Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd2. Het HindoeïsmeOorsprong. Rond 80% van de tussen 1873 en 1916 in Suriname aangevoerde contractarbeiders uit Voor-Indië waren aanhangers van het Hindoeïsme en in het land van herkomst meestal eenvoudige dorpsbewoners die hun religieuze opvattingen aldaar beleefden in de populaire vorm van de Sanatan Dharam (Eeuwige Wet): de orthodoxe richting in het Hindoeisme. De filosofische en esoterische vormen van die richting waren voor hen als het ware praktisch onbereikbare idealen. In Suriname gekomen, bleven zij trouw aan hun opvattingen en droegen die over aan hun nakomelingen. Hier misten zij de inspiratie van het Voor-Indische landschap en de invloed van de eeuwenoude traditionele gemeenschap. Maar enige steun voor hun religieuze beleving vonden zij bij de mede-immigranten en de telkens weer nieuwe aanvoer van geloofsgenoten. Later ook van belangstellende bezoekers en lectuur uit het stamland. Na het onafhankelijk worden van India werd te Paramaribo een culturele attaché van dat land gestationeerd, die ijverig medewerkt aan behoud en verdieping van de Hindoe-cultuur en religie in Suriname.
Aanpassing. De nakomelingen van de aangevoerde Hindoeïstische immigranten bleven zich ‘Hindoe’ noemen. Maar de religieuze opvattingen vervaagden vaak in de loop der jaren, onder invloed van de Surinaamse toestanden, tot randverschijnselen die slechts een groeps-identiteit aanduidden. Zending en missie, vooral de laatste, schenen een goede kans te hebben om alle Hindoes tot christenen te maken. Maar de jaren 1926 en 1929 brachten een belangrijke verandering in de situatie. De actie van een groep openbare onderwijzers in 1926 tegen het zich snel uitbreidend Katholiek bijzonder onderwijs in door Hindoes bewoonde streken, leidde tot de eis van meer openbare scholen in bedoelde centra. | |
[pagina 304]
| |
Het bezoek van de Indiase ‘missionaris’ van een actieve Hindoe-secte, de Arya Samaj in 1929, gaf de stoot tot oprichting van later als zedelijke lichamen erkende religieuze verenigingen van diverse Hindoeïstische richtingen, zowel van de orthodoxe als van een meer liberale vorm: Sanatan Dharam en Arya Samaj. Hierbij kwam later de organisatie van Harijan, die de zogenaamde laagste kasten of kastelozen verenigt onder de naam die Mahatma Gandhi gaf aan deze in India misdeelde groep: Harijan betekent ‘Volk Gods’. Bedoelde organisaties bepalen zich niet alleen tot religieuze activiteit (tempelbouw, priesteropleiding), maar verrichten ook sociaal werk (scholen, weeshuizen, bejaardenzorg). De activiteiten van de Indiase culturele attaché te Paramaribo, met name lectuurverspreiding, een eigen persorgaan, cursussen in Hindi en Sanskrit, dragen ook in belangrijke mate bij tot versterking en verdieping van het religieus zelfbewustzijn onder de Hindoes in het gehele land.
Geestelijke instelling. Gelijk bekend, duidt de term ‘Hindoeïsme’ meer een tolerante geestelijke instelling aan, dan een bepaalde godsdienst. ‘Hindoe’ noemen zich in India aanhangers van tientallen religieuze gemeenschappen, die eigen dogma's en ceremonies hebben, en die soms scherp tegenover elkaar staan. Wel hebben deze gemeenschappen (of secten) meestal drie grond-dogma's met elkaar gemeen, namelijk Reïncarnatie (wedergeboorte), Karma (wet van oorzaak en gevolg op spiritueel gebied) en Samsara (kosmische samenhang der dingen). De interpretatie is echter niet altijd dezelfde Het gros der Hindoes in Suriname hangt de Sanatan Dharam (Eeuwige Wet) aan. Met deze naam wordt een ‘orthodoxe’ richting aangeduid, die met alleen de Veda's als bron van goddelijke openbaring erkent - dat doen allen die zich ‘Hindoe’ noemen - maar ook talrijke geschriften van latere datum, waaronder de ook in het Westen bekende Oepanisjads. Zij staat de aanpassing van religieuze belevenis aan het ontwikkelingspeil van het Individu (popularisatie) toe en acht daarom beeldenverering nuttig. Onder haar aanhangers is de invloed van de ‘hogere’ kasten nog groot, eveneens die van traditie en hiërarchie. Een andere secte heeft gedurende de laatste decennia - vooral onder de min of meer verwesterste jongere generatie der Hindoes - opmerkelijke opgang gemaakt. Zij noemt zich Arya Samaj (Genootschap van Verhevenen) en erkent alleen de Veda's als authentieke openbaring. In menigerlei vorm ‘modernistisch’, keurt zij beeldenverering scherp af, erkent geen kaste door geboorte en is vrij democratisch in hiërarchisch opzicht. Vermelding verdient voorts nog de kleine groep der Harijans (Volk Gods) | |
[pagina t.o. 304]
| |
Offerplaats in Bosnegerdorp. - Foto: G.Pos.
