Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd6. Het blanke bevolkingsdeelSuriname is een complex doolhof op een draaitoneel waarin de meest tegengestelde zaken tegelijkertijd waar kunnen zijn. Op dat toneel heeft het klein aantal blanken een groot aantal rollen gespeeld. Avontuurlijke ontdekkers, ontginners die driehonderdduizend slaven importeerden en ze in naam van God en winstbejag bruut verbruikten. Ze waren Hernhutter zendelingen die het Paulistisch mengsel van Christendom en kleine zelfstandigheid preekten. Ze beminden en verkrachtten vele negerinnen, waren vader van talloze gemengdbloedigen, - dominee, pastoor, bestuurder, onderwijzer, officier. Velen waren goed voor negers, anderen hingen weggelopen slaven op aan vleeshaken, maar goed of slecht stierven ze snel aan tal van tropenziekten, ver van het koude vaderland waar de uiteindelijke beslissingen over de kolonie werden genomen. Het waren vele rollen en haast altijd hoofdrollen. Dat alles resulteerde in een zwaax beladen verleden, en zoals niemand zijn eigen verleden kan ontlopen, kunnen ze dat als groep ook niet; een feit waar de Surinamer wel mee bekend is, - de Nederlander nauwelijks.
De Bakra's. De blanken, Europeanen meestendeels, worden als groep beschouwd. Hoe individueel zij er ook uit denken te springen, voor de Surinamer zijn ze één. Ze zijn de bakra.Ga naar voetnoot*) Als een dun vlies drijven ze op de Surinaamse maatschappij. Als room, als schuim. Erg veel reden om van hen te houden, heeft vooral de Creoolse groep niet. De Hindostanen die het grootste en bloedigste deel van de Surinaamse geschiedenis niet meemaakten, die opgevangen werden door voortreffelijke Agenten-Generaal en ruim profiteerden van honderd jaar Nederlandse ontwikkelingspolitiek, staan anders tegenover de blanke dan de Creool. Deze | |
[pagina 283]
| |
is al wil hij dat vaak niet weten, ten dele, en onwillig, een blanke schepping. Het is geen blank vernisje dat in de jaren wel wegspoelt; het is een diep geworteld deel van hem. In geloof, in gedrags- en denkpatroon, overal duikt zijn ‘blank’ verleden weer op. Dat verleden, helaas ook vaak een makkelijk excuus voor veel Surinaams falen, leeft nog, en het zal stellig nog generaties duren voordat die koloniale erfenis verwerkt is in een nationaal bewustzijn. Dat de houding van de Creool ten opzichte van de blanke dan ook zeer veel kanten heeft, is nauwelijks te verwonderen. Respect voor Nederlandse ijver en zakelijke betrouwbaarheid mengt zich met afkeer van ons calvinistisch schoolmeesterschap. De Creool vindt ‘de Hollander’ met een prachtig Surinaams-Nederlands woord samengevat: sluit. Gesloten, te weinig spontaan, teveel hangend aan geld en bezit. Echt haten doet de Creool niet gemakkelijk. Laten we het er op houden dat de blanke emotioneel met zeer veel reserve wordt bekeken. Dit alles lijkt in tegenstelling met de plaatjes van ronddansende ministers, hoge blanke dames en heren met bloemetjes omhangen. Dat is voor de krant, vaak eerlijk en spontaan, maar het heeft weinig te maken met meer permanente gevoelens. De Oranje-verering is alleen bij ouderen nog een levend begrip. De paradox in onze tijd is, dat niet de Nederlander ‘sluit’ is, maar de Creool. Niet tegenover zijn landgenoten, maar wel tegenover de bakra, de Hollander. Misschien voelt hij instinctief dat verdere blanke beïnvloeding niet goed is. Hij wil geen intens contact. De huidige Nederlander, opgevoed in het inspraak-tijdperk, wil wel, staat vaak open, maar wordt ondanks dat toch dikwijls in een ongewild isolement gedwongen. Dat opene van de Nederlander is overigens een jong verschijnsel. Zijn huidige rol is die van ‘deskundige’, van leraar, bosbouwer, ingenieur, jurist, econoom, bedrijfsleider, socioloog. Officieren zijn een beetje buitenbeentjes, prettig levend in eigen kring en vooral zichtbaar op recepties. De Nederlander in het huidige Suriname is gemiddeld goed