Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
3. De IslamTe weinig wordt beseft dat een ‘grote’ godsdienst als de Islam in zijn geloofspraktijk geheel beheerst wordt door de shar'ia, de naar aanleiding van de Koran geleidelijk ontwikkelde kanonieke wetgeving met al haar bevelen, verboden en straffen, en zodoende ook diep ingrijpt in het sociale leven en de rechtsbegrippen van zijn belijders, ongeacht hun verdere culturele achtergrond. Men dient dit goed in te zien om te kunnen begrijpen hoe juist in Suriname deze religie de situatie van de Hindostaanse en - in iets mindere mate - van de Javaanse Moslims mede heeft vermogen te bepalen. Ook wat de onderlinge verhouding van deze twee groepen betreft. De shar'ia kan op vele wijzen en volgens diverse ‘scholen’ worden geinterpreteerd en toegepast. Dit kan uiteraard allerlei moeilijkheden en conflicten scheppen tussen de Islamitische geloofsgemeenschappen onderling en zelfs binnen eenzelfde (kleine) gemeenschap. Waaruit dan weer een zekere mate van permanente tweedracht of wederzijdse verkettering resulteert. De eerste Moslims in Suriname waren Hindostanen uit Voor-India (de Punjab en allerlei andere gedeeltelijk Mohammedaanse provincies) en worden geschat op iuim 17 ½% van het totaal van deze immigranten; tegenwoordig, na zowat een eeuw, zeker meer dan 17.000 in aantal. De shar'ia die van huis uit onder hen gold, was de Hanafitische, een van de vier ‘orthodox’ geachte scholen. De Indiase Moslims waren gewend de kibla, hoofdas, van hun moskeeën naar het oosten te richten en begonnen dit in Suriname dan ook te doen. Daarbij waren zij ook geestelijk niet op Kaïro, het Egyptische Rome, maar geheel op India georiënteerd, en door invloeden van dááruit, met name uit Lahore, begon een deel van hen een ‘nieuwe’ reformistische beweging aan te hangen.Ga naar voetnoot*) Al tevoren waren ze trouwens weinig of niet op het Arabisch, maar geheel en al op het Urdu of Perzisch ingesteld inzake hun kerkelijke taal en literatuur. Sinds meer dan veertig jaren geleden begon de nieuwe Ahmadijah-richting krachtiger veld te winnen, heftig bestreden door de oude ‘orthodoxen’, | |
[pagina 310]
| |
zoals overal in de Moslim-wereld na de val van het Ottomaanse keizerrijk. Zij noemden zich in Suriname ‘traditionelen’ en konden door hun onderlinge verdeeldheid aanvankelijk slecht optornen tegen de reformistische nieuwlichters, die een vrij grote eensgezindheid aan de dag legden. Beide groepen werden echter gesteund door vooraanstaande en economisch krachtige leden van de Hindostaanse bevolkingsgroep. Er is ook lang strijd geweest over het bezit en de bouw van moskeeën, kwesties moeilijk te rijmen met het geldende recht in Suriname, dat zo geheel anders is dan het Islamitische recht in zowel kerkelijke als burgerlijke zaken. Men had zijn toevlucht te zoeken tot alllerlei bedenksels, en spreekt dan ook thans nog van Moslimse ‘verenigingen’ en niet van ‘kerken’ of ‘gemeenschappen’, hoewel in menig opzicht typisch Protestants-Nederlandse structuren in deze worden nagevolgd, - een merkwaardig acculturatie-verschijnsel, al eerder door anderen (dr. J. Prins) geconstateerd. De komst van een nog groter aantal Javaanse Moslims heeft in dit alles niet veel verandering gebracht, of het moest zijn, dat zij de tweedracht nog groter maakte. Naar hun shar'ia behoren de Javanen - met hun nog sterk van preislamitische cultuurresten zoals geesten- en voorouder-verering doortrokken levenswijze - tot de Sjafiïtische richting, en in hun geboorteland waren zij gewend de kibla van hun tempels naar het westen, de richting van Mekka, te bouwen. Ze zagen - en zien nog - geen reden om met de eigen traditie te breken, - een