| |
[pagina t.o. 305]
| |
Landingsplaats in een Bosnegerdorp. Foto: W. de Maar, Rijswijk.
Vuurdans. - Foto: Chris Schriks.
| |
[pagina 305]
| |
die ook een eigen religieuze organisatie bezit. Deze bestaat uit leden van de in India als laagste kasten beschouwde groepen. Zij verwerpen uiteraard het kaste-stelsel en leggen nadruk op de gelijkheid van alle mensen.
Sanatan Dharam. De Sanatan-Hindoe stelt zich het leven voor als een reis van de menselijke geest, die hem vanuit zijn huidige situatie naar het goddelijke einddoel leidt: de eenwording met het Brahm, de oergrond aller dingen. Dit einddoel heet mukti (verlossing van de keten van voortdurende reïncarnaties). De wedergeboorten vormen als het ware de sporten van de ladder omhoog. De goede en slechte daden in iemands leven bepalen de hogere of lagere sport waarop men terechtkomt in de daarop volgende reïncarnatie. Dit is de onverbiddelijke wet van oorzaak en gevolg, Karma. Rituele handelingen (dodenoffers) van levende familieleden, inzonderheid van de oudste zoon van de overledene, kunnen echter zijn karmische positie gunstig beïnvloeden wegens de mystieke relatie tussen de betrokkenen. Het aardse leven verloopt in vier fasen,, een indeling die mogelijk is ingegeven door de vier schijngestalten van de maan. Het zijn de fasen van brahmchariyya (vrijgezel), grihasta (gezinshoofd), vānprastha (ingetogene) en sanyasi (asceet). De eerste fase is die van het leerlingschap; de mens leert zich oriënteren in de wereld en tracht zijn juiste plaats in de kosmos te ontdekken. Door een uitvoerige en plechtige ‘rite de passage’, de huwelijksceremoniën, bereikt men de tweede fase, die van gezinshoofd. Deze is de voornaamste fase, waarop de drie andere steunen. Als de eerste zoon van de oudste zoon van het gezinshoofd is geboren, breekt voor dit hoofd de derde fase van zijn leven aan; door ingetogenheid en meditatie moet hij, de vānprastha, zich voorbereiden tot de laatste fase, de ascese (sanyasa), - de fase van wereldverzaking en bewust contact met Brahm, waardoor mukti, verlossing van de kringloop van geboorte-dood-wedergeboorte wordt bereikt.