geschoold, onder de veertig jaar. Hij verdient naar Nederlandse maatstaven weinig, naar Surinaamse bijzonder goed. Er wordt: ongeveer hetzelfde gewoond, rekeningen worden betaald, en voor dienstpersoneel is een blanke werkgever favoriet. Ze zijn haast allemaal lid van een of ander zwembad, waar ze onderling drinken, zwemmen, roddelen en tennissen. Ze zijn erg gemiddeld, en de weinige extremere figuren zijn voornamelijk te goed, vrijwillige opdraaiers voor Nederlands koloniaal verleden, van een collectief (fictief?) Nederlands geweten, messiasfiguren die, vaak links christelijk gemotiveerd, de arme Surinamers wel eens omhoog zullen stoten in de vaart der volkeren. Met de hierbij behorende frustraties. | |
[pagina 284]
| |
Er zijn weinig langblijvers. De meesten blijven maar één contract, drie of vijf jaar. De algemene Surinaamse taal, het Sranan, wordt zelden beheerst. Het al besproken isolement maakt dat vele Nederlanders in Suriname een leven leiden zoals je in een soort warm Bussum zou doen. Onderling veel contact, veel lachen, debatteren, uitjes, bridgen, eten etc, In zekere zin leven zij in een gouden kooi, ook door de betrokken Nederlanders niet gewild en in de Surinaamse maatschappij vaak als irritant werkend. In de werkkring is er natuurlijk velerlei contact met de Surinamers, en meestal gelukkig erg prettig. Al zijn er begrijpelijkerwijze gevoelige gebieden, vooral op onderwijsgebied, waarbij verschillen van achtergrond soms oorzaken zijn van conflicten. Maar hoofdrollen spelen de blanken niet meer. Ze zitten een eindje onder de top. Ze adviseren, dienen, als ze het goed doen, maar beslissen niet. Dat doen de Surinamers zelf. Al zijn er natuurlijk wel een aantal bakra's in Den Haag en Pittsburg, die voor Suriname ingrijpende beslissingen kunnen nemen. Die zijn door zetbazen vertegenwoordigd, net als de anderen ook kleine jongens, alleen beter betaald.
Appreciaties. Hoe denkt de Nederlander vanuit zijn minderheidspositie nu over zijn donkere broeders? Generalisatie is onvermijdelijk. Ongeveer omgekeerd als de Creools-Nederlandse waardering is de Nederlands-Creoolse, De Nederlander mag de Creool graag, maar heeft weinig respect voor de mannen. Meer voor de vrouwen die enorm moeten ploeteren om een beetje bestaan. Onder Nederlanders is Creoolse ineffectiviteit tot op zekere hoogte een constante bron van vrolijkheid. Maar een groot deel van de Nederlanders werkt tenslotte ijverig mee aan de opbouw van het land, of denkt dat tenminste te doen. Op de langere duur slaat die vrolijkheid dan wel om in moedeloze ergernis. Vooral de enorme uittocht van duizenden Surinamers, waarvan velen met een redelijke opleiding, is een bittere pil. Met ook nare repercussies in Nederland zelf. De Hindostanen, die binnen de Surinaamse maatschappij nog steeds hun eigen leven leiden, hebben voor de Nederlanders een moeilijk toegankelijk bestaan. Andere taal, geloof, gebruiken, benadering, maken intens contact alleen bereikbaar voor enkelingen die daar veel moeite voor moeten doen, of er beroepshalve mee te maken hebben, bijvoorbeeld de landbouwmensen. De Nederlander vindt de Hindostaan meestal een zuinige werkezel, en staat emotioneel wat hen betreft meestal op neutraal. Met de Javanen komt de Nederlander ook betrekkelijk weinig in contact. Hij ervaart ze als vriendelijke mensen, maar veel verder gaat de kennis meestal niet. | |
[pagina 285]
| |