doorn in het oog van de Hindostaanse Moslims. Sommige Javanen lieten zich overtuigen, wat weer ruzie gaf en dwars inging tegen de rukun (zin voor harmonie en duldzaamheid), die bij deze bevolkingsgroep boven alles gaat. Zo kan men dan in Suriname dozijnen kleine moskeeën, soms uiterst klein, zien met naar het westen gerichte kibla, en soms in bijna onmiddellijke nabijheid daarvan, een naar het oosten gericht tempeltje; beide met hun nietige houten torentjes, die iets van een minaret bedoelen aan te geven. En er is ook een Javaanse Ahmadijah-verenigíng ontstaan, zodat er toch wel bruggen geslagen konden worden tussen de geloofsgenoten van de twee ethnische groepen. Intussen hebben vooral de Hindostaanse Moslims zich sterker weten te maken, ook al door het stichten van overkoepelende organen, door het bouwen van een paar grote stenen moskeeën (niet alleen in Paramaribo) met schoolruimten erbij, en het oprichten van een aantal Islamitische liefdadigheidsinstellingen. Van zulk een vrij ver doorgevoerde institutionalisering die ook gepaard gaat met andere vormen van vèrgaande verwestersing bij vele Hindostaanse Moslims, valt bij de Javaanse, althans op het platteland, nog niet zoveel te | |
[pagina 311]
| |
merken. Onder hen neemt de santri, de man die de voorschriften van de shar'ia nauwgezet onderhoudt, een uitzonderlijke en daarom geëerde plaats in tegenover de abangan, de maar zo-zo gelovigen. Zo iemand treedt dan in de meestal kleine Mohammedaanse dorpsgemeenschappen op als ka'um, een specialist in kerkelijke zaken, zoal niet steeds een geestelijke leider. Hij is bijvoorbeeld dan degene die de religieuze betekenis kent van de bij (overigens on-islamitische) slamatans opgediende spijzen, en is daarbij in staat de voorgeschreven teksten op te zeggen. Bij een sterfgeval ziet hij er op toe, dat het lijk op rituele wijze gewassen wordt; hij let op het ritueel slachten van koeien en kippen, en is ook degene die vaststelt welke dagen ‘gunstig’ zijn om belangrijke zaleen te ondernemen. Hij mag alleen niet, zoals een gestudeerde mullah, huwelijken wettigen, tenzij hij hiervoor een speciale overheidsaanstelling bezit. Van zijn gemeenteleden ontvangt hij voor dit alles envoor de instandhouding van de langgar, de Koranschool, een verplichte jaarlijkse contributie; van de gelovigen wordt trouwens ook een ‘vrijwillige’ jaarlijkse bijdrage voor de armenzorg verwacht.Ga naar voetnoot*) De zware vasten- en gebedsplichten van de lange Ramadan-maand worden alleen door de santri in acht genomen. De periode eindigt met een groot feest, waaraan nu wel iedereen deelneemt en waarbij - geheel tegen de Moslim-voorschriften in - de Javanen openlijk alcohol drinken. Dit feest, Id, de eerste dag van het Moslimjaar, verandert inderdaad ‘de straat in een marktplein met knetterende Aziatische muziek en veel publiek op gespreide papaja's’ (rieten matten), om Bea Vianen te citeren. Men steekt zich dan ook in nieuwe kleren, vraagt vergiffenis en... de man spreidt al zijn weelde, de vrouw al haar juwelen ten toon. Aan de taziya, het feest Muharram, tijdens de eveneens zo genoemde heilige maand, ter herdenking van het ‘martelaarschap’ van Hasan en Hosein, nemen merkwaardigerwijs ook Hindoe's, vaak vrouwen, deel. Dan worden er klaagzangen gezongen voor de gestorven oudste zoon van Fatima en zijn broer, of andere liederen gewijd, aan hun apocriefe lotgevallen, tijdens een processie die meer van een opgewonden optocht weg heeft.Ga naar voetnoot**) | |
[pagina 312]
| |
