Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd5. Blijvers, maar in groepsverbandTwee minderheidsgroepen, zowat de kleinste, die ogenschijnlijk weinig met elkaar gemeen hebben, vertonen bij nadere bestudering toch merkwaardige overeenkomsten in hun culturele en sociaal-economische functie binnen de Surinaamse samenleving. Het zijn de reeds vrij oude groep van geïmmigreerde Chinezen, en de pas een halve eeuw later voor het eerst gearriveerde groep van Libanezen, vroeger ook wel Syriërs genoemd.
Chinezen. Zij zijn feitelijk de oudste van alle Aziatische immigranten in Suriname, daar de eerste Chinezen in het land al van 1853, tien jaar vóór de Emancipatie, dateren. Deze eerste Chinezen waren uit Java afkomstig, en hebben wellicht van daar hun neiging tot kleinhandel in levensmiddelen meegebracht, ofschoon zij, en ook hun opvolgers in dezelfde eeuw, uitsluitend als contractarbeiders voor de landbouw werden aangeworven. Alleen al in de jaren vóór 1875 kwamen er ruim 2.500 Chinezen binnen, die echter hun contract niet verlengden, en àls zij al bleven, zo snel mogelijk de landbouw | |
[pagina 278]
| |
vaarwel zegden terwille van de lokkende kleinhandel, die zij dan ook met evenveel succes als in de Oost gingen beoefenen. Nadien arriveerden er nog velen als vrije immigranten, en werden eveneens handelaars, winkeliers of goudsmeden, een beroep waarvoor zij een merkwaardige voorkeur en aanleg toonden. De meeste van deze lateraangekomenen stamden uit de door hongersnoden geteisterde landbouwgebieden der provincies Kwantung en Fukien, en waren wanhopige, naar de kuststreek gevluchte lieden die voornamelijk in Kanton gerecruteerd en na 1865 uit Hongkong verscheept werden. Ze spreken dan ook Hakka (een der Zuid-Chinese talen) en niet het ‘Mandarijns’ van Peking. In Suriname bleven zij onder elkaar deze taal spreken - zich moeizaam verstaanbaar makend in het Sranan of Nederlands - en het contact met hun familie in China (later ook Formosa) werd gewoonlijk angstvallig onderhouden. Zij leden onder een aanmerkelijk vrouwen-tekort, dat zij aanvulden uit de Creoolse en later ook Javaanse bevolking, zonder dat er evenwel een werkelijke, algehele integratie plaatsvond. De nakomelingschap werd aanvankelijk zo Chinees mogelijk opgevoed, al lieten weinig vrouwen uit China zich tot het hachelijke avontuur van emigratie verlokken. De clan-raden uit de oorden van herkomst der emigranten ontrieden ze dit met nadruk, in de verwachting dat de mannen om dit tekort wel weer zouden terugkeren naar hun geboorteland. Hetgeen soms wel, maar bij lange na niet altijd gebeurde, en ook thans maar zelden. Het gebrek aan vrouwen schijnt ook opiumgebruik en speelzucht bij deze bevolkingsgroep in de hand gewerkt te hebben. Veel loterij- en andere kansspelen zijn er in zwang, waaraan dikwijls ook door de nogal op hazardspelen verzotte Stadscreoolse bevolking (en niet te vergeten de Javaanse!) wordt deelgenomen. Bijzonder populair is het Chinese piao-spel, waarbij een bepaald cijfer of teken getrokken wordt, dat soms recht geeft op hoge uitkeringen, en de meer individuele mah-jong en mah-tjok, die met hartstocht en vaak veel te hoge inzetten worden gespeeld, ook in niet-exclusief Chinese milieus. Kenmerkend voor deze groep is ook van oudsher hun eerbied voor het gevestigde gezag en hun bereidheid om alle openbare conflicten uit de weg te gaan. Hoewel sterk geïnteresseerd in de eigen Chinese politieke problematiek - met name in de strijd tussen Formosaans en Maoistisch China - vertonen zij een duidelijke afkeer van inmenging in de locale controversen, - tenzij hun handelsbelangen (zoals laatstelijk) daarbij rechtstreeks in het gedrang komen. Desgevraagd verlenen zij geldelijke steun aan alle politieke partijen, en beoefenen zij hun openbare liefdadigheid gul en zonder bepaalde voorkeur. | |
[pagina 279]
| |