Plichten. Een goed leven leidt de mens, wanneer zijn gedrag overeenstemt met het ritme van de kosmische ordening. Dat ritme moet het individu zelf ontdekken, maar daarbij is leiding van een goeroe (geestelijke leidsman) onmisbaar. In de praktijk komt het voor de volgelingen er op neer, dat zij zich nauwgezet moeten houden aan de talrijke gedragsregels en ceremonies, die in de loop der eeuwen zijn vastgelegd en hun door de goeroe worden voorgehouden. De plichten van het individu worden onderscheiden in algemene en bijzondere. De algemene plichten gelden voor allen; de bijzondere hangen samen met levensfase, familiebetrekkingen, maatschappelijke positie, etc. | |
[pagina 306]
| |
Een ieder heeft plichten tegenover zichzelf, de medemens en God, die kort samengevat worden in de termen: tap (zelfbeteugeling), dān (aalmoes) en yagya (offerande). Bij een nadere specificering wordt bijzondere nadruk gelegd op één onderdeel van de tweede term, namelijk ahimsa (geen leed veroorzaken). Dit onderdeel wordt genoemd de grondslag van alle plichten in de gemeenschap. En het verbod om leed te veroorzaken betreft niet alleen mensen, maar alle levende wezens. Een aanhanger van de Sanatan Dharam is dan ook tegen het doden van dieren en vegetariër van huis uit. Van de bijzondere plichten worden die van het gezinshoofd vaak benadrukt. Deze zijn vijf in getal: zorgen voor de procreatie, het offeren aan de goden, het vereren van wijzen en van voorouders (in het bijzonder de overleden vader, grootvader en overgrootvader), gastvrijheid, en zorg voor hulpbehoevende wezens waarmee men in aanraking komt.
Invloed op het gezin. De tweede levensfase, gefundeerd op het huwelijk, wordt grihsti genoemd, hetgeen letterlijk ‘huisbeschenning’ betekent. Het huishouden, het gezin, wordt beschouwd als de grondslag, de kern, van al wat medewerkt tot instandhouding van het maatschappelijk gebeuren. Het huwelijk is dan ook een belangrijk sacrament, waarbij man en vrouw aan elkaar worden verbonden, niet alleen voor het gehele huidige leven, maar ook voor zes nog volgende levens. Dit wordt bij de huwelijksplechtigheid gesymboliseerd door de zevenvoudige rondgang van bruid en bruidegom om het offervuur, waarbij de uiteinden van hun kleren aan elkaar gekoppeld zijn. Ook gaat de bruid in een zeker stadium van de plechtigheden op een steen staan, ten teken van standvastigheid. De Sanatan Dharam kent dan ook geen echtscheiding, noch ontbinding van het huwelijk door de dood. En hoewel de weduwe haar overleden echtgenoot niet meer op de brandstapel volgt, als in India nog geen twee eeuwen geleden, blijft het haar verboden te hertrouwen. Dit verbod geldt echter niet voor de weduwnaar, en zeker niet als hij geen zoon heeft verwekt bij zijn eerste vrouw. In dat geval acht men een tweede huwelijk zelfs raadzaam. In Suriname is het ritueel gesloten Hindoe-huwelijk wettelijk erkend in 1940. Maar - in tegenstelling tot de orthodoxe opvattingen - is in de betrokken verordening wèl echtscheiding mogelijk gemaakt voor de rechter, en wel op de gewone in het burgerlijk recht aanvaarde gronden. En... er wordt ook door Sanatani's veel gebruik gemaakt van deze wettelijk geboden mogelijkheid.
Waarden. De drie voornaamste zaken waarnaar een mens in de tweede levensfase behoort te streven zijn: genot, bezit en deugd. In het algemene | |
[pagina 307]
| |
offergebed wordt o.m. met name gevraagd om zoons en vee. Tot ‘deugd’ gorden in de eerste plaats gerekend de vijf vorenvermelde dagelijkse plichten van het gezinshoofd. Kinderen verwekken is een plicht in deze levensfase, omdat hierdoor gelegenheid wordt gegeven tot nieuwe reïncarnaties en de huidige gemeenschap wordt in stand gehouden. Vandaar de diepe weerstanden tegen iedere vorm van geboorte-beperking. Intussen wordt aan zoons de voorkeur gegeven boven dochters, zowel om seculaire als om religieuze redenen. Want een dochter wordt eigenlijk opgevoed als ‘andermans bezit’; zij wordt door het huwelijk lid van een andere familie, terwijl de ouders bovendien moeten zorgen voor een bruidsschat en geen enkel voordeel mogen genieten