Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 190]
| |
verhouding toenemend met de ontsluiting van Midden- en Zuid-Suriname. Part-time loonarbeid en bezitsvorming werken in de hand dat de kondre steeds meer het aanzien van in wijken verdeelde dorpsgemeenten krijgen, maar ook dat veel bewoners min of meer ‘losgelaten’ blijken. Onttrokken aan het gezag van hun Granman en vaak zonder voldoende kostgrondjes, zijn de nieuwe kondre, waar men de getransmigreerde Bosnegers heeft ondergebracht, al enigszins ‘stadachtig’ van aanzien, met alle daarbij behorende euvels: mensen die zich ongelukkig voelen in hun cementstenen twee- of drie kamerwoninkjes, de vorming van kleine ‘slums’, het ontbreken van de oude cohesie. Het dorp Brownsberg is kenmerkend in dit opzicht. Maar ook de gunstige invloed van het Stuwmeer begint op te vallen. Het leidt tot samengroei van centraal-Suriname met het Voorland, doordat nieuwe, grotere landbouwondernemingen er ontstaan, waar vooral de Bosnegers kennismaken met meerjarige cultures, en (als in het nabij het Stuwmeer gelegen Victoria) zelfs als fabrieksarbeiders tevens de beschikking krijgen over een eigen stuk land, dat zij als toeleveraars aan het grootbedrijf zelfstandig kunnen ontginnen in hun vrije tijd. Een dergelijk modern optreden als ten dele loontrekker en ten dele zelfstandig ondernemer, kweekt ‘blijvers’ met meer bestaanszekerheid en beginnende welvaart, juist voor hen wier oude kondre is verdwenen.Ga naar voetnoot*) Er is tevens meer verkeer ontstaan. Vóór alles een regelmatige verbinding met ‘de stad’, en mede ten gerieve van de overige bewoners van dit veraffe Middenland: de nog vrij schaarse Creolen die er als ambtenaar, semi-ambtenaar, opzichters en bij de veerdiensten werkzaam zijn, scharrelaars en kleine neringdoenden, die daar evenals wat Chinese winkeliers als tussenhandelaars optreden en een marginaal bestaan voeren. De tussen | |
[pagina 191]
| |
oost en west aangelegde wegen hebben toenemende lintbebouwing teweeggebracht; langs de van noord naar zuid lopende wegen is dit in mindere mate het geval, vooral daar de grondsamenstelling er niet zo geschikt is voor permanente landbouw. De grotere ondernemingen zijn vooral met de rivieren - als voornaamste verkeersweg voor groot en klein vrachtvervoer - vebonden. Nog vaak treden hierbij, net als in het verleden, de Bosnegers op als koelaman, transportlieden, die - wanneer zij zich al hiervoor beschikbaar stellen, wat vaak moeite kost hen ertoe te brengen - zich goed laten betalen, net als voor hun diensten als gids bij allerlei exploratie-tochten ten behoeve van de mijn- en bosbouw. De grote trek is nog altijd noordwaarts, stadwaarts, al vallen er al duidelijke tegenstromen waar te nemen. Er heerst echter in het Middenland nog teveel vereenzaming die weglokt. Zeer velen willen nog met alle geweld het ‘goede’ - zeker, slechts relatief goede - leven daar ruilen voor de zelden verwezenlijkte verwachting van een beter leven in de stad of haar omgeving, waar zij zich groot houden tegenover de achterblijvers, hoewel zij er gewoonlijk slechter aan toe zijn. Inderdaad is Paramaribo, en vooral de naaste omgeving van Paramaribo, in dit opzicht voor het Middenland wat de Bijlmer bij Amsterdam voor Paramaribo is ... De grote magneten van de stad - werkgelegenheid, meer vertier, gezelligheid en buitensport, alsook de daar bestaande scholingsmogelijkheden om vooruit te komen - zijn evenzovele verlokkingen om het hachelijke avontuur te wagen, dat zoveel meer menselijke en sociale facetten heeft dan de gemakzuchtige term ‘urbanisme’ zou doen vermoeden. Bij de trek uit alle windstreken naar ‘de stad’ is het stellig niet in de eerste plaats om loonsverbetering, | |
[pagina 192]
| |
maar veeleer om een algemene lotsverbetering te doen. De aantrekkingskracht van Paramaribo en het omringende district ‘Suriname’, aangroeiend tot een ware zuigkracht, berust tenslotte op een fictie, een onverwezenlijkbare droom, een waanvoorstelling. Een beweging in tegengestelde richting doet zich alleen voor bij een niet onaanzielijk gedeelte van de Bosnegers en bij alle Indianen die zich niet, reeds geruime tijd geleden, hebben laten verleiden tot een niet bijster nobel bestaan als ‘show-Indianen’ ten vermake van toeristen, als in Bernharddorp en Galibi. Hun voornaamste ‘bezigheid’ is: zich voor wat geld of goederen, in een min of meer verzonnen ornaat, te laten fotograferen en bewonderen. Hetzelfde gebeurt ook met de Bosnegers van Santigron - zwart Volendam - en Klaaskreek, die ook bereid zijn in Paramaribo voor allerlei ‘elite-publiek’ hun vuurdansen en gefingeerde bezetenheidstrances ten beste te geven. Maar de van huis uit zakelijk ingestelde Bosnegers weigeren meer en meer zich elders, zonder een flinke vergoeding, te laten gebruiken als camera-object. Zelfs al gebeurt dit nog zo onverhoeds of tersluiks. A.Q.B. - L.L. |
|