Aan het sterk-traditionele familieleven van de Chinezen in Suriname is nog steeds geen eind gekomen, al is vasthouden aan de Confuciaanse voorschriften de laatste jaren wel sterk afgezwakt. De Chinese jeugd van beiderlei kunne is buitengewoon sportlievend, en vooral de beoefening van basketball, tennis en andere spelen heeft integratie, en daarmee afwijzing van alle traditionele afzijdigheid, duidelijk in de hand gewerkt.Ga naar voetnoot*) De gezelligheidsclubs zijn een mannen-aangelegenheid en bezitten nog steeds een zekere exclusiviteit, maar van enige actie der elders zo vaak gesignaleerde ‘geheime genootschappen’ is in Suriname, althans naar buiten, niet veel merkbaar. De grote Chinese feesten echter zijn een openbare en algemene aangelegenheid, waarbij een schier onbeperkte gastvrijheid aan de dag gelegd wordt en waar geen enkele bevolkingsgroep of enige klasse van blijft uitgesloten. De viering van Oud-op-Nieuw is in het land ondenkbaar zonder veel oorverdovend Chinees vuurwerk, dat eveneens op de Chinese nieuwjaarsdag een ander ‘eigen’ jaar inluidt en alle boze invloeden met lawaai verjaagt. Kleurige optochten worden soms gehouden, waarbij de mythische draak en de Ki-ling (fabeldier) hun kunsten vertonen en een nieuw tijdperk van geluk inluiden. Zo doen de Chinezen zich in het alledagsleven voor als rustige optimisten, die weinig begrip vragen voor zichzelf en hun oude cultuur, maar die graag hun best doen om te begrijpen wat bij de anderen omgaat. En die dan ook doorgaans de materiële vruchten plukken van deze levenshouding; minimale vruchten voor velen, zeer grote voor enkele coryfeeën. Zij blijven zich goed op de hoogte houden van wat er in hun landen van oorsprong gebeurt, en beschikken niet alleen over goed-georganiseerde informatiediensten, maar ook over een eigen drukpers. Van hun onderlinge politieke verdeeldheid blijkt weinig naar buiten.
Libanezen. Een nog kleinere groep dan de Chinezen, maar zowel sociaal als cultureel duidelijker nog te onderscheiden van de overigen, vormen de Libanezen, daar zij zich nagenoeg niet met enige andere groep hebben vermengd, ook al niet omdat bij hen elk optredend vrouwen-tekort het liefst door import van personen van dezelfde ethnische herkomst wordt opgelost. Van oudsher waren deze immigranten afkomstig van het platteland - | |
[pagina 280]
| |
olijvenkwekers en schapenfokkers - maar in het buitenland transformeerden zij zich meteen tot handelaars en kooplieden. Eenmaal uit het Nabije Oosten weg, interesseerden zij zich hoegenaamd niet meer voor de landbouw. Sinds ongeveer 1900 arriveerden zij in Suriname in relatief kleine groepen; hun pionier was een succesvolle grossier in manufacturen en andere ‘dry goods’, die weldra helpers en navolgers aanlokte.Ga naar voetnoot*) De meeste van deze migranten waren met elkaar vermaagschapt of door dorpsbanden verbonden, en legden van meet af aan veel onderlinge solidariteit aan de dag. Veelal begonnen zij als marskramers, die met ezelskar of in draagbakken textiel (lappen stof, garen-en-band en simpele confectie) uitventten, zowel in de stad als langs de plantages en kleinere vestigingsplaatsen. Vaak werden zij hierbij door hun vrouwen terzijde gestaan, en weldra bezetten zij ook volgepropte (maar 's avonds goed gesloten) kraampjes nabij de Grote Markt in Paramaribo, die al vrij snel uitgroeiden tot winkeltjes en winkels, terwijl de marskramerij van lieverlede zeldzamer werd. De kooplieden zijn deze begintijd nog niet vergeten, en ook de meest succesvollen onder hen gedragen zich zelden als nouveaux riches, terwijl hun onderline solidariteit nog steeds zeer groot is. Merkwaardig is in deze de overeenkomst met de Chinezen, waarbij door de omstandigheden een zekere specialisatie en markt-verdeling heeft plaatsgevonden. De immigraten uit het Verre Oosten beperkten zich immers hoofdzakelijk tot de kleinhandel in levensmiddelen, waarbij hun winkels al in de beginfase niet alleen een zekere ‘vestiging’, maar ook investering - hoe gering ook - en het verlenen