van het gezin van hun uitgehuwde dochter. Zoons blijven vaak ook na hun huwelijk tot het gezin behoren en helpen de ouders in beroep of bedrijf. Ook kunnen alleen zij de nodige dodenoffers brengen na het overlijden van hun ouders. De oudste zoon neemt de voornaamste plaats in onder zijn broers. Bij het overlijden van de vader komt de moeder-weduwe onder zijn bescherming te staan en hij is allereerst verantwoordelijk voor het volgens de riten verzorgen van de dodenoffers. Deze worden van eminent belang geacht, omdat zij het astrale lichaam van de overledene behulpzaam zijn ter bereiking van zijn karmische bestemming. De vrouw staat in feite geheel haar leven onder mannelijke leiding: vóór het huwelijk onder die van de vader, tijdens het huwelijk onder die van de echtgenoot, en als weduwe onder die van haar oudste levende zoon. Bij ontstentenis van zulk een traditionele leider treedt het oudste in verwantschap vergelijkbare mannelijk familielid in zijn plaats. Niettemin mag met nadruk gesteld worden dat naar de leer van de Sanatan Dharam deze positie van de vrouw meer berust op een bewuste ‘anderswaardigheid’ dan op een vermeende minderwaardigheid. De invloed van de moeder op het gezin is groot en haar ‘onopvallend’ gedrag daarin onderschatte men niet. De kinderen in het gezin zijn aan beide ouders eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd. Oudere personen van beide sexen en van alle kasten worden met eerbied bejegend en hebben in kleine dorpsgemeenschappen ook belangrijke invloed op hun dorpsgenoten.
De Arya Samaj. De aanhangers van de Arya Samaj zullen op verschillende punten de theoretische opvattingen kunnen aanvaarden die hiervoren zijn weergegeven. Toch zijn er ook markante verschillen te constateren tussen hen en de volgelingen van de Sanatan Dharam. De verhouding tussen deze | |
[pagina 308]
| |
twee secten wordt wel eens vergeleken met die van katholieken en protestanten in het christendom. De stichter van de Arya Samaj - Daryanand Sarswati - wordt soms de Indiase Luther genoemd omdat hij, net als de christelijke hervormer, terug verwees naar de oorspronkelijke bronnen van goddelijke openbaring, in casu de Veda's. Slechts op enkele verschilpunten, die in de Surinaamse gemeenschap tussen de beide secten tot uiting komen, moge hier de aandacht gevestigd worden. De Arya stelt zich de Godheid als zuiver geestelijk voor en keurt elke beeldenverering scherp af. Dit geeft vaak aanleiding tot wrijving met de eenvoudige Sanatani, die grote waarde hechten aan de aanschouwelijke beleving van hun godsdienst. Kaste door geboorte wordt door de Arya Samaj afgewezen. De waarde van de mens wordt bepaald door zijn gedrag, neiging en aanleg. Het huwelijk is veel minder symbolisch en ceremonieel dan bij de Sanatani. De sterkste nadruk wordt gelegd op wederzijdse toestemming van de huwenden, en scheiding wordt erkend bij langdurige afwezigheid en dood, ook bij onvruchtbaarheid van de partner. De sociale positie van de vrouw wordt door deze opvattingen versterkt. Een bepaalde richting onder de Arya's acht het eten van vlees normaal. Door het ‘missionerend’ karakter van de Arya Samaj zijn de aanhangers vaak agressief tegenover de volgers van andere religieuze richtingen. In India heeft dit soms aanleiding gegeven tot botsingen, en ook in Suriname komen wel eens wrijvingen voor ten gevolge van deze sectarische verschilpunten.
De Harijans. De organisatie van deze door Gandhi ‘bevrijden’ vertoont een veeleer sociaal dan religieus karakter. Maar door de algemene neiging van de Hindoes om elk maatschappelijk gebeuren een religieus tintje te geven, en door het afwijzen van de traditionele leiding van de priesterkaste der Brahmanen op geestelijk gebied, hebben de Harijans een soort eigen religieuze secte ontwikkeld. Zij geloven in de Veda's en volgen de interpretatie van de bekende dichter en moralist van lagere kaste, Kabir, die een gemeenschap van gelijke en welwillende mensen voorstond.Ga naar voetnoot*) De Harijans volgen eigen ceremonies, die aan een vereenvoudigde vorm van die der Sanatani's doen denken. C.R.B |
|