Van de Surinaamse politiek, een nationale hartstocht, wordt weinig begrepen. Wel mogen Nederlandse blanken vrij snel stemmen, maar verpolitiekte raciale en interraciale verhoudingen zijn ingewikkeld en hebben ellenlange voorgeschiedenissen, zodat de meeste blanke stemmen weinig gemotiveerd zijn. Verliezende partijen hebben wel gelukkig de bakra als zwart schaap, want die hebben dan verkeerd gestemd. Over wonderlijke benoemingen, financieel wanbeheer, corruptieverschijnselen kan men zich in Nederlandse kring enorm opwinden, waarbij dan vergeten wordt dat men in Paramaribo ook dicht bij het vuur zit. Surinamers lachen veel weg en vertellen hun blanke broeders dan, dat in Den Haag ook niet alles pluis is, en dat Nederlandse oud-ministers al die commissariaten ook niet voor niets krijgen. Om van Amerika maar te zwijgen. Fel debatteren met Surinamers komt echter niet veel voor. Vooral de Creool is weinig bereid erg diep door te graven en de door Hollanders zo geliefde ‘principiële standpunten’ in te nemen. Ook onderling doet men dat immers nauwelijks. De Nederlander komt op de Surinamer wat manieren betreft vaak erg lomp en boers over. Correcte kleding en goede vormen zijn in Suriname vaak nog voorwaarde voor contact. Een jasje aan bij iets officieels is nog steeds normaal. Bij een loket is het niet ‘goede morgen’ wensen al voldoende reden voor een norse afhandeling plus vaak een terechtwijzing. Nederlandse kinderen pakken snel hun cadeautjes uit. De Surinamer, ook de volwassene, doet dit pas als iedereen naar huis is. Men wordt hartelijk bedankt voor de gift, niet voor de inhoud. Maar niet elke bakra vindt dit een aanleiding om even dóór te denken, alvorens te critiseren. Dit geldt voor allerlei meer... In de Surinaamse pers wordt de algemene reserve ten opzichte van Nederland redelijk weerspiegeld. Soms zijn er anti-Nederlandse perioden waarin vooral bepaalde schandaal-kranten zich zeer sterk uitdrukken. De hele pers reageert tenslotte terecht op irriterende of onverteerbare zaken. Het overjarig Statuut, Nederlandse binnenlandse bemoeizucht (want Nederland beeft via de ontwilckelingshulp een zeer grote binnenlandse invloed, gewild of ongewild, dat doet hier niet ter zake), de behandeling van Surinamers in Nederland, het Nederlandse stembeleid in de uno, al deze thema's worden constant becritiseerd. Veel te prijzen was en is er zelden.
De gevestigden. Als langblijver heeft men nog een aantal extra problemen. Het zij vooropgesteld dat de meeste Nederlanders, hoe ze ook van Suriname houden, zich Nederlander blijven voelen. Identificatie met het nieuwe land van vestiging geschiedt slechts aan de oppervlakte, ‘skin-deep’. De snelle | |
[pagina 286]
| |
bewustwording van het land, de groei naar zelfstandigheid, de felle sociaal-politieke conflicten, dwingen echter tot stellingname. Men moet kiezen en doet a priori verkeerd. Op den duur is dat niet vol te houden. Men leeft dan onder druk. Zeker, zo-iemand weet meer van het land dan driekwart van de Surinamers, heeft er langer gewerkt dan de gemiddelde leeftijd in het land; hij is een ‘insider’ geworden. En toch wordt hij buiten gehouden. De kern van het bestaan rondom blijft ongrijpbaar. Vermoedelijk is dat wederzijds zo. Maar hoe dan ook: voor Suriname is en blijft hij de bakra. Het is geen scheldwoord, wel een uitbanningsterm, een kaste-naam. Veel is gezegd over de Nederlandse blanke. Er zijn ook wat Amerikanen, vooral bij de grote bauxiet-maatschappij ‘Suralco’. Ze leiden een bestaan in eigen kring, nauwelijks open. Sociaal contact is er met de Surinaamse upper-ten op het golfveld. Tegenover de gewone landskinderen hebben ze een soort joviale, oppervlakkige gemoedelijkheid die wel aanslaat. Komt de Nederlander na een lang verblijf in Suriname terug in Nederland, dan liggen de zaken heel vreemd. De monumentale Nederlandse onkunde over Suriname, gecombineerd met de eigenschap dat we het in Holland toch allemaal wel weten, maakt dat veel kennis over Suriname ongebruikt in hele stille hoeken huist. Er is geen Nederlander die lang in Suriname geweest is, ooit bij enig ‘West’ beleid van enig belang betrokken. Ze zijn waarschijnlijk suspect. Te Surinaams. Toch. En ja... Niet over tempo doeloe praten. Niet over de rivieren, de stilte, het bos, de enorme maan, de roezemoezeige stad. Zo'n gerepatrieerde denkt maar al te vaak: ‘Heb mopee gegeten en kom dus nog wel terug.’Ga naar voetnoot*) N.L. |
|