Voor alle Islamieten in Suriname geldt, dat er overal wel moskeeën zijn te bekennen - met tientallen over het land verspreid - die op donderdagavond en des vrijdags zowel door mannen als door vrouwen, gescheiden, bezocht worden en waar de een of andere dienst gehouden wordt. Maar aan de voorgeschreven afwassingen of gebeden doet men verder weinig, en de stem van de muezzin op het gebedsuur wordt slechts zelden hier of daar gehoord. Ook het houden van de hadj, de pelgrimstocht die de gelovige eens in zijn leven naar de Kaäba van Mekka behoort te maken, gebeurt in Suriname sporadisch en wordt zelfs als ‘gevaarlijk’ beschouwd. Waar men zich wel aan houdt is de besnijdenis met voor beide bevolkingsgroepen verschillende bijbehorende festiviteitenGa naar voetnoot*), en aan bepaalde huwelijksceremoniën die niet tijdens de Ramadan, maar ook niet in de periode van rijstplanten of oogsten mogen plaatsvinden. Er schijnt overigens aan de kinderhuwelijken, ook aan de clandestiene, vrijwel een eind te zijn gekomen. In het nieuwe land van hun vestiging is de positie van de vrouw onder de Moslims aanzienlijk verbeterd, en zij staat bij echtscheiding - al wordt deze door de ‘voorwaardelijke scheiding’ al bij de huwelijkssluiting vergemakkelijkt - niet zo erg meer aan machteloosheid bloot of in het nadeel, als in de landen met strikte Moslim-observantie. De Hindostanen namen de purdah niet mee in hun culturele bagage uit India; de vrouw beweegt zich vrij onder de mannen, zij het met een vereiste ingetogenheid. Zij draagt slechts een klein kanten sluiertje over het hoofd - soms niet meer dan een doekje - terwijl de mannen lang niet altijd ook buiten de moskee het hoofd bedekt houden, zoals is voorgeschreven, maar dikwijls niet mogelijk blijkt in een westers-geadapteerd tropenland. Zij laten echter allen, evenals de Javanen, hun schoeisel achter bij het betreden van de gebedsruimte in de moskee en verrichten wel de gebruikelijke diepe buigingen in de richting van Mekka, - met de wenteling van de aardbol mee, of er tegenin (Allah is wijzer!). Aan de Javaanse Moslimvrouwen zijn al in hun land van herkomst nooit | |
[pagina 313]
| |
enige speciale beperkingen in de weg gelegd en de boerenbevolking waaruit de immigranten werden geronseld, kwam nooit aan formele scheidingsprocedures toe, die alleen maar harmonie-verstorend voor de gemeenschap werkten. Zonodig was eenvoudige verlating, zonder verdere drukte, nog de allerbeste oplossing. Dit is dan ook zo in Suriname gebleven, al vinden er nu - met de wat toenemende vorming van bezit en van een intelligentia - wat meer scheidingen, dikwijls volgens burgerlijk recht, plaats. Sinds een jaar of tien worden er onder de Hindostanen krachtiger pogingen dan voorheen aangewend om tot meer Moslim-bewustzijn en ook tot grotere eenheid te geraken. Vooral de S.I.S. (Stichting Islamitische Gemeenten in Suriname) doet hierbij als bundeling van de ‘traditionelen’ vruchtbaar werk, met meer verdraagzaamheid dan men in het verleden betoond heeft. Haar aanhang wordt thans groter geschat dan die van de ongeschoolde Ahmadijah's, de ‘reformisten’. De algemene lijn is om, niet met terzijdestelling van de shar'ia, maar wel met een kritisch bekijken en eclectisch toepassen daarvan, vooral terug te gaan tot de Korantekst zelve. Hoewel in het heilige boek heel wat verzen elkaar met meer of minder klaarblijkelijkheid ‘opheffen’, hetgeen altijd aanleiding geeft tot disputen en twijfelachtige exegese, is dit een moeilijkheid die al bijna duizend jaar is ‘ingebouwd’ in de Islam en die daardoor ook zijn weerslag heeft op het onderlinge religieuze gedrag van de gelovigen en van hun diverse groeperingen. Dat de Islam in Suriname zich op een enigszins defensieve wijze aandient en een minder agressief karakter toont dan waarvoor zij in vele andere landen bekend staat, wordt door bovengenoemde factoren voldoende verklaard.