van krediet aan de kleine man vergden. De immigranten uit het Nabije Oosten daarentegen hielden zich bij de textiel, en hadden aanvankelijk noch vestiging, noch (optredend als in-commissie verkopers) investering of kredietverlening nodig. Pas in een later ontwikkelingsstadium behoefden zij hiertoe over te gaan, en hadden geen concurrentie van Chinese zijde te duchten, evenmin als de Chinezen van hen. Het tussenliggende gebied bleef aan de avonturiers overgelaten, en de latere Hindostaanse handelaren in textiel en confectie vonden (en vinden) hun clientèle bijna uitsluitend onder hun mede-Hindostanen, vooral op het platteland. Eveneens merkwaardig is, dat ook nu nog de Libanese vrouw naast haar | |
[pagina 281]
| |
man en soms kinderen in het bedrijf werkzaam is. Dit is mede een reden waarom de huwelijkspartner met grote ijver bij hetzelfde ras gezocht wordt. Menig Libanees bedrijf staat bovendien geheel onder leiding van een vrouw, - een weduwe of ongehuwde. Schoorvoetend volgen nu ook enkele Hindostaansen dit voorbeeld. Afkomstig vooral uit Bazhoun, nabij Tripolis-El Mina, zijn de Surinaamse Libanezen van huis uit nagenoeg alle Maronieten, die in hun nieuwe land van vestiging hun heil bij de Rooms-Katholieke kerk zoeken, met terzijdestelling van alle oosters-orthodoxe gebruiken, en een meestal uitgesproken verknochtheid aan de kerk. Steeds hebben zij zich thuis gevoeld in de meer agrarische gebieden, vooral in bloeiende als rondom Nieuw Nickerie, vanwaar ze dan tenslotte toch, terwille van de ‘vooruitgang’ en de opvoeding van hun kinderen, waaraan zij veel zorg besteden, naar de hoofdstad verhuizen. Daar treden zij thans ook op als importeur, grossier of eigenaar van door rasgenoten beheerde filialen, en over-specialiseren zij zich als verkopers van bijna uitsluitend stoffen voor vrouwenkleding. Gesterkt door een onderling steun- en krediet-systeem verwerven zij zich, met nog minder fricties dan de Chinezen, en ondanks hun grotere sociale afzijdigheid, een steeds sterkere en toch zelden misgunde positie in de Surinaamse samenleving. De Portugese (Madeirese) ex-landbouwer handelaren zijn door de Libanezen in een paar decennia geruisloos weggeconcurreerd, en zelf worden zij - gek spel van de historie - door de Creolen vaak met deze Portugezen gelijkgesteld. Ook de Joodse handelaren zijn althans uit deze manufacturen-branche verdrongen. Veel jongere Joden zijn nu, evenals een toenemend aantal telgen van de Libanezen, naar overheidsfuncties en vrije beroepen voortgeklommen. En toch... de jongere generatie der Libanezen blijft nog sterk de ethnische banden voelen, ondanks de beste opleiding aan westerse instellingen. De groep als geheel is nog steeds klein, ze telt slechts ongeveer 300 zielen, maar speelt een belangrijke economische en nu ook intellectuele rol. Maar het is een ‘verzadigde’ groep, - men gaat er niet gauw meer toe over nieuwelingen, zelfs familieleden, uit de Libanon of van elders binnen te halen. Een eigen, besloten club bevordert het sociale verkeer binnen de groep. Ook de rijkeren, soms relatief erg rijken, leven weinig ostentatief en roepen dan ook zelden weerstanden op onder de armere bevolking. Evenmin als de Chinezen. Men accepteert beide groepen als ‘blijvers’, ook al gaan ze - in betere doen gekomen - wel op familiebezoek (soms van langere duur) in hun land van herkomst. Maar ze keren evenals de Chinezen terug naar Suriname. Arabisch spreken onder elkaar is er nog wel bij; deze taal lezen en schrij- | |
[pagina 282]
| |
van de jongeren echter niet meer. Ze zijn allen in hoge mate verwesterd; de ouderen onderhouden via het Sranan een goed contact met de rest van de bevolking, de jongeren via het Nederlands en hun Europees- of Amerikaans-georiënteerde opvoeding. Door hun overal in de wereld verspreide mede-Libanezen staan zij in nog beter contact met de gehele buitenwereld. Ze zijn de Surinaame cosmopolieten-in-spé, - nu al. L.L. |
|