‘oudere’ Creoolse families in zwang, vond hier ondersteuning. Nog altijd worden | |
[pagina 316]
| |
gouden ‘kimia's’ met hun Hebreeuwse letter, of een kleine Davidster als hangertje door sommige Creoolse vrouwen en kinderen gedragen, en ook aan de deurpost van sommige niet-Joodse huizen kan men de (verder verwaarloosde) mezuzoth bevestigd zien. De Joodse intermenselijke contacten met de benedenlaag zijn talrijk geweest, zowel in de slaventijd als in de halve eeuw daarna. Zeker, onder de gewapende bestrijders van de weggelopen slaven komt men het meest Sefardische namen als leiders tegen; maar er bestaat ook nog altijd een Bosneger-onderstam, die zich de Djoe-lo (Joodse lo) noemt, naar de godsdienst der eigenaars wier plantages zij ontvluchtten, zoals anderen zelfs die van ... Labadisten of Moravische Broeders. En een nòg merkwaardiger verschijnsel: zowel onder de gemanumitteerden als onder de later geëmancipeerde kleurlingen zijn er tallozen die zich de naam van hun vroegere Joodse eigenaar als ‘familienaam’ toeëigenden, - toch zeker niet uit haat! Zodat men nu in Suriname mensen van elke denkbare huidskleur tegenkomt, die een onvervalst Joodse achternaam dragen, zonder dat er, in vermoedelijk de meeste gevallen, enige rasvermenging van Joodse zijde heeft plaatsgevonden.Ga naar voetnoot*) De Oost-Europese Joden, officieel ‘de Hoogduitse natie’, begaven zich meest in de handel; zij vestigden zich als winkeliers, waren soms hogere ambachtslieden, zoals goudsmid of horlogemaker. Ook zij hadden slaven in dienst, voor hun bedrijf en, tot de meer gegoeden behorende, als huispersoneel. Nog nauwer dan de plantageslaven waren deze ‘Stadsnegers’ betrokken bij de godsdienstige implicaties van het leven van hun meesters. En het is niet verwonderlijk dat zij allerlei elementen daarvan overnamen en als gemeenschappelijk cultuurgoed overdroegen op hun nazaten.Ga naar voetnoot**) | |
[pagina 317]
| |
Ondanks hun vroege afscheiding en de vorming van een eigen gemeente, bleven deze Ashkenazim de Portugeze ritus volgen. Zij kregen een eigen synagoge ter beschikking en de separatie heeft niet kunnen voorkomen dat de meeste Joodse families van beide ‘naties’ op een of andere wijze toch met elkaar vermaagschapt zijn. Zij wisten zich goed te handhaven, ernstige financiële tegenslagen te boven te komen, maar hun ‘Joodse aanwezigheid’ is nu nog slechts in enkele ‘historische’ facetten nawijsbaar. Want in onze eeuw begon hun collectieve invloed meer en meer te tanen. Als gevolg van de ondergang van de plantage-landbouw en de beperkte mogelijkheden die een verslapte handel en een nijverheid zonder groot afzetgebied bood, zijn veel Surinaamse Joden, die zich voor het overgrote deel onvermengd (en dus ‘orthodox’) wisten te handhaven, hun heil meer in de intellectuele beroepen en in het ambtelijke gaan zoeken. Precies zoals het elders ook gegaan is, en met veel succes. Als medici, juristen en notarissen genoten zij aanzien; ook als ondernemers (zaagmolens, fabriekjes etc.) en betere winkeliers. Hun relatieve welstand kwam zowel de openbare liefdadigheid als de zich langzamerhand populariserende ‘kunstbeoefening’ (vooral op toneelgebied) ten goede. Eerlang begon echter de Creoolse ‘drang naar boven’ hen uit veel van hun van oudsher bezette plaatsen te stoten, waarbij menigeen onder de jongeren de weg van de minste weerstand volgde en zich buiten Suriname vestigde. De exodus van Surinamers naar het buitenland is feitelijk het eerst bij de Joden begonnen, tussen de beide wereldoorlogen in toenemende mate, en de uittocht heeft zich, na het luwen van de ontsteltenis over de Duitse gruwelen, nog voortgezet. Zodat van enige actuele Joodse invloed zowel op cultureel als op ander gebied, nauwelijks meer sprake is. De Surinaamse Joden zijn geheel in het Creolendom opgegaan, zij het met behoud van hun godsdienstige overtuiging, die door weinigen op ritueel geheel orthodoxe, door de meesten op meer liberale en assimilerende wijze in praktijk gebracht wordt. En toch... Iedereen kent de oude Joden-savanne aan de Suriname-rivier; in Paramaribo zijn twee van de fraaiste oude gebouwen de Portugeze en de Hoogduitse Synagoge. Naar een van hen leidt de drukke Jodenbreestraat; niet ver daarvandaan zijn het Siva-plein en de Ladesmastraat, in het centrum van de stad. Al opgenomen in de zich uitbreidende stad is de oude begraafplaats Beth Chaim - zo heet nu die buurt - en er is een Jessurunstraat gekomen. Alles Joodse namen, herinneringen ... Zoals er ook, de hemel weet hoeveel, echt-Joodse familienamen door kennelijk niet-Joods vermaagschapte lieden gedragen worden. Sefardische als Abendanon, Arias, Brandon, Bueno, Castilho, Coronel, Fonseca, de la Fuente, de Leon, Lo- | |
[pagina 318]
| |
bato, Lobo, Nassy, de la Parra, del Prado, Robles, Sarucco en nog wel een dozijn meer; naast tal van Ashkenazische, zoals Benjamins, Levi, Na(h)ar, Polak, van Praag, Salomons, Samson, Samuels, Simons en zelfs... Kopinsky. Voer voor naamknndigenGa naar voetnoot*), maar hoe dan ook alweer een bewijs, dat naast het overbrengen van een deel van hun oud-testamentische tradities - gesteund door latere Bijbelkennis die vooral de Broedergemeente sterk bevorderd heeft onder de Creolen - een puur-menselijke en humanitaire interactie tussen de Joden in Suriname en zowel de hogere standen als de lagere Creoolse volksklasse, gedurende lange tijd heeft bestaan. Iets waarvan de sporen moeilijk zullen worden uitgewist. A.H. |
|