Ook onder de Javaanse Moslims heeft zich een wat zwakkere vernieuwingsbeweging bemerkbaar gemaakt. De ruzies over oostelijke of westelijke moskee-oriëntatie schijnen afgelopen; men respecteert elkanders opvattingen en ziet in dat, om de aardbol heen, Mekka van twee tegengestelde kanten uit kan worden benaderd, en men spreekt er maar liever niet meer over. Door betere informatie worden steeds meer Javanen vertrouwd met modernere Islamitische denkbeelden, al wordt daarbij vastgehouden aan de opvatting dat ook de gebruikelijke offerandes aan allerlei geesten geheel in overeenstemming zijn met de Koran en tot heil geschieden van de pas-besneden jongen, het huwende meisje of de afgestorvenen. Soms worden de offers zelfs nadrukkelijk ook aan Allah en zijn Profeet gebracht. In veel Javaanse gezinnen worden op donderdagavond ook wat bloemen als sadjèn, klein offertje, op een speciale plaats neergezet. Zo wordt eveneens de oude paardendans djaran kepang nu wel uitgelegd als betrekking | |
[pagina 314]
| |
hebbende op de Islamitische lore betreffende Mohammed zelf of zijn kleinzoon Ali.Ga naar voetnoot*) Bepaalde vormen van sport worden aangemoedigd omdat zij ook een zekere godsdienstige waarde zouden bezitten, evenals sommige dansen en dramatische opvoeringen. De santri's die zich mede in deze richting gedrongen zien, worden nog altijd, in het bijzonder op het platteland, met respect bejegend; de jeugd echter moet al zoveel andere ‘westerse’ dingen leren, dat zij zich hoe langer hoe moeilijker, ook bij de Hindostanen, naar de masjdid of langgar laat lokken om er de heilige sura's te leren opdreunen of verstaan, al gaat het in het Urdu en meestal niet in het Arabisch. De Koran zelve krijgt trouwens steeds meer betekenis als object - een heilzaam voorwerp (boek) om te bezitten - naarmate zijn inhoud onbekend blijft of aan betekenis als richtsnoer voor de dagelijkse verrichtingen verliest. Kennis van het literaire Arabisch is er bovendien maar hoogst zelden bij, slechts bij de enkele professionele en gestudeerde imams, die meest van buitenaf komen. En de besnijdenissen geschieden meer en meer door gekwalificeerde medici in plaats van op rituele wijze door de tjalak, een ‘professional’ overigens. In het kersteningsproces van jonge Moslims, aanvankelijk in de hand gewerkt door de bestaande Hernhutter en Katholieke onderwijsfaciliteiten, is nu een grote vertraging merkbaar. Dit gaat echter samen met een toenemende secularisatie van de Moslimjeugd, voor zover deze zich niet, aangetrokken door de algemene venueuwingstendenties die thans in de meeste Islamlanden merkbaar zijn, op meer aangepaste en in de Surinaamse gemeenschap nauwelijks nog opvallende wijze haar godsdienst belijdt. Zonder zich al te zeer nog met de overige Moslim-wereld verbonden te voelen door iets anders dan de individuele beleving van de Koran. A